| |
| |
| |
Pieter Codde, ‘Jonge student in zijn studeerkamer of De Melancholie’, Museum voor Schone Kunsten, Rijsel © R.M.N. Paris.
| |
| |
| |
Het verlangen naar het vooroorlogse Sjanghai
Notities over nostalgie en melancholie
Kees Fens
werd geboren in Amsterdam in 1929. Studeerde Nederlands. Was tot 1994 hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Publiceerde verschillende essaybundels en is medewerker van ‘de Volkskrant’. In 1990 ontving hij de P.C. Hooftprijs en in 2004 een eredoctoraat van de Universiteit van Amsterdam.
Adres: Keizersgracht 245 A, NL-1016 EB Amsterdam
De melancholicus heeft een zwaar hoofd in het hele be staan. Hij zit altijd wat voorovergebogen, soms met zijn hoofd in de handen, zie vele schilderijen en prenten op de tentoonstelling ‘Mélancolie’ die in de winter van 2005 - melancholische tijd bij uitstek - gehouden werd in het Grand Palais in Parijs. Hij is een balling in dit leven, al kent hij geen paradijs waaruit hij is verdreven, maar ook geen voorland waar hij naar verlangt. Het landschap om hem heen kan hij alleen zien - als hij opkijkt - als de staat van zijn ziel. Hij kijkt in een schilderij van Caspar David Friedrich, met enkele topstukken op de expositie vertegenwoordigd. We kunnen de melancholie uitbeelden, allegorisch, als in de beroemde prent van Dürer, in de gebogen mens, in een wereld die het licht definitief heeft versluierd en die zijn begingestalte lijkt terug te krijgen, maar of de melancholie zelf scheppend is, valt te betwijfelen. Ze ligt te dicht tegen de passiviteit van de depressie aan. De melancholie staat stil. Ze werd en wordt beschouwd als een ziekte - eens die fraaie ziekte van de temperamenten, lees het grote werk van Richard Burton - maar ze heeft, buiten alle boeken om, een lichter karakter gekregen, geleend van haar halfzuster weemoed. Ik zou de melancholie in haar lichtere gedaante een toestand van evenwicht tussen wereld en innerlijk willen noemen. Ze hebben elkaar in het tekort gevonden. Ik vind die harmonie een zeer mooie: je leidt er een verfijnd versluierd bestaan in. De weemoedige heeft zijn ware aard gevonden en bevestigd gekregen.
| |
Het tekort van het heden
Isolatie kenmerkt de melancholicus, isolatie in de ruimte. In wat hij ziet, ziet hij alleen zichzelf, of hij nu voor- of achterwaarts kijkt. Zijn staat is permanent. De nostalgicus is ook een geïsoleerde, maar dat meer in de tijd en dat
| |
| |
slechts nu en dan. De nostalgie manifesteert zich in momenten, in confrontatie met iets dat herinneringen oproept, gelukkige herinneringen, dat wel. Ook de nostalgicus is een balling, uit een andere tijd, maar altijd voor een korte duur. Wie altijd nostalgisch is, wordt een melancholicus.
Misschien vindt de nostalgie haar oorsprong in het voorbijgaan van de tijd: die verdwijnt onachterhaalbaar, niet meer te bereiken. Verdwenen krijgt ze haar gouden gestalte. Toen de zon voor het eerst onderging, begon de goede oude tijd, nog maar één dag groot. De enige eeuw waarin de zon nooit onderging, was de achttiende: geen nostalgie te bekennen, geen melancholie ook. De verlichte geest heeft het halfdonker van de herinnering niet nodig. Hij is gelukkig in het nu. Als er een Gouden Eeuw is, dan ligt die in de toekomst. Alle uitgespaarde nostalgie manifesteerde zich in de negentiende eeuw, de romanticus kent alleen maar onvrede met het heden. De negentiende eeuw had een paradoxaal karakter: de eeuw van de vooruitgang die voortdurend terugkijkt en in de verte van het verleden zo veel tijd en geluk onbereikbaar ziet. Heimwee, de moeder van de nostalgie (wie zei ook alweer zo dapper dat hij alleen heimwee naar het heden had?), heerste met zachte hand.
Is de nostalgie alleen een terugverlangen naar de verdwenen tijd, waarin het verdwenen land ligt en de verdwenen mensen wonen? Ik geloof het niet. De echte nostalgicus beweegt zich in het heden, maar in een toestand van halfheid. Hij is een deel van zijn evenwicht kwijt. Een helft van hem is voortdurend elders. Misschien de allergrootste nostalgici, de uitzonderlijkste en ongewoonste ook, zijn sommige heiligen geweest, met hun heimwee naar de toekomst, waarin zij eindelijk een geheel zullen worden, vervuld zullen raken. Hun voorwaarts gerichte nostalgie gaf alles wat aards was een half en voorlopig karakter; alles wachtte op voltooiing. Ik meen dat die nostalgie - door minder heilige gelovigen zo niet gedeeld dan toch aanvaard - eeuwen de cultuur van het westen heeft bepaald (de Verlichting rekende met die cultuur af, vandaar de benijdenswaardige opgewektheid van die periode).
Alles, alle kerkgebouwen, kerkhoven, ja de structuur van het) aar en daarmee van de tijd, verwees naar later en elders. De nostalgie die Adam en Eva na hun verdrijving uit het paradijs gekend moeten hebben, wordt pas ongedaan gemaakt als de deur van het tweede paradijs wordt gesloten. De gelovige nostalgie is geseculariseerd, wat niet wegneemt dat veel nostalgie nog altijd een metafysisch karakter heeft. De eeuwen dat de wereld besloten was, alles zich in elkaar voegde, alles beeld was van elkaar, worden nu voorwerp van nostalgie. De belangstelling voor de middeleeuwen kan het bewijzen. Hier komen we op een, geloof ik, belangrijk punt: de nostalgie verraadt het tekort van het heden, de ervaring van dat tekort althans. Nostalgie om de zekerheid van de geslotenheid en overzichtelijkheid heeft alles te maken met de onzekerheid en losheid van bijna alles nu. Maar in tegenstelling tot de melancholicus is de
| |
| |
nostalgicus niet passief. De melancholicus doorziet zichzelf niet - hij kijkt in een zwart gat - de nostalgicus, de reflexieve figuur bij uitstek, wel. Hij kan met zijn nostalgie leven, hoezeer die ook voortdurend bij, hem opkomt. Is hij een schrijver, dan dient zich het geluk aan dat hij voortdurend vanuit twee werelden kan schrijven en die twee verhelderen zich aan elkaar.
| |
De grootste nostalgicus
Er is in de huidige Nederlandse letterkunde misschien geen grotere nostalgicus dan Rudy Kousbroek, zijn twee laatste boeken, Opgespaarde wonderen en Verborgen verwantschappen, bewijzen het ten overvloede. Hij is eens, als ik een boektitel van A. Alberts mag gebruiken, ‘uit het paradijs getild’. Dat paradijs was Sumatra in het vroegere Nederlands-Indië, het land van zijn jeugd. Sumatra is de wereld in de verte, een manier van leven, de natuur, Sumatra is ook de gelukkige jeugd. Hij moet er heel veel aan denken, want hij vindt er op vele plaatsen de sporen van. Ik was met hem in Stellenbosch, Zuid-Afrika, onder een struik zag hij een blauw bloempje. Dat bleek hij in het geel van Sumatra te kennen. Een bloempje van niks en de nostalgie ontvouwt zich. Ook de nostalgicus Kousbroek doorziet zichzelf. In Verborgen verwantschappen begint hij een tekst bij een foto van de Chinese rivier de Yangtse, die tussen hoge bergen stroomt, aldus: ‘Een van de zonderlingste eigenschappen van nostalgie is dat het object ervan op den duur inwisselbaar wordt. Niet altijd, maar wel vaak. Wie opgegroeid is tussen de bergen van Sumatra begint vanzelf te zuchten bij de aanblik van bergen in de verte - waar die zich ook bevinden, het verlangen is niet kieskeurig.’ Hij beschouwt deze ervaring nader met voorbeelden en schrijft dan: ‘Ter illustratie van dit alles deze foto van de grootste rivier van China, de Yangtse - een foto die bij mij een tedere snaar roert omdat het beeld mij herinnert aan de grote rivieren van Sumatra die ik als kind heb gekend.’
Maar er volgt nog een andere herinnering, aan een lied, de Chinese versie van ‘The River of no Return’. Dat lied wordt - op een cassette - gezongen in vooroorlogse Sjanghaistijl. ‘Dan ben ik zowat in tranen, want dan word ik op mijn beurt gegrepen door nostalgie naar het vooroorlogse Sjanghai, dat ik uiteraard nooit heb gekend.’
Wat wij hier zien is de alles omvattende macht van de nostalgie. Vanuit een enkele ervaring waaiert zij uit en brengt ze de onverwachtste zaken met elkaar in een stil verband. Er is waarschijnlijk geen meer scheppende gewaarwording, geen meer literaire ook. Van alle verlangens van Kousbroek is de mooiste het verlangen naar het vooroorlogse Sjanghai. Dat is tegelijk een verlangen naar een tijd die hij niet heeft gekend. Het onbekende wordt in een geheel van herinneringen en verlangens opgenomen. Als eigen. Een enkel liedje was hier voldoende.
| |
| |
| |
Laatst rook ik lavendel
Nog niet zo lang geleden hoorde ik, toevallig, op de radio een flard gregoriaans: het eentonig zingen van een psalm in het koorgebed. Meteen ontplooide zich de nostalgie, in de ruimte, naar vele kloosters in Europa waar de laatsten de laatste noten zingen, in de tijd naar de glorie van Cluny en Citeaux en ineens stond ik weer op die ontroerende plek in de Provence, vanuit de hoogte keek ik in het dal en daar lag - in nog volmaakte staat na acht eeuwen - de abdij van Senanque. Met de geur van lavendel, die op de velden rond de kloostergebouwen groeide, steeg een niet te stillen verlangen omhoog uit het klooster, naar de eenvoud en de mystiek van de twaalfde eeuw, naar de nooit geëvenaarde lyrische theologie van Bernardus van Clairvaux, naar bezielde stilte, naar het eeuwige geruis van de zeven uren koorzang. Het flard koorgebed op de radio was al geëindigd toen een verre wereld zich om mij sloot en mij heel nabij kwam. De nostalgie haalt heel veel dichterbij, niet in detail, de nostalgie houdt zich altijd aan de grote lijnen die ook het gevoel kenmerken. Maar ik zat daar wel in de kamer alleen in een vreemde tijd. Laatst rook ik lavendel, de velden ontvouwden zich, enzovoort.
De grootheid van de nostalgie is de wereld kunnen uitbreiden, je een grotere tijd eigen te maken dan de jaren van je leven. Nostalgie kan op zich een cultuurverschijnsel worden genoemd, maar zij schept vooral een tweede, niet (meer) bestaande cultuur. De nostalgie ontneemt de enkelvoudigheid aan het heden, ze geeft de tijd een schaduw mee, ze dempt de felheid van het licht van de dag en dat alles in een haast vrouwelijke kieskeurigheid. Kousbroek moge de nostalgie weinig kieskeurig noemen, misschien is ze dat ook wel in de objecten die het verlangen wekken, kieskeurig is zij verder in hoge mate. Wie naar een tijd in de verte, naar het land van zijn jeugd, naar de hemel zelfs verlangt, laat het meeste van tijd, land en hemel liggen. Hij selecteert naar zijn verlangen toe. Wat niet past, stoot hij af. Zo ontstaat bij de gelegenheidsdief die de nostalgicus is, een volkomen kunstmatige wereld en tijd. Hij heeft, en dat is wellicht het meest verbijsterende, heimwee en verlangen naar wat hij zelf heeft gemaakt. Hij is de kunstenaar die snikt voor zijn eigen kunstwerk. Dat veel nostalgie in sentimentaliteit ontaardt, is onvermijdelijk.
Het natuurlijk grootste voorbeeld van die uit nostalgie - de smaak die een eenvoudig koekje opwekt, zet ruimte en tijd in beweging - zelfgeschapen nostalgische wereld, is het werk van Proust. Hij achtte de neergeschreven herinnering de enige werkelijkheid. Zijn romans, die zoektocht naar de verloren tijd, zijn zijn werkelijkheid, zijn wereld, zijn tijd. En die van de lezer. Door het schitterendste prozaritme aller tijden, naar binnen gelokt en binnen gehouden, houdt ook hij de romanwereld voor de enige werkelijkheid. In de orde van het grote kunstwerk worden de nostalgie en al haar gevolgen in de beschreven, geschilderde, verklankte werkelijkheid de enige die had
| |
| |
mogen en moeten bestaan. En die correspondeert geheel met onze zielswerkelijkheid. Zo kan de nostalgie tot een unieke harmonie leiden. En die is een gelukkige staat. Ik kom hier in de buurt van mijn omschrijving van het effect van de weemoed.
| |
‘De nostalgie is ook niet meer wat ze geweest is’
De catalogus bij de tentoonstelling ‘Mélancolie’ is wel een encyclopedie van de melancholie. Volmaakt welhaast. Maar toch moest ik, vooral in de teksten, ontdekken dat ook hier de melancholie soms een lichtere gestalte krijgt en het hoofd weer optilt. In die lichtere gedaante benadert ze in veel opzichten de nostalgie. Er is een mooi hoofdstuk dat ‘La mélancholie des ruines’ heet. Ik kan me een studie voorstellen onder de titel ‘La nostalgie des ruines’. Misschien dat de ruïne in de hoogtijd van de romantiek de zwaarte van de melancholische ervaring opriep, de melancholie vooral om het vergaan van alles, de ruïne is een stervend gebouw, een doodsstrijd van eeuwen ondergaand en daardoor een blijvend teken. De beschouwing van de ruïne schoof naar het voorbijgaan van de tijd, een zo vanzelfsprekend gevoel dat het zelden zwaar zal worden. De melancholie verschoof naar nostalgie. En die werd ten slotte spel, toen men ruïnes ging bouwen.
Dit laatste kan er wellicht op wijzen dat de nostalgie niet te zwaar weegt. Zij is ook wendbaar, niet altijd aanwezig, maar zich soms manifesterend. Ik denk dat een van de grondtrekken van de humor de nostalgie is. Wat we verlangen - o die tranen - lachen we weg, wetend dat de lach het verlangen eigenlijk bevestigt. De humor komt niet toevallig in de romantiek op. Is deze tijd nostalgisch? In het sentimentele ja. Maar de schaduw die alles zijn werkelijke karakter geeft, ontbreekt. ‘De nostalgie is ook niet meer wat ze geweest is’, stond in de zeventiger jaren op een Engelse muur geschreven. Ik geef de onbekende denker soms gelijk. En word nostalgisch uit verlangen naar nostalgie, de tweede adem die mij mede in leven heeft gehouden.
|
|