geen geringe verdienste dat de auteur dit alles bewerkt heeft tot een omvattende historische studie die niet alleen oud-leden zal weten te boeien.
Het boek opent met een panorama van lokale initiatieven voor de werkende jongeren, gesitueerd binnen de sociale, politieke en culturele achtergrond van het begin van de twintigste eeuw. Het waren veelal jonge priesters die de leiding namen. Zij waren getroffen door de sociale behoeften van de volksklasse, maar niet minder bekommerd om hen te behouden voor het katholieke geloof.
Het was een moeilijke voorgeschiedenis want de verspreide pogingen moesten ondernomen worden in een ingewikkeld landschap. Er was de ontluikende christelijke arbeidersbeweging (CAB), waar men moest optornen tegen de syndicale werving, terwijl de voorkeur uitging naar opvoedende activiteiten in ruime zin, ‘ter algehele verheffing’. Maar ook binnen de kerkelijke mobilisatie om de maatschappij te herkerstenen (alles hernieuwen in Christus) via de Katholieke Actie, had men het niet gemakkelijk. Cardijn, een van de initiatiefnemers met zijn experimenten in Laken, wilde immers naast de spiritueel-religieuze component ook de zelfredzaamheid van de werkende jongeren bevorderen.
De losse organisaties vonden elkaar in een eerste overkoepeling in 1924. Ze integreerden binnen de jonge CAB en werden zo de jongerentak van een standenorganisatie voor arbeiders. Intussen kwam Cardijn, die definitief het voortouw had genomen, in conflict met de Katholieke Actie omdat die zich exclusief op de religieuze vorming wilde concentreren en geen eigen standenorganisaties duldde. Cardijn argumenteerde dat ‘de Katholieke Actie maar aanvaard kon worden door de jonge arbeiders als ze aangepast was aan hun sociale situatie en voorzag in algemene vorming.’
Tegen eind 1924 had de prille organisatie voor arbeidersjongeren haar plaats gevonden en een bezoek van Cardijn aan de paus had hem en zijn beweging intussen nog meer prestige bezorgd. De auteur bespreekt hoe parallel
Toespraak van Jozef Cardijn op de diocesane jeugddag in Mechelen, 16 juni 1957.
aan dit initiatief voor mannen er een meisjestak groeide, al was het arbeiderskarakter daar in het begin minder uitgesproken.
Zodra de federatie op landelijk niveau voltooid was, kon de beweging aan haar gestage opgang beginnen. Al liep die niet overal gelijkmatig, wat niet te verwonderen was gezien het verschil in industrialisatiegraad in Vlaanderen. De beweging ontwikkelde al snel een eigen methodiek, door Cardijn kernachtig samengevat in de triade: ‘zien, oordelen, handelen’. Dit gold zowel voor het religieuze als het sociale. Toch leefde in vele gewesten aanvankelijk een zekere weerbarstigheid omdat de methode te veeleisend heette. Het zou nog tot de jaren dertig duren voordat ze algemeen aanvaard werd.
De veroveringstocht om alle jonge arbeiders en arbeidsters te heroveren voor de idealen van de beweging, kende in de jaren dertig groot succes. Men kon daarvoor rekenen op een indrukwekkend modern propaganda-arsenaal, gaande van een brede waaier aan tijdschriften en publicaties tot wimpels en vlagvertoon. Dit alles werd aangevuld met een fijnmazig en gemotiveerd propagandistennetwerk. Het was een modelorganisatie, wat niet eenvoudig was voor een massabeweging met een breed aanbod aan activiteiten en initiatieven.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog wist de beweging zich staande te houden door zich aan te passen aan de nieuwe situatie. Er werden acties georganiseerd voor de gemobiliseerden