Ons Erfdeel. Jaargang 48
(2005)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdWoorden tot de bloedgrens. De gedichten van Hugues C. Pernath opnieuw verzameldWelke Vlaamse dichter werd gememoreerd in de poëzie van Hugo Claus én Leonard Nolens? Eén juist antwoord op deze vraag is de Antwerpse dichter Hugues C. Pernath. Met de uitvoerige gedichtencycli ‘Het graf van Pernath’ (1977) en ‘De dood van een dichter’ (uit Incantaties, 1977) brachten Claus en Nolens hulde aan de in 1975 op vierenveertigjarige leeftijd gestorven poëet Pernath, pseudoniem van Hugo Wouters, die voor de één een vriend en voor de ander een inspiratiebron en een ijkpunt is geweest. ‘Zoals wij allemaal, walste je / tussen het eerste avondmaal en de galg, / tussen walg en vereren’, schreef Hugo Claus. De jonge Leonard Nolens noemde hem ‘mijn bondgenoot in het verlies’. Ook een latere generatie dichters erkende het belang van Pernaths poëzie. In een dankwoord bij de ontvangst van de Hugues C. Pernathprijs in 1988 bedacht Dirk van Bastelaere Pernath met het krachtige epitethon ‘meest besmettelijke dichter van Vlaanderen’. In tegenstelling tot vele andere dichters van zijn generatie is Pernath nooit echt in de vergetelheid geraakt. In 1980, vijf jaar na zijn dood, werden zijn gedichten voor het eerst in één band verzameld. Ter gelegenheid van de twintigste verjaardag van zijn dood verscheen bij Poëziecentrum in 1995 een bloemlezing uit Pernaths dichtwerk die ingeleid werd door samenstellers Dirk de Geest en Patrick Peeters.Ga naar eind(1) In 2003 verscheen een tweede, gedeeltelijk herziene druk van die editie. Nog in 1995 had ook het Antwerpse literaire tijdschrift Revolver een monografisch themanummer gewijd aan Hugues C. Pernath. Pernaths verzen zijn na zijn dood dus voortdurend in de actualiteit | |
[pagina 767]
| |
gebleven. Dat was alleen mogelijk doordat het brede publiek geïnteresseerd was en bleef in zijn werk. Dat Pernaths oeuvre grote menselijke thema's behandelt als eenzaamheid, vriendschap, vergankelijkheid, leven en dood en liefde en trouw, zal daar niet vreemd aan zijn. Maar ook de figuur Pernath sprak en spreekt tot de verbeelding van velen. Jonggestorven kunstenaars hebben altijd wat meer tragiek dan hun oudere collega's, zeker als ze zo dwepen met de dood als Pernath dat deed. Zijn lidmaatschap en later ook voorzitterschap van het Antwerpse artistieke genootschap Pink Poets, dat een maniëristische levenshouding voorstond en waar onder anderen ook de dichters Nic van Bruggen en Patrick Conrad deel van uitmaakten, versterkte het beeld van aristocratische dandy, dat zo al van hem bestond. Het feit dat hij zijn dood vond op de trappen van de Antwerpse privéclub Vecu, waar de Pink Poets hun bijeenkomsten hielden, paste mooi in dit plaatje. Nu, dertig jaar na zijn overlijden, is een nieuwe verzameling verschenen van de gedichten van Hugues C. Pernath. Deze ‘wetenschappelijk onderbouwde leeseditie’ maakt deel uit van een in 2004 aangevatte reeks Vlaamse poëzieuitgaven die gezamenlijk opgestart werd door de uitgeverijen Lannoo en Atlas. In 2004 verscheen Gedichten van Jos de Haes als eerste boek van de reeks; in het voorjaar van 2005 volgde een gelijknamige verzameling van de poëzie van Mark van Tongele.Ga naar eind(2) Pernath is de derde dichter die op deze manier uitgegeven wordt. De reeks staat onder redactie van Yves T'Sjoen, die erop toeziet dat deze leesuitgaven - want dat zijn ze op de eerste plaats - tot stand komen volgens de regels van de editiewetenschap. Dat betekent hoofdzakelijk dat alle door de editeuren gemaakte keuzes keurig geëxpliciteerd en beargumenteerd worden in een verantwoording. In een hoofdstuk ‘Aantekeningen bij de gedichten’ wordt daarnaast van elk gedicht vermeld waar het voor het eerst gepubliceerd is geweest en waar het nog werd opgenomen. Een uitgebreideHugues C. Pernath en vrienden van de Pink Poets. V.l.n.r. bovenaan: Gust Gils, Eddy van Vliet en Patrick Conrad. Vooraan v.l.n.r.: Nic van Bruggen, Marc Andries en Hugues Pernath - Foto AMVC-Letterenhuis, Antwerpen.
primaire en secundaire bibliografie en een register op openingsregels vervolledigen de uitgave. Voor wie wat meer duiding wil bij de poëzie van Pernath, is een verhelderend nawoord opgenomen van Joris Gerits, hoogleraar aan de Universiteit Antwerpen en Pernath-kenner bij uitstek. Maar de hoofdmoot van deze nieuwe editie van Pernaths poëzie wordt uiteraard gevormd door de gedichten zelf. De uitgevers hebben die in vier hoofdstukken ondergebracht. ‘Gebundeld werk’ bevat de drie verzamelbundels die tijdens Pernaths leven zijn verschenen, met name Instrumentarium voor een winter (1963), Mijn gegeven woord (1966) en Mijn tegenstem (1973). In het hoofdstuk ‘Verspreid gepubliceerde gedichten’ zijn gedichten opgenomen die niet in bundels verschenen zijn, maar wel in tijdschriften of andere eenmalige publicaties. In hoofdstukken drie en vier zijn respectievelijk de ongepubliceerde gedichten opgenomen en het plastisch werk van Pernath, dat vaak vergezeld ging van losse verzen of volledige gedichten. Pernath is eerder een monomaan dan een evoluerend dichter. Tussen zijn vroegste en laatste gedichten is er inhoudelijk niet zoveel verschil. Aan het woord is een ikfiguur, die in doordachte, nu eens gewrongen en dan weer virtuoze formules zijn eigen bestaan wil rechtvaardigen. De ikfiguur zoekt een authentieke stem waarmee hij zijn plaats in de wereld, zijn plaats tussen de mensen en zijn plek in de kos- | |
[pagina 768]
| |
mos kan bevestigen. Het onblusbare verlangen naar innig en echt contact is daarbij een leidraad. In zijn vroegste gedichten is Pernath vaak hermetischer dan in zijn latere, stilistisch vloeiender werk. Neem dit gedicht uit de vroege cyclus ‘Meidood’:
Overmorgen, verlaten herinnering, zal iemand mij
Beminde woorden vertellen, achter de angst
En de avond misschien tamelijk tot me spreken.
Van witte as zal iemand uit de regen leven,
De waarheid, die vergeefse nacht ombrengen.
Dit is allesbehalve romantische belijdenislyriek: het is een gedicht vol duistere zinsconstructies die elke poging om het eenduidig te interpreteren dwarsbomen. De dingen die Pernath in zijn gedichten oproept, zijn op de eerste plaats constructies met taal. In en door de taal zoekt Pernath contact met de mensheid. Zo droomt hij in de bovenstaande verzen van iemand die ‘beminde woorden’ zal vertellen. In en door de taal, met name in zijn eigen poëzie, zoekt de dichter een positie van waaruit hij waarachtig kan spreken en het contact met de mensheid rond hem kan herstellen: hij beoefent ‘Het nobele spreken in de nederlaag, afzonderlijk en buiten de tijd.’ Nobel spreken, of, zoals in een ander gedicht, op zoek gaan naar ‘eerlijk spreken’, het zijn verwante formuleringen waarmee Pernath zijn drang uitdrukt om de taal te ontdoen van haar ballast en zo tot zuivere, authentieke formuleringen te komen: ‘van het woord de waarde, niet de weelde’, dicht hij ergens. ‘Voor alle woorden, onvindbaar / Ik de nekwonde der ontkroonde taal zoek’, klinkt het elders. De nekwonde der ontkroonde taal - dat is de plek waar de taal zich in al haar kwetsbaarheid en met al haar littekens toont, waar de taal één wordt met het lijdende, gepijnigde lichaam van de spreker. Schrijven is in deze opvatting ‘ijlend herhalen wat pijn doet / Wat als waarheid vreselijk vernielt.’ Het poëtische project van Hugues C. Pernath is een absoluut project dat de totale inzet van schrijver en lezer vraagt. In de cyclus ‘De adem ik’ heeft hij het over woorden ‘tot de bloedgrens’: de woorden moeten de pijnlijke waarheid van het lichaam en het leven tot het uiterste blootleggen. Die waarheid klinkt weinig bemoedigend, maar ook wat dweperig: ‘Mijn leven [...] / blijft mijn wreedste dood.’ Het zijn dergelijke, achteraf profetisch aandoende verzen die de mythe-Pernath mee in het leven hebben geroepen. Nog zo'n waarheid is dat elke poging om echt contact te krijgen met mensen, alleen maar leidt tot een nog grotere eenzaamheid: [...]
Zonder schaduw zal ik naast je liggen
Want rillend in mij zal je zoeken naar de verrukking
Van de eenzaamheid. Ik ben jouw rustplaats
Voor liefde en haat de enige schim.
[...]
‘De verrukking van de eenzaamheid’: het is een protserige paradox, en tegelijk een schitterende formulering voor de dubbelzinnige betekenis die eenzaamheid bij Pernath heeft. Enerzijds doet ze pijn, maar anderzijds is het juist die eenzaamheid die zorgt voor die unieke, afzijdige, maar ook wat elitaire positie van waaruit je waarachtig kunt spreken. Vreemd genoeg, en niet helemaal consequent ten opzichte van wat in het bovenstaande fragment gesuggereerd wordt, lijkt Pernath af en toe toch te geloven in de vriendschap als vorm van menselijk contact. Het duidelijkst wordt dat in het bekende gedicht ‘Aan mijn vrienden, die ik niet wil vernoemen’:
Ook dit moest ik niet schrijven,
Het woord niet meer verklaren, de weemoed
Niet eens verzinnen. Want wat mij met jullie bindt
Zijn de banden van een onzekerheid
Waarin weinigen ooit vertoeven,
Waarin weinigen ooit dezelfde taal, dezelfde tucht
verzinnen en niet meer bidden.
De vriendschap is een heel hoog goed bij Pernath. In zijn poëzie krijgt ze het bijna sacrale karakter van een geheim en broederlijk verbond, dat echter ook makkelijk verraden kan worden. Daar vreesde Pernath ook voor, zo blijkt uit dit toekomstbeeld uit ‘Mijn getijdenboek’:
Niemand vertelde, niemand begreep
Waarom al zijn vrienden
Zo plotseling verdwenen.
Zo zal het zijn.
| |
[pagina 769]
| |
Dat ook het huwelijk niet tot echt en waarachtig contact leidt, dat had Pernath in het dagelijkse leven al aan den lijve ondervonden. Het huwelijk van zijn ouders liep op de klippen, een feit waaraan hij in zijn dichtwerk geregeld refereert, en ook zijn eigen eerste huwelijk was geen lang leven beschoren. Het gedicht met de plechtstatige openingsregel ‘De zoon ging ter bruiloft’, misschien wel het sterkste gedicht dat Pernath geschreven heeft, verwijst daarnaar:
De zoon ging ter bruiloft
In april, verstoord na de winter
En zij die tot hem toetrad
Door vaderlijke trekken aangegrepen
Deed wat goed scheen en schoon.
Zo lieten ouders hun dochters
Hun zonen de vreemden bedwingen.
Na de droom de beproeving, lichamen
Kwamen vrij en bleven hen
Ongeveer vijflevensjaren
Naar het leven staan.
Maar ondanks zijn gebrek aan geloof in echt contact, heeft Pernath ook prachtige liefdesverzen geschreven, meestal voor zijn tweede vrouw Myra. Intussen erg bekend, maar nog steeds aangrijpend, zijn de voluntaristische, affirmatieve slotverzen van ‘De onkuisheid’:
Geen misverstand. Tussen jou en mij geen overleven
Want deze dag betekende voor mij het begin der dagen.
Jij bent mijn eerste dag. Hier ben ik, want ik blijf.
Van heel Pernaths oeuvre zijn dit wellicht de bekendste verzen, samen met het vaak gebloemleesde gedicht ‘Ik treur niet, geen tederheid trekt mij aan’. Deze nieuwe, voorbeeldige uitgave van Pernaths gedichten laat zien dat deze aristocratische Pink Poet nog veel meer prachtige verzen heeft geschreven die niet alleen een groot publiek kunnen bekoren, maar die ook literair-historisch relevant zijn. Dat laatste geldt bijvoorbeeld voor de Auschwitz-gedichten die Pernath schreef na een bezoek aan Polen in 1967. Deze verzen herinneren af en toe aan die van de joods-Roemeense dichter Paul Celan. Net als hij probeert Pernath in zijn holocaustgedichten een antwoord te formuleren op de vraag hoe poëzie er nog kan uitzien na Auschwitz. Na de gruwel van de concentratiekampen kan de kunst alleen maar een verminkte kunst zijn, een kunst die bestaat uit ‘vertrapte vormen’:
Waarom dit alles nog herschrijven Waarom dit alles nog hertekenen?
Ik neem geen vrede meer met dat wat niemand weet.
En zo vertrap ik vele vormen.
Ook al is Pernaths nogal absolutistische zegging niet altijd meer van deze tijd, die meer heil ziet in methodische twijfel en relativering, zijn gedichten blijven indrukwekkend als de artistieke neerslag van een koortsige zoektocht naar authenticiteit in spreken, handelen en leven. Precies omdat deze drie dingen bij Pernath zeer met elkaar verweven zijn, wat ook blijkt uit Joris Gerits' nawoord bij deze nieuwe editie, is het hoog tijd dat er nu werk wordt gemaakt van een uitgebreide biografie van Hugues C. Pernath, waarin zijn werk op een afdoende wijze in de context van zijn leven geplaatst wordt. Zo'n biografie zou dit bijzondere oeuvre nog toegankelijker kunnen maken en een nieuwe impuls kunnen geven aan het Pernath-onderzoek. Intussen brengt deze nieuwe editie Pernaths verzen beter dan ooit tevoren binnen het handbereik van elke lezer. Bart van der Straeten hugues c. pernath, Gedichten, Lannoo, Tielt / Atlas, Amsterdam, 2005, 581 p. Bezorgd door yves t'sjoen en met een nawoord van joris gerits. |
|