| |
| |
| |
Bord bij het drielandenpunt in Vaals.
| |
| |
| |
De hoge Hollandse toon
Een land in tijdelijke verwarring
Gerard van Westerloo
werd geboren in 1943 te Amsterdam. Is neerlandicus en werkt als freelance journalist voor o.m. ‘Vrij Nederland’ en ‘NRC Handelsblad’. Publiceerde recent ‘Logboek Nederland’ (2000); ‘Prinsendrama. De val van Ad Melkert’ (2002) en het politieke essay ‘Niet spreken met de bestuurder’ (2003).
Adres: Zacharias Jansestraat 39-boven, NL-1097 CK Amsterdam
Als we de internationale kwaliteitspers mogen geloven, dan heeft zich benoorden Wuustwezel en ten zuiden van Rottumeroog onlangs een ware metamorfose voltrokken. Zo pas nog moet daar een brave verzameling tolerante, liberale, ruimdenkende burgers gewoond hebben die met een welgemeend woord van welkom woonruimte vrijmaakten voor gevluchte Franse hugenoten, Portugese joden, Antwerpse kousenverkopers en andere gewetensvluchtelingen. Maar nauwelijks had de eenentwintigste eeuw zijn entree gemaakt, of diezelfde bovenmenselijk welwillende snoeshanen kwamen woorden tekort om hun afkeer uit te spreken over de bonte verzameling gelukzoekers die vanuit Somalië en Bosnië tot aan Pakistan toe hun heil langs een der grote riviermonden kwamen zoeken. Bovendien bouwden die hun gebedshuizen niet tot meerdere eer en glorie van de God van Nederland, maar tot heil van Allah die, zoals bekend, geen ander Opperwezen naast zich duldt.
Ze lijkt te mooi en te overzichtelijk om waar te zijn, deze buiten en inmiddels ook binnen Nederland vrij algemeen aanvaarde, dramatisch-romantische voorstelling van zaken. Maar kan een volk werkelijk binnen een bestek van twee, drie jaar ingrijpend van karakter veranderen? Heldhaftig, vastberaden en barmhartig, zoals het wapen van Amsterdam zegt, zijn de Nederlanders gedurende de vijf bezettingsjaren bijvoorbeeld slechts een dag of twee, drie geweest, toen ze voor hun joodse buren opkwamen tijdens de Februaristaking. Daarna keken ze de andere kant op als er weer een lading buurtgenoten uit hun huizen werd gehaald. En zo xenofoob als de Hollander, de Zeeuw, de Geldersman, de Fries, de Groninger en de overige laaglandkinderen nu plotseling zouden zijn, prijs de Heer en Allah, maar zo erg is het ook weer niet. Als een hardvochtige Haagse minister zesentwintigduizend vreemdelingen, waaronder tal van schoolgaande kinderen, naar hun land van herkomst terug wil
| |
| |
sturen, stromen van Dokkum tot Middelburg de kerken vol met mensen die een beter lot voor hen afsmeken, waarna er voor ten minste dertienduizend mensen met de hand over het kille ministershart wordt gestreken.
Er is mogelijk een andere factor, in dit geval een tamelijk constante in de Hollandse cultuur, die de toonsverandering - want die is er wel degelijk - kan verklaren. Waar Nederlanders die naam aan te danken hebben is mij niet duidelijk, maar overal ter wereld kun je vernemen dat mijn landgenoten en ik zo bijzonder nuchter zijn. Jammer, maar dat zijn Nederlanders nu juist niet. Het misverstand komt mogelijk voort uit de omstandigheid dat onze voorouders om de haverklap schouder aan schouder met zandzakken de dijk op moesten om het water binnen de tochten, de sloten en de ringvaarten te houden. En dat ze dusdoende weinig tijd over hielden om elkaar principieel de keel af te snijden.
Dat zij zo.
Maar ik geloof tegelijk niet dat er enig ander land ter wereld is dat zozeer lijdt onder het zevenjarige modevirus als juist Nederland. Ga maar eens van de snelweg af en rijd dan door de nieuwe woonwijken die doorgaans staan op de plekken die vroeger dag en nacht door het water bedreigd werden. Het bouwjaar van elk afzonderlijk blok kunt u, met een beetje oefening, op ten hoogste zeven jaar nauwkeurig schatten. Zo lang ongeveer duurt de periode waarin een van de vele mogelijke modes de boventoon voert. Het bielzen- en woonerftijdperk wordt voor uw ogen zichtbaar afgelost door het wonen-aan-het-watertijdperk; het knussegeveltjestijdperk volgt naadloos op de strakkewandenperiode. Nederlanders hebben een sterke neiging om allemaal op dezelfde wijze en op hetzelfde moment origineel te zijn. En de snelheid waarmee ze van mode veranderen, kan geen mens in rede nuchter noemen. In dit opzicht zijn Nederlanders eerder iet of wat hysterisch, zoals iedereen die het land ten tijde van een omvangrijk voetbalkampioenschap bezoekt met enige verbazing kan waarnemen.
Nee, ik vermoed dat er veel waarheid steekt in het oordeel van James Kennedy, de Amerikaanse historicus met Hollandse wortels. Volgens hem kenmerken Hollanders zich door de eeuwen heen juist door hun opmerkelijke hang naar nieuwe dogma's - hij ziet een eeuwenoud patroon van ‘plotselinge, radicale en massale bekeringen’.
| |
De schijn van tolerantie
Er is niet veel historisch inzicht voor nodig om de jongste modebreuk of massabekering te dateren. Die vond zijn beslag in de paar maanden voor de verkiezingen van 2002, de maanden van de stormachtige opkomst en de Shakespeareaanse ondergang van Pim Fortuyn. Het betrof hier een charismatische man die zelf als het ware een belichaming was van het Hollandse modevirus.
| |
| |
Toen links en vogue was, probeerde hij vergeefs om, als marxistisch docent, lid van de Communistische Partij te worden. Maar toen rechts de mode werd, zocht hij zijn heil bij de slimme jongens van het vastgoed, die van Marx en Lenin even weinig moeten hebben als een haring van een sleepnet. Deze man met zijn fijn ontwikkelde gevoel voor de tijdgeest heeft min of meer eigenhandig een trendbreuk veroorzaakt tussen de periode voor hem, die de onverdiende faam gekregen heeft van een supertolerant tijdperk, en de periode na hem, die al even onverdiend het stempel gekregen heeft van onverdraagzame hardvochtigheid. In feite is het veeleer zo dat ‘die lange kale homo uit Rotterdam’ de woorden gevonden en gebruikt heeft om uitdrukking te geven aan iets dat al veel langer onder Nederlanders leefde, maar dat door de politieke en de journalistieke elite op straffe van verkettering niet hardop gezegd of in klare taal neergeschreven mocht worden. Een al veel langer sluimerende onvrede met een wereld die door de onbeheerste immigratiegolven van vandaag nog maar weinig gelijkenis vertoont met hoe ze er gisteren uitzag. Tot voor kort werden zij die de last daarvan droegen, de arbeiders- en de middenklasse, door de elite als semifascisten of erger weggezet zodra hen een klacht over de lippen dreigde te komen. Ik heb het zelf mee mogen maken dat ik, aan de Universiteit van Amsterdam, voor een kolkende zaal vol hoogleraren, docenten en studenten werd geworpen die woedend waren over het feit dat ik in een uitvoerige reportage voor het weekblad Vrij Nederland gewone Amsterdammers aan het woord gelaten had, die uiting gaven aan hun onbehagen over het gemak waarmee de politieke elite hén voor de gevolgen van de migratiegolven liet opdraaien. Precies die incongruentie bracht Pim Fortuyn met die snerpende stem van hem ondervoor eenieder verstaanbare bewoordingen, zoals niet veel later Paul Scheffer het voor intellectuelen
deed in zijn befaamde essay over wat hij noemde ‘het multiculturele drama’. Ook hem werd dat, door zijn eigen sociaaldemocratische omgeving, allerminst in dank afgenomen.
Pim Fortuyn was geen man van het halve woord. De columns die hij voor het weekblad Elsevier schreef, hadden de vredelievende benadering van de vos in een kippenren en in de toespraken die hij alom in den lande hield, vergeleek hij het beleid van de gemiddelde brave Nederlandse politicus gaarne in ongunstige zin met de handelingen van Osama Bin Laden. Na zijn dood is die toonhoogte in de Nederlandse pers en politiek tamelijk gewoon geworden. Vandaar mogelijk de faam van een plotselinge ommekeer naar hardvochtigheid. Maar los van de toon: persoonlijk heb ik het als een bevrijding ervaren dat het taboe op alles wat zelfs maar de schijn van tolerantie kon bedreigen met het lichaam van Fortuyn in diens praalgraf bijgezet mocht worden.
Onder die veelgeprezen verdraagzaamheid van vroeger ging iets anders schuil dat ook heel Nederlands, maar minder positief was. Een gebrek aan echte belangstelling voor andersdenkenden, in dit geval dus veelal voor an- | |
| |
dersgekleurde andersdenkenden. Eeuwenlang hebben Nederlandse katholieken en Nederlandse protestanten elkaar getolereerd - op voorwaarde dat de een zich verre hield van de godshuizen van de ander. Ze waren, naar het woord van Abraham Kuyper, soeverein in eigen kring. Precies zo tolereerde het tolerante Nederland de nieuwe nieuwkomers - zolang die maar niet op de gedachte kwamen om de rust te verstoren. Zodra de rugzakjes echter tot ontploffing kwamen, was er voor die afzijdige houding weinig ruimte meer.
Sindsdien ligt de gesprekstoon in Nederland inderdaad een octaaf of twee hoger. Pim zelf zei toch ook hardop wat hij dacht? Wie voorheen een brave Mohammedaan was, werd nu een perverse geitenneuker. En waar Allah eerst ook best een toffe vredestichter zijn kon, werd hij nu de oorlogszuchtige opdrachtgever van de bommengooier. In reactie daarop sloten steeds meer islamitische jongelingen zich op in geheime genootschapjes, die de oorlog verklaarden aan alles wat in hun ogen vies, voos, westers en Allah-onvriendelijk was. Eén zo'n zelfbenoemde jihadstrijder sneed met zijn kromzwaard de nek van Theo van Gogh door, in het vaste vertrouwen zijn God daarmee een grote dienst te bewijzen.
| |
De sterke man of vrouw
Maar dat zijn de uitwassen en niet de kern van de zaak. De kern is dat de Nederlanders na Fortuyn hun mode afgeworpen hebben om bedremmeld te zwijgen als de politieke elite gesproken had en dat ze die vervangen hebben door de nieuwe neiging om zich openlijk tegen iets te verklaren zodra de politieke elite ergens vóór is. Het mooiste voorbeeld is wel het Nederlandse nee tegen de Europese Grondwet. Juist omdat de politieke elite van VVD-rechts tot Groen Links er zo sterk vóór pleitte, schreef de nieuwe mode de kiezers voor om er om die reden alleen al tegen te zijn.
Onlangs publiceerde het Sociaal en Cultureel Planbureau haar tweejaarlijkse röntgenfoto van wat ik maar de staat van de Staat zal noemen. Ook tot verrassing van de onderzoekers bleek er onder een grote meerderheid van de Nederlanders een enorm wantrouwen te heersen tegen alles wat met Den Haag, de politiek en het openbaar bestuur te maken heeft. In tweejaar tijd had het algemene wantrouwen zich verbreid als betrof het een besmettelijk virus. Tegelijk voelde een al even onverwachte meerderheid een sterk verlangen naar echte leiders, naar de sterke man als het ware. Of misschien de sterke vrouw.
Een groot wantrouwen tegen de vigerende elite en een sterke roep om krachtdadig optreden: het zijn de overbekende parameters van een volk in verwarring. Van hogerhand wordt daar weinig meer tegenovergesteld dan een in de persoon van premier Jan Peter Balkenende belichaamd vaag soort heimwee naar vroeger, toen de schoolmeester nog een U was, de minister nog een excellentie en de mensen trouw naar de kerk gingen waarin nu een tweedehands
| |
| |
meubelpaleis is gevestigd. Plus de boodschap dat het sociale stelsel als zodanig slechts te redden is door het drastisch te hervormen, wat een eufemisme is voor het uit te kleden. Maar een samenhangend beeld van waar het met het land heengaat, hoe het er over een jaar of tien uit zal zien, ontbreekt volledig. Kennen de grote steden tegen die tijd no go area's, louter bevolkt met boze, in de maatschappij teleurgestelde kinderen en kleinkinderen van migranten? Is er tegen die tijd nog iemand die bereid is om les te geven aan leerlingen die hun leraren geregeld naar het leven staan? Is er een kans dat over tien jaar de trein van twee minuten over acht uit principe om vijf voor tien vertrekt? Hebben de managers er dan definitief voor gezorgd dat elk respect voor het handwerk verdwenen is? En draagt de God van Nederland eerlang een witte soepjurk en een ringbaardje?
| |
Een kwetsbaar stelsel
In de hoge toon waarop de Nederlanders dezer dagen met elkaar communiceren, klinkt ook iets door van hun angst voor de toekomst. Tal van affaires, variërend van bouwfraudes tot en met een onbetrouwbaar openbaar ministerie, hebben het vertrouwen van de Nederlanders in hun instituties grondig aangetast. Van hun politieke partijen, vrijwel zonder uitzondering gebaseerd op een wereldbeeld van vroeger, moeten ze weinig of niets meer hebben.
Enige tijd terug gaf de befaamde columnist Henk Hofland - allesbehalve een zwartkijker - in NRC Handelsblad uiting aan zijn vrees dat een staatsgreep in Nederland niet langer uitgesloten moest worden. Daarvoor, schreef hij, had de onvrede zich te zeer in het ruggenmerg van de natie binnengevreten. Natuurlijk is hij weggelachen. En inderdaad werkt het denkbeeld dat er binnenkort oppositionele tanks oprukken naar het regeringscentrum en naar de televisiestudio's voornamelijk op de lachspieren. Maar als beeld klopt Hoflands verzuchting wel. Er is in Nederland een welhaast onoverbrugbare kloof uitgesleten tussen ons, eenvoudige kiezers, aan de ene kant en hen die boven ons gesteld zijn aan de andere.
Zelf geloof ik minder in de voorspelbare overgang naar een nieuwe mode via mitrailleurnesten op drukke kruispunten als wel door een ontploffing van het politieke stelsel zelf. Een partij als D66 streeft daar al een halve eeuw vergeefs naar, dat is waar. Maar de Fortuyn-verkiezingen hebben de kwetsbaarheid van het stelsel voor eens en voor altijd aan het licht gebracht. De kans op een inbreuk in het stelsel door nieuwelingen is sindsdien alleen maar toegenomen.
Als het zo ver komt, dan vindt de nieuwbakken Hollandse Grote Mond een bedding in het systeem en verliest hij veel van zijn ontstaansreden. Ik zal niet zeggen dat Nederland vanaf dan weer het supertolerante land zal zijn dat het nooit geweest is. Maar wel dat de toonhoogte van het discours vervolgens weer een octaaf of twee kan zakken.
|
|