Inburgeren in zeventiende-eeuws Batavia
Over de stad Batavia is in de loop der tijd veel geschreven, vooral over Batavia als bestuurlijk centrum van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en later van de Indische overheid, en over Batavia als economisch handelscentrum. Veel is bekend over de Nederlandse machthebbers, die de elite van de Indische maatschappij vormden maar altijd een kleine minderheid van de bevolking uitmaakten. Een beroemd voorbeeld van dergelijke geschiedschrijving vormt de driedelige publicatie Oud-Batavia van F. de Haan (1922). Veel minder is echter bekend over de meerderheid van de Aziatische bevolking te Batavia: over de groep mardijkers - bestaande vooral uit vrijgelaten slaven afkomstig van de kusten van Coromandel en Malabar en uit Ceylon -, over de relatief kleine groep mestiezen - de nakomelingen van Europese vaders en Aziatische moeders -, over de steeds omvangrijker Chinese bevolking en over de grote groep slaven die meer dan de helft van de stadsbevolking uitmaakte. Hoe zag het dagelijks leven van deze etnische groepen eruit? Hoe waren de onderlinge verhoudingen? Hoe werd de economische en politieke bedrijvigheid van de VOC hierdoor beïnvloed? Over de multi-etnische samenleving van het oude Batavia is onlangs de uitvoerige studie Batavia, een koloniale samenleving in de 17de eeuw van H.E. Niemeijer verschenen.
Niemeijer geeft hierin een boeiend relaas van die multiculturele samenleving. Op basis van uitvoerig onderzoek in VOC-archieven te Jakarta die tot nu toe weinig aandacht hebben gekregen - archieven van de colleges van heemraden, schepenen en diakenen, en notariële en kerkelijke archieven -, wordt het sociale leven van de verschillende etnische groepen beschreven. Allerlei persoonlijke gebeurtenissen van historisch onbetekenende personen vormen het uitgangspunt voor de beschrijving van het sociale leven in een multiculturele stad. Persoonlijke contacten, problemen en confrontaties van allerlei aard op het niveau van de straat of wijk, geven contouren aan het dagelijkse leven van de gewone mensen in en om de stad: ruzies, scheldpartijen, diefstal, misdaad, huiselijke onenigheid, recht en straf, prostitutie, overspel, buitenechtelijke kinderen, agressief gedrag, armoede, vrouwenmishandeling, racisme, alcoholisme - allemaal factoren die verwijzen naar de onderliggende sociale problemen van de koloniale samenleving en die Batavia niet zozeer laten zien als rendez-vousplaats van schepen of als handelsplaats van kooplieden, maar als ontmoetingsplaats van allerlei mensen van verschillende etnische en culturele achtergrond die samen de stedelijke samenleving vormen.
Terwijl het de bedoeling was dat de Republiek zelf blank bleef - de overkomst van Aziaten werd schadelijk geacht voor de ‘voortteling’ -, zou Batavia al gauw uitgroeien tot een gemengde volksplanting. Tegen het einde van de zeventiende eeuw bestond de Bataviase bevolking uit circa 7% Nederlanders, 20% christen-inlanders (mardijkers en mestiezen), 10% Chinezen, 12% Maleiers, Javanen en Balinezen, en ruim 50% slaven.
Slavernij was hiermee een dominant kenmerk van de Bataviase samenleving. Veel slaven waren afkomstig uit Zuid-Sulawesi en Bali; zij zouden de bevolking vormen die later werd aangeduid als de Bataviaas-Maleissprekende Orang Betawi. De steeds omvangrijker wordende groep Chinezen vormde in economisch opzicht de belangrijkste Aziatische minderheid van Batavia. De Chinese invloed op het sociale leven was dan ook groot.
De groep christen-inlanders vormde voor de VOC echter de belangrijkste stabiliserende factor in de Bataviase samenleving. Het was dan ook zaak deze aan zich te binden. Inburgering kende daarbij maar één weg, en die liep via het christendom. Zo konden slaven alleen via de doop een civiele en juridische status in de samenleving verwerven. Allerlei ‘leermeesters’ gaven hiertoe onderwijs in de beginselen van de christelijke religie, meest in het Portugees, soms ook in het Maleis of Nederlands. Succesvol was dit in zekere zin wel: aan het eind van de eeuw telde het aantal kerkelijke lidmaten circa vijfduizend, tien keer zoveel als veertig jaar eerder. Voor het christelijke bevolkingsdeel werden sociale voorzieningen getroffen: een weeshuis voor tijdelijke opvang en een christelijke opvoeding, een armenhuis voor zware gevallen als krankzinnigen en alcoholisten maar ook voor ‘versleten’ zeelieden, en een steunsysteem voor de allerarmsten. Voorzieningen vanwege de diakonie die goed bedoeld waren, maar over het algemeen slecht georganiseerd.
Toch werd Batavia door dit alles geen overwegend christelijke stad. De meerderheid van