Charlotte Vanden Eynde, ‘Beginnings/Endings’, 2005 - Foto Herman Sorgeloos.
artistieke leiding van Aimé de Ligniére, daarna aan P.A.R.T.S. (Performing Arts Research and Training Studios), de school van Anne Teresa de Keersmaeker. Omdat ze technisch niet echt uitblonk en dus maar beter geen carrière als danser kon ambiëren, ging ze daar al vroeg als choreograaf aan de slag. Ze studeerde in 1999 af met een klein repertoire waarvoor een aantal dansprogrammamakers meteen grote belangstelling toonde.
Vanaf Benenbreken (1997), de solo die ze tijdens haar eerste jaar in P.A.R.T.S. maakte, was duidelijk dat Vanden Eynde van de basis wilde uitgaan: de ‘matière première’ van het metier, het lichaam, wekte genoeg plastische fascinatie. Vanuit een bijna kinderlijke verwondering, maar ook duidelijk met een sterk beeldend bewustzijn, (ver)leidde ze het publiek met een sobere studie van schoonheid, lelijkheid (‘de mooie lelijkheid’), geestigheid en sexappeal van die onderdelen van het lichaam die meestal de drager zijn van het geheel, de bron van al het virtuoze waartoe dansers in staat worden geacht: de benen. Gelegen op een schoolbank of een smalle tafel gaf ze commentaar op haar wringende, wriemelende, kronkelende en samentrekkende benen, voeten en tenen: ‘benen kunnen breken, rechte benen zijn mooier dan kromme benen, tenen kunnen grappig zijn, witte benen zijn niet sexy, sommige benen lopen weg’.
In Zij ogen (1998), haar tweede stuk, confronteerde ze het eigen lichaam met dat van een tweede vrouw, medestudent Sharon Zuckerman. Overeenkomsten en verschillen werden bestudeerd; het vrouwenlichaam, sculpturaal, sterk en kwetsbaar tegelijk, werd bekeken en reageerde op het bekeken worden. Of: hoe het kijken het beeld manipuleert, en het beeld het kijken. Dat thema wordt nog verder ‘ontvouwd’ in het afstudeerproject ‘Vrouwenvouwen’(1999), dit keer voor vier vrouwen. Hier krijgt de passie van Vanden Eynde voor beelden en objecten nog duidelijker vorm. Lichamen worden zo in beeld gebracht dat ze ogen als bizarre, bewegende objecten of onbekende wezens. In al hun dubbelheid van natuurlijkheid en vreemdheid, organisch en objectmatig, als materie en als beeld.
Na haar studie richtte ze samen met medestudent Ugo Dehaes de vzw Kwaad Bloed op. Hun eerste werk ‘Lijfstof’ was tevens Vanden Eyndes eerste confrontatie met een mannelijk lichaam. De studie van het lijf als object wordt voortgezet. Opnieuw is de voorstelling eerder een performance dan een dynamisch choreografisch gestructureerd gebeuren. Bevreemdende, plastische tableaux vivants volgen elkaar op, soms puur beeldend en abstract, dan weer vol grappige reminiscenties, bijvoorbeeld wanneer Vanden Eynde zuignapjes plaatst op het lichaam van Dehaes, zodat het de allure van een zeug krijgt.
Ligging en Stand, twee installaties/ performances die in 2001 tot stand komen, respectievelijk voor het Kaaitheater in Brussel en voor de Amsterdamse Brakke Grond, zetten die onderzoeken naar het beeldende karakter van het lichaam voort. Het kijken naar een lichaam in een bepaalde context (liggend op een matras, of opgesloten in een kader, een box, die dat lichaam in onnatuurlijke of onwennige vormen dwingt en het beperkt in zijn bewegingsvrijheid) wordt bevraagd en in de war gebracht. Je weet dat je naar menselijke lichamen kijkt, en tegelijk zie je ze als abstracte mobiele objecten, als sculpturale beelden. Ze gaan relaties aan met andere lichamen, met de ruimte, met voorwerpen, soms functioneel en soms ornamenteel, waarbij ze elkaars beeldvorming modificeren. Heel even vergeet je het lichaam als de verpakking van een persoon, en geef je je