Ons Erfdeel. Jaargang 48
(2005)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 789]
| |
Taal & cultuurTaal in de asielprocedureIn december 2004 verdedigde Katrijn Maryns aan de Universiteit Gent met glans haar doctoraal proefschrift getiteld The Asylum Speaker: Language in the Belgian Asylum Procedure. De studie bevat baanbrekend werk, trok de aandacht van de internationale taalkundige gemeenschap en wordt binnenkort in boekvorm uitgegeven.Ga naar eind(1) Maryns behandelt immers als eerste op nagenoeg uitputtende wijze de taalproblemen die opduiken bij asielaanvragen. Uit deze problemen vloeien allerhande vragen voort over de rechtvaardigheid van deze procedure - een rechtvaardigheidsvraagstuk dat de overheid tot nu toe niet heeft willen erkennen. De problematiek kan als volgt geschetst worden: In de Belgische asielprocedure draait nagenoeg alles rond het verhaal van de asielzoeker. Asielzoekers worden bij aankomst verhoord; hun verhaal wordt genoteerd en onderzocht door de bevoegde diensten, die het in de regel afwijzen als onsamenhangend of tegenstrijdig. De meeste asielaanvragen worden afgewezen op grond van eigenschappen van het verhaal die niet blijken te stroken met de ambtelijke concepten van waarheid en waarschijnlijkheid. Het verhaal staat dus centraal, maar de taalkundige eigenschappen van die verhalen en van de wijze waarop ze worden verteld en behandeld, worden niet onderzocht. Toch is er wel wat te vertellen. Maryns volgt in haar doctoraat een aantal ‘gevallen’ van begin tot einde - van het eerste verhoor tot en met het finale verdict. Het gaat telkens om asielzoekers uit zwart Afrika, die gebruikmaken van Frans en Engels om zich uit te drukken. Althans, daar lijkt het op. Een eerste, bijzonder groot probleem is immers de taalkundige bagage van de asielzoekers. Termen zoals ‘Frans’ en ‘Engels’ verbergen een reusachtige hoeveelheid varianten, en die variatie is de kern van de zaak: daarin liggen de communicatieproblemen. De West-Afrikaanse asielzoeker spreekt immers West-Afrikaans Engels, vaak vermengd met lokale ‘creool’- vormen van Engels (zoals het Krio uit Sierra Leone of het Nigeriaanse Pidgin); de ondervrager spreekt Vlaams Engels, Engels met een zwaar Vlaams accent. Alleen al daardoor ontstaan er talloze misverstanden: de ondervrager begrijpt vaak niet wat de asielzoeker zegt en noteert dan ook verkeerde dingen in zijn verslag; de asielzoeker begrijpt vaak de vragen niet. Het proefschrift van Maryns staat dan ook bol van hallucinante voorbeelden van intercultureel misverstand en dit terwijl beide partijen ervan uitgaan dat ze ‘Engels’ spreken. Er gaapt een kloof tussen Vlaams Engels en West-Afrikaans Engels. In die kloof gaan heel wat betekenissen verloren. Dit probleem wordt niet noodzakelijk opgelost wanneer de Afrikaanse asielzoeker een Afrikaanse taal spreekt en communiceert met behulp van een tolk. Ook in dit geval spelen immers de verschillen in taalvarianten een belangrijke rol. De asielzoeker kan aangeven dat hij/zij Swahili wil spreken tijdens het verhoor; er wordt dan een tolk Swahili ingeschakeld. Maar dan duiken er twee grote problemen op: ten eerste het verschil tussen het Swahili van de aanvrager en dat van de tolk; ten tweede de taal waarin de tolk zijn vertaling doorgeeft aan de autochtone ondervrager. Wat het eerste betreft: er zijn enorme verschillen tussen het Swahili van Bukavu en dat van Dar es Salaam of Nairobi - verschillen die even groot zijn als die tussen het Standaardnederlands en het West-Vlaams of het Afrikaans. Die verschillen geven vaak de regionale afkomst aan, en ook daarin schuilt een probleem. In een regio die door burgeroorlogen verscheurd wordt, staat regionale afkomst immers vaak gelijk met politieke voorkeur, en bij tolken die deze politieke voorkeur niet delen heeft dit soms effecten van vooringenomenheid. Maar zelfs indien dit niet zo is, en wanneer de tolk te goeder trouw is, is het lang niet zeker dat de boodschap van de asielzoeker gaaf en ongeschonden tot bij de ondervrager raakt. De Nederlandse nationale ombudsman produceerde jaren geleden al een lijvig en uitstekend gedocumenteerd rapport, waaruit bleek dat de taalvariatie tussen asiel- | |
[pagina 790]
| |
zoeker en tolk vaak een bron van verregaande interpretaties kan zijn.Ga naar eind(2) Dit is immers het tweede probleem: de tolk mag dan al de Afrikaanse taal machtig zijn, het is lang niet altijd zo dat hij/zij ook het Nederlands of Frans machtig is. Ook dat levert vaak hallucinante taferelen op: een asielzoeker doet z'n verhaal in het Krio aan een tolk die een andere Krio-variant spreekt; die tolk geeft z'n vertaling door in West-Afrikaans Engels aan een ondervrager die Vlaams Engels spreekt: een situatie die nog meer gaten bevat dan de situatie zonder tolk. Maryns geeft een voorbeeld waarin een tolk de ondervraging aangrijpt om z'n Frans wat te oefenen tegenover een Vlaamse ondervrager. Het resultaat is een communicatieve catastrofe. In al deze gevallen zien we hetzelfde: er is geen garantie dat de asielzoeker ‘zijn/haar verhaal kan doen’ op een manier die de betekenis van dat verhaal ongeschonden houdt. Zoals gezegd noteert de ondervrager het verhaal van de asielzoeker. Hij/zij doet dit aan de hand van een standaardmodel op de pc. Ondervragingen worden niet opgenomen, dus dit document is het enige ‘verhaal’ dat een blijvend bestaan geniet. Wat er in dit document belandt, is hierboven al aangegeven; belangrijker is dat eventuele fouten, misverstanden of onvolkomenheden in dit document aan een lange tocht beginnen door de administratie, en steeds verder uitvergroot worden. De asielzoeker zelf kan op geen enkel ogenblik correcties aanbrengen: indien dit gebeurt (bijvoorbeeld bij latere ondervragingen) dan worden deze als ‘tegenspraken’ geïnterpreteerd en worden ze argumenten in het nadeel van de aanvrager. Maryns beschrijft in detail hoe de ‘officiële’ (genotuleerde) versies van het verhaal allerlei veranderingen ondergaan in de verschillende fasen van het administratieve interpretatietraject. Uitspraken van de asielzoeker worden omgezet in juridisch of technisch jargon - in een taalvariant, met andere woorden, waartoe de asielzoeker geen toegang heeft. Dit juridische jargon wordt vervolgens geïnterpreteerdaan de hand van jurisprudentie enerzijds en kennis van het land en van de feiten anderzijds. Ook over deze interpretatieruimten heeft de asielzoeker geen enkele controle, en de feitenkennis van de administratie ligt zeer vaak mijlenver van de ervaring van de asielzoeker. Vaak is ze fragmentarisch, verouderd of simpelweg onjuist. Vaker nog getuigen de oordelen van de administratie van een zeer beperkt inlevingsvermogen in de vaak absurde, chaotische en tegenstrijdige ervaringen van oorlog, geweld, armoede en andere trauma's. Mensen worden bijvoorbeeld afgewezen omdat men zich niet kan voorstellen dat men in een burgeroorlog nu eens aan de ene kant van het conflict belandt, dan weer aan de andere kant, hoewel dit een welbekend fenomeen is. Ook worden verhalen onwaarschijnlijk verklaard wanneer mensen een bepaalde etnische verwantschap aangeven maar terzelfder tijd beweren van een stad afkomstig te zijn die buiten het ‘oorspronkelijke’ etnische territorium ligt. Dat mensen bij langdurige burgeroorlogen migreren, en dat de stad daarbij de eerste aantrekkingspool is, wordt daarbij over het hoofd gezien. Het punt is dat het verhaal van de asielzoeker (d.w.z. de versie van de ondervrager) door een hele reeks cultuur- en maatschappijspecifieke filters wordt getrokken, en dat de kaarten daarbij zodanig slecht liggen voor de asielzoeker dat een negatief verdict haast onvermijdelijk is. De administratie beroept zich hier vaak op algemene (universele) regels van waarheid en waarschijnlijkheid, die in feite door-endoor specifiek zijn voor hooggeletterde cultu- | |
[pagina 791]
| |
ren zoals de onze en voor de complexe bureaucratie binnen zulke culturen. Het is opvallend hoe vaak taal zelf een object van onderzoek en interpretatie wordt in de asielprocedure. Men gaat ervan uit dat taalkundige identiteit - moedertaalspreker zijn van taal X - één van de beste indicatoren is van nationale of regionale afkomst. En aangezien de betwisting van de afkomst van asielzoekers één van de standaardprocedures is voor afwijzing, zien departementen Afrikanistiek steeds meer vragen om taalkundige expertise op zich af komen. Deze vragen nemen in de regel deze vorm aan: ‘persoon X beweert afkomstig te zijn uit het Zuiden van land A; hij beweert taal N te spreken; kunt U nagaan of hij/zijGa naar eind(1) taal N daadwerkelijk spreekt enGa naar eind(2) dat deze taal effectief in het zuiden van land A wordt gesproken?’. Een affirmatief antwoord op beide vragen geldt dan als bewijs van de afkomst van de aanvrager. Dit soort vragen wordt geplaagd door enorme problemen. Afgezien van het feit dat wijdverspreide fenomenen zoals migratie en diaspora niet in overweging worden genomen, gaat men hier uit vanGa naar eind(1) de ‘natuurlijke’ ééntaligheid van mensen (iedereen heeft slechts één moedertaal);Ga naar eind(2) de zuiverheid van talen als norm, en van taalvermenging als afwijking;Ga naar eind(3) van een eenduidige relatie tussen taal, etniciteit en regionale afkomst. Voor wat Afrika betreft, gaat geen enkele van deze veronderstellingen op, en moet men precies het tegendeel ervan als vertrekpunt nemen. Taalanalyses kunnen hier dan ook nooit direct en met absolute zekerheid ‘afkomst’ aantonen (in de zin van: ‘geboren en getogen in plaats A’). Veeleer toont het complexe geschiedenissen aan van verplaatsing en migratie die resulteren in een ‘onzuiver’ en ‘vermengd’ taalrepertoire van de asielzoeker. Dit soort verplaatsingen zijn doorgaans vrij betrouwbare aanwijzingen van waarheid, aangezien slachtoffers van burgeroorlogen, hongersnoden en dergelijke in de regel aan een migratietraject beginnen. In de asielprocedure gelden ze echter als bewijs van het tegendeel: ‘persoon X beweert van plaats A te zijn, en de taalanalyse bewijst dat hij niet (alleen) van plaats A afkomstig is’. Deze kapitale denkfout is verantwoordelijk voor de afwijzing van talloze asielzoekers. Ze is alweer gebaseerd op een grondig gebrek aan realistisch inschattingsvermogen van conflictsituaties elders in de wereld. Taalkundigen zitten vaak tussen hamer en aambeeld. Ze worden geregeld gevraagd om deskundig advies te geven, maar vaak krijgen ze net de verkeerde vragen aangereikt. Hun antwoorden zijn dan vaak de strop die de asielzoeker laat hangen. Het probleem bij dit alles is een hopeloos onrealistisch beeld over de taalkundige en sociale realiteiten, over wat taal doet in een samenleving en hoe mensen ermee omspringen - een beeld dat de administratieve en juridische (en onderwijskundige!) interpretaties domineert en slechts mondjesmaat en met zeer grote tegenzin ter discussie wordt gesteld. Mede op initiatief van Maryns ontwikkelde een internationale groep onderzoekers daarom een reeks van richtlijnen voor de analyse van taalmateriaal, die inmiddels overgenomen is door verscheidene internationale wetenschappelijke organisaties.Ga naar eind(3) In die richtlijnen wordt een deontologie geschetst en wordt een reeks beperkingen aangegeven op wat ‘bewijsbaar’ is aan de hand van taalkundige expertise. Het is een eerste stap naar de bewustwording rond een probleem dat de levenskansen van vele mensen beïnvloedt. De asielprocedure wordt met hand en tand verdedigd als ‘objectief’ en ‘rechtvaardig’. Maar het centrale instrument ervan, de interpretatie van het verhaal van asielzoekers, hangt aaneen met haken en ogen, en er is dankzij het doctoraat van Maryns veel meer dan enkel fragmentarisch bewijsmateriaal voor de zwakte van dit systeem. Taal is vaak een verborgen discriminator. Onze samenleving hanteert uiterst geïdealiseerde taalbeelden, die homogeniteit en doorzichtigheid als norm veronderstellen. Terzelfder tijd hangt onze samenleving aaneen van oordelen over het accent, de communicatiestijl, de taalvariant en de retoriek van mensen. Wanneer we iemand ‘arrogant’ of ‘humoristisch’ noemen, dan hebben we doorgaans geen enkel ander bewijs dan de wijze waarop die persoon met ons communiceert. En in sollicitatiegesprekken en mondelinge examens verwachten we van mensen een stijl die hen als ‘dynamisch’, ‘ambitieus’, ‘geknipt voor de job’, of als ‘intelligent’, ‘snugger’ of ‘dom’ laat bepalen. Dit soort onderscheidende kwalificaties geldt ook in de asielprocedure. Hun invloed is er nog groter, want het gaat hier om | |
[pagina 792]
| |
mensen van wie de talen en communicatiestijlen heel anders georganiseerd zijn dan de onze. Die verborgen vormen van ongelijkheid zijn misschien onzichtbaar, maar ze zijn hoorbaar en ze zijn reëel. Mensen laten er het leven door.
Jan Blommaert |
|