Ons Erfdeel. Jaargang 48
(2005)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 783]
| |
oorlog. Van de gevolgen van die oorlog werd het land echter niet bevrijd: de doden en vermisten onder soldaten en burgers, de fysieke, psychische en materiële schade, de politieke en economische ontreddering, het losbarsten van de gevoelens van haat en wraak, de onmacht van het rechtssysteem. Die zwarte bladzijde is in België nooit omgedraaid. Daar zijn diverse verklaringen voor. De voornaamste zijn: de kenschetsende communautaire en ideologische breuklijnen, het feit dat er al Vlaams activisme geweest was in de Eerste Wereldoorlog, de samenhang tussen oorlog en holocaust. Dit sociaal-psychologische vacuüm leidde tot het ontstaan van subculturen die zich nestelden in hun rol van slachtoffer - of overwinnaar - en de toon aangaven in het debat dat op zich reeds allesbehalve sereen verliep. Aan welke zijde van die oorlogservaring men zich ook moge bevinden, er breekt redelijkerwijs een tijdstip aan waarop het collectief geheugen voldoende kennis en inzicht heeft opgeslagen om het deficit van de geschiedenis weg te werken en de mentale balans in evenwicht te brengen. Tegenwoordig is er steeds meer ruimte voor afstandelijke, contemplatieve evaluaties van zulke gevoelige zaken. Zestig jaar na de feiten zou die kans dan ook billijkerwijs reëel moeten zijn. Zoniet, dan is die zestig jaar eigenlijk nog geen zestig jaar. De gestage en systematische verwetenschappelijking van de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog heeft die mentale ommekeer alleszins decennialang voorbereid. Allereerst schreven de rechtstreekse getuigen en betrokkenen zelf hun eigen geschiedenis en die van de groep die hun ervaringswereld deelde. Aanvankelijk leidde dat tot pure of bedekte hagiografie. Later trad een fase in waarbij de historische methode op consequente wijze werd toegepast wat de volledigheid en de verwerking van de bronnen betreft. Nog later kwam er ook vaak plaats voor een omstandige contextualisering en voor kritische reflecties. De grote stroomversnelling, zowel kwantitatief als kwalitatief, kwam er toen de academische wereld die taak op zich kon nemen. Dat werd mogelijk gemaakt door de democratische doorstroming van getalenteerde jongeren naar de universiteiten en door de forse ontwikkeling van de vakgroepen geschiedenis aan die universiteiten. Zoals met vele andere historische thema's het geval was, werd de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog het voorwerp van talloze gevallenstudies, verruiming van het bronnenarsenaal, afstandelijke overzichten, ontwerpen van onderzoeksmethodes, systematische analyses en conceptuele benaderingen. Twee in 2004 gepubliceerde werken passen volkomen in de huidige, vruchtbare fase van dat proces: enerzijds België tijdens de Tweede Wereldoorlog, een verzamelwerk van Mark van den Wijngaert (red.), Marnix Beyen, Bruno de Wever, Dirk Luyten, Fabrice Maerten, Patrick Nefors en Luc Vandeweyer en anderzijds Oorlogsburgemeesters 40/44. Lokaal bestuur en collaboratie in België van Nico Wouters. De eerstgenoemde publicatie behandelt achtereenvolgens de Belgische defensiepolitiek tijdens het interbellum, de Duitse inval, het Duitse bezettingsbestuur en de rol van de Belgische overheid, het sociaal-economisch leven, het cultuurleven, de rol van de katholieke kerk, de repressie door de Duitse bezetter en zijn bewuste handlangers - onder meer ten opzichte van de joden -, de collaboratie als bewuste steun aan de bezetter, het verzet en ten slotte de bevrijding en haar onmiddellijke nasleep. De ruime verdiensten van de publicatie bevinden zich op drie niveaus: specialisme, synthese en toegankelijkheid. De auteurs hebben de terreinen waarop zij zich bewegen uitgebouwd tot hun specialisme; in hun bijdragen brengen zij een overzichtelijke synthese van hun kennis en hun inzichten terzake. Die synthese reveleert tegelijk hun recentste onderzoeksresultaten. De vlotte toegankelijkheid van de teksten houdt in de eerste plaats verband met de stilistische kwaliteiten ervan. Zo leest de verhandeling van Luc Vandeweyer over de Belgische defensiepolitiek - vóór en tijdens de oorlog - en over de periode van de ‘drôle de guerre’ bijna als een roman, zonder de correcte historiografische inslag ervan te verdringen. Opmerkelijk is bijvoorbeeld ook zijn beschrijving van de dubbelzinnigheden in de Belgische regeringspolitiek tijdens de zomer van 1940. Ook zijn soms beeldrijke taal is opvallend. De toegankelijkheid van de teksten houdt ook verband met het from below-perspectief dat de meeste auteurs hebben gekozen. Bruno de Wever zet die toon overigens nadrukkelijk in zijn stuk over de collaboratie: ‘Na de schok | |
[pagina 784]
| |
van de invasie gaat de bezette bevolking meestal over tot de orde van de dag. De bakker gaat opnieuw brood bakken, de treinen rijden weer, er komt opnieuw water uit de kraan...’. En men kan daaraan toevoegen: vraag en aanbod herstellen hun continuïteit, de banken blijven geld verhandelen, de overheid blijft voorlopig de overheid. Wie macht heeft, wil die behouden; wie leidende ambities bezit, gebruikt vaak de nieuwe omstandigheden om eindelijk macht en invloed te verwerven. Kortom: het ‘Alltägliche Realismus’. Niets is volmaakt en ook dit boek toont, ondanks zijn bijzondere kwaliteiten, een paar schaduwzijden. Zo heeft Fabrice Maerten in zijn bijdrage over het verzet ongetwijfeld gestreefd naar volledigheid en objectiviteit. Maar zijn positieve kleuring kon hij niet geheel uitvlakken. Enigszins onbegrijpelijk is ook dat hij in zijn bibliografische hoofdstuk is voorbijgegaan aan het belangrijke boek dat Marie-Pierre d'Udekem D'Acoz in 2003 publiceerde over de rol van de Belgische adel in het verzet. Dat Patrick Nefors in zijn sterke artikel over de bevrijding de Franse havenstad Cherbourg in Bretagne lokaliseert, moge een schoonheidsfoutje zijn. Maar dat hij, in het kader van het Ardennenoffensief, nauwelijks enige aandacht besteedt aan het extreem dramatische Amerikaanse bombardement van Sankt Vith is meer dan dat. En dat de auteur de bestraffing van de echte en de vermeende collaborateurs na de oorlog de ‘zogenaamde repressie’ noemt, is te betreuren. Omdat het helaas doet denken aan de ‘zogenaamde bevrijding’, het woordgebruik dat vandaag nog vaak in de mond wordt genomen door wie de collaboratie blijft verdedigen. Van een andere aard dan de verzamelbundel België tijdens de Tweede Wereldoorlog, is Nico Wouters' Oorlogsburgemeesters 40/44. Lokaal bestuur en collaboratie in België. Het boek is een originele, diepgravende en conceptuele studie, die zich nog vrij dicht in de nabijheid bevindt van het doctorale proefschrift dat de auteur verdedigde aan de UniversiteitBij wijze van vergelding werd na de Tweede Wereldoorlog dit ‘Vlaamsch Huis’ geplunderd en vernield.
Gent, nauwelijks enkele maanden voor het verschijnen van zijn boek. Nico Wouters heeft een heldere methodologie uitgewerkt om een terrein te doorploegen - en vervolgens te effenen - dat vóór hem nauwelijks door iemand was verkend. Tot die methodologische werkwijze rekent de auteur zijn initiatief om bepaalde concepten - die in een dergelijke onderzoekscontext tot het courante woordgebruik horen - hetzij te definiëren, hetzij het gebruik ervan te verhelderen. Tot de eerste categorie (het definiëren) behoort bijvoorbeeld het begrip Nieuwe Orde, waarbij de auteur duidelijk stelt wat hij daar in zijn studie onder verstaat. Tot de tweede categorie hoort het begripspaar collaboratie en collaborateur. De auteur stelt dat die begrippen ‘dermate “gesubjectiveerd” zijn dat ze een objectief verhaal in de weg staan’ (p. 17). Hij zal ze daarom enigszins uit de weg gaan, maar ze uiteraard wel weer opnemen in zijn eindbesluit. Een ander begrip dat, ter beoordeling van de houding van de oorlogsburgemeesters, moeilijk vatbaar is voor objectivering is de bezwarende notie verklikking (bijvoorbeeld in het kader van de verplichte tewerkstelling in Duitsland of inzake het lot van de joden, de verzetslieden, de ongewenste vreemdelingen, de smokkelaars enz.). De auteur gaat ook met díe vraagstelling erg genuanceerd om. Hij situeert haar bovendien in een nieuw, door hem geïntroduceerd concept: het informatiebeheer. Daarmee bedoelt hij alle handelingen en vormen van informatieoverdracht aan de Duit- | |
[pagina 785]
| |
sers, waardoor landgenoten in moeilijkheden kwamen of kónden komen. En ten slotte bouwt Wouters zijn vraagstelling - nl. de houding van de burgemeesters - op via een strikte kwalitatieve analyse die steunt op personen en casussen die significant zijn voor bepaalde thema's en gedragspatronen. De auteur merkt daarbij terecht op dat menselijk gedrag zich in zo'n vraagstelling niet laat kwantificeren (p. 17). Nico Wouters komt tot de vaststelling dat het lokale bestuur tijdens de Tweede Wereldoorlog het zwaartepunt vormde van de collaboratie in België. Op dat niveau zetten de Nieuwe-Ordepartijen VNV en Rex de bakens uit voor hun ‘machtsgreep’. Op dat niveau kon die Nieuwe Orde ook het (al of niet betwistbare) bewijs leveren dat zij synoniem wilde zijn voor het ‘goed bestuur’. Dat goede bestuur was, volgens hun verklaringen, een vernieuwing waar de Belgische burger sinds lang om vroeg. Vormden de lokale Nieuwe-Ordebestuurders het hart van de collaboratie, zij vormden daarvan ook de kwetsbare buitenwacht. Want zij waren de eersten die het stigma droegen en vereenzelvigd werden met de toenemende calamiteiten van de bezetting. Paradoxaal kwam dat - in het algemeen - niet op die wijze op hun oorlogsrekening. Want blijkbaar oordeelde de brede publieke opinie dat velen hun civiele opdrachten naar behoren hadden vervuld. Vooral in Vlaanderen bleek dat een pleister op de wonde van de collaboratie. Het boek van Nico Wouters is zonder meer een indrukwekkende publicatie. En toch vertoont het m.i. een gebrek: de uitgever heeft het te vroeg op de markt gebracht. Hij had de auteur nog enige ademruimte moeten verschaffen om een breder palet te schilderen van de sociaal-psychologische en economische context waarin de lokale politieke collaboratie heeft gefunctioneerd. Daarenboven had men ruimte en tijd kunnen scheppen voor het opstellen van een exhaustief kader, nl. de index van alle oorlogsburgemeesters, hun ambtsgebied en hun ambtsperiode. Een hakenkruis in het gras van de Duitse begraafplaats in Vladslo, in 2001 aangebracht door onbekenden.
Dat laatste punt valt uiteraard buiten de sfeer van de vraagstelling en van de eigenlijke studie. Maar het had de publicatie een ruimer bereik bezorgd. En dat is toch de doelstelling van een doctorale studie die als boek op de markt wordt gebracht? Frans-Jos Verdoodt m. van den wijngaert, b. de wever, f. maerten, d. luyten, p. nefors, l. vandeweyer, m. beyen, België tijdens de Tweede Wereldoorlog, Standaard Uitgeverij, Antwerpen, 2004, 317 p. |
|