iswaar nog een heel eind verwijderd van de exploten van negentiende-eeuwse of vroegtwintigste eeuwse historici die erin slaagden tegelijk hypergespecialiseerd te zijn én meerdelige syntheses op hun eentje vol te pennen, maar toch lijkt het erop dat de Belgische historici de smaak van de nationale geschiedenis opnieuw te pakken hebben.
Uiteraard is de manier waarop de nationale geschiedenis door historici wordt verteld niet meer dezelfde als pakweg een eeuw geleden. Van triomfalisme is in de recente publicaties nauwelijks sprake. De toon ervan is doorgaans kritisch-afstandelijk, maar de manieren waarop deze distantie tot uitdrukking wordt gebracht kunnen zeer sterk variëren. Een strategie die met dat doel voor ogen door verschillende historici, maar vooral in de tentoonstelling ‘Broedertwist’, wordt gevolgd, is het hanteren van een vergelijkend perspectief. Door het Nederlandse én het Belgische perspectief op de revolutionaire gebeurtenissen naast elkaar te plaatsen, worden beide ook begrijpelijk gemaakt en wordt het ‘eigen’ nationale standpunt van zijn evidentie beroofd. Falter vult dit comparatieve perspectief aan met een hardnekkig volgehouden empirisme - de feiten en niets dan de feiten -, dat hij noodzakelijk acht voor een onpartijdige blik. Historici die dichter tegen het academische bedrijf aanleunen, lijken echter veeleer het omgekeerde te doen: zij tonen hun afstandelijkheid ten opzichte van de gebeurtenissen van 1830-1831 door bloot te leggen hoezeer de klassieke verhalen en beelden daarover berusten op uitvergroting, vertekening en mythologisering van de feiten. Jeroen Janssens' boek over de helden van 1830 gaat veel minder over die helden zelf dan over de manier waarop die helden in de loop van de Belgische - en in veel mindere mate ook Nederlandse - geschiedenis zijn herdacht. De tentoonstelling in Den Bosch en Leuven is zelfs integraal gewijd aan de
erfenis van 1830 en hoe die vorm heeft gegeven aan de Belgische en Nederlandse identiteit. Zelfs het
De triomfboog van het Brusselse Jubelpark in aanbouw. De boog moest klaar zijn tegen de vijftigste verjaardag van België in 1880, maar raakte pas vijfentwintig jaar later afgewerkt - Foto Archief Koninklijk Paleis.
Algemeen Rijksarchief, de traditionele behoeder van het historische empirisme, plaatste in zijn tentoonstelling de verbeelding van de natie (‘De Belgische vertoning’) op de voorgrond. Het zegt veel over de impact die cultuurhistorische perspectieven gedurende de voorbije jaren op de geschiedbeoefening hebben gekregen.
Door de aandacht zozeer te verleggen naar de herdenking van de historische feiten wordt het geconstrueerde karakter van de Belgische natie sterker benadrukt dan dat in de romantische geschiedschrijving het geval was. Toch leidt dit niet tot een ontkenning van het historische bestaansrecht van België. Integendeel zelfs, het herdenken zelf wordt als een fundamentele natievormende activiteit beschreven. Naties herdenken, dus ze zijn - onder dat motto lijken de populair-historische bijdragen over de Belgische Revolutie te varen. Dat dit in België vaak een verre van onproblematische aangelegenheid was, wordt nochtans niet onder stoelen of banken gestoken. Vooral uit het boek van Jeroen Janssens komt, net zoals uit zijn vorige boek, duidelijk tevoorschijn hoezeer de herdenking van de Belgische Revolutie het voorwerp werd van ideologische en communautaire strijd. Hij beschrijft hoe de herdenking van de septemberdagen vooral vanuit katholieke hoek werd bestreden, en hoe zij