Aletta Jacobs in 1882 met een van haar patiënten.
van de Nederlandse Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht - vergt jarenlang intensief onderzoek en maar weinig gekwalificeerde mensen kunnen zich dat financieel veroorloven. Ook van Pieter Jelles Troelstra, de in 1930 overleden grondlegger van de Nederlandse sociaaldemocratie, is nog altijd geen biografie verschenen. De biografie van Aletta Jacobs, de meest complete Nederlandse geschiedschrijving van de eerste feministische golf tot nu toe, kon totstandkomen dankzij een royale subsidie van het Prins Bernhard Fonds. Het boek is de laatste in de reeks van de door deze instelling geïnitieerde biografieën van vooraanstaande Nederlanders die leefden tussen 1850 en 1950, zoals Koningin Wilhelmina, Herman Gorter, Willem Drees en Hendrik Colijn. Ook mijn biografie van de marxistische dichteres Henriette Roland Holst maakt deel uit van de serie.
Door de historica Mineke Bosch als biografe uit te kiezen, stond eigenlijk al bij voorbaat vast dat de biografie over de eerste Nederlandse vrouw die in 1878 afstudeerde als arts en in datzelfde jaar ook promoveerde een betrokken maar tegelijkertijd gedegen wetenschappelijk werk zou worden. Bosch publiceerde al in 1985 over Jacobs en promoveerde in 1994 cum laude op een dissertatie over vrouwen en hoger onderwijs tussen 1878 en 1948. Het wetenschappelijke karakter van de biografie is Bosch niet door alle recensenten in dank afgenomen. Aletta Jacobs, achtste telg uit een omvangrijk joods huisartsengezin in het Groningse dorp Sappemeer, zou als persoon te weinig uit de verf komen, er zou ons, lezers, geen blik worden gegund achter de schermen van het feministische strijdtoneel. Maar voor iemand wier leven zich in hoofdzaak op het podium afspeelde, is dat vrijwel onontkoombaar.
Veel belangrijker is dat Bosch eindelijk een minutieuze studie heeft gemaakt van de negentiende- en begin twintigste-eeuwse Nederlandse vrouwenbeweging (en haar internationale vertakkingen), aan wie Nederland het zwaar bevochten vrouwenkiesrecht te danken heeft. Ook biedt het boek een schat aan deels nieuwe informatie over Jacobs' praktijk als arts en voorvechtster van anticonceptie, in casu het pessarium. Vanaf 1882 schreef Jacobs dit voorbehoedmiddel, waarmee vrouwen zélf over hun vruchtbaarheid konden beschikken, tijdens haar gratis spreekuren voor aan onbemiddelde patiënten.
Overigens vindt Bosch het aan de vrouw brengen van het pessarium geen feministisch wapenfeit van Jacobs. Hoewel zij de beschikbaarheid van anticonceptie voor vrouwen in navolging van Simone de Beauvoir beschouwt als een bijdrage aan ‘de bevrijding van vrouwen van hun biologisch lot’, sluit ze zich tegelijkertijd aan bij de wel erg gedateerde bezwaren tegen deze vorm van vrouwelijke autonomie. Instemmend citeert ze de negentiende-eeuwse arts J. Menno Huizinga, die schreef dat aan anticonceptie dit nadeel kleeft: het zou ‘aan de zelfbeheersing der mannen haar aanleiding en haar prikkel [kunnen] ontnemen’. Hieruit spreekt een nogal beperkte opvatting over vrouwelijke (hetero)seksualiteit: vrouwen zouden geen zin hebben in seks en zouden, door zich te beroepen op een mogelijke ongewenste zwangerschap, zich aan die zware huwelijkse plicht kunnen onttrekken.
Gelukkig verheelt de biografe niet dat Aletta Jacobs daar zelf waarschijnlijk anders over dacht. Uitvoerig wordt in de biografie haar ‘verbond’ belicht met Carel Victor Gerritsen, gemeenteraadslid in Amsterdam en ook enkele jaren kamerlid voor de Radicale Bond, met wie Jacobs jarenlang een ‘vrij huwelijk’, dat wil zeggen een buitenechtelijke liefdesrelatie, onderhield. Uit het feit dat er al die jaren geen kind kwam, concludeert Bosch dat