hoofdpersoon koos van haar roman Het plezier van de duivel, een onderhoudende docusoap over de theaterwereld rond 1770 - waaraan in het boek van Bordewijk overigens geen aandacht wordt besteed.
In later tijden wisten particuliere eigenaren en de Leidsche Schouwburg-Vereeniging het theater met wisselend succes te exploiteren. Tot tweemaal toe stond het gebouw op het punt gesloopt te worden, maar uiteindelijk koos men steeds voor restauratie. In 1865 kreeg de zaal, dankzij de briljante stadsarchitect jan Willem Schaap, de unieke ei-vorm die bepalend bleek voor een optimaal akoestisch en optisch effect. Die eivorm werd in 1976 door architect Onno Greiner ontdekt, tijdens de voorlaatste, ingrijpende restauratie van het theater, en is dankzij publicaties en colleges van Greiner ‘onder theaterarchitecten over de hele wereld bekend geworden’ (p. 368).
Wat geeft die Comedie toch een bemoeijing! is een gedegen biografie van een schouwburg, maar kan ook worden gelezen als een geschiedenis van drie eeuwen theater in Nederland. De hoofdstukken zijn gebaseerd op belangwekkende data uit het curriculum van het gebouw, maar niet alleen bouwkundige en bestuurlijke aspecten krijgen aandacht. In ieder hoofdstuk opnieuw wordt er royaal ingezoomd op het gespeelde repertoire, op de ontwikkeling in acteerstijlen en op het getal en de aard van het publiek. Het spreekt vanzelf dat in een universiteitsstad een aanzienlijk deel van de toeschouwers werd bepaald door studenten. Het boek toont aan dat de bemoeienis die de studenten in het verleden hadden met de repertoirekeus het niveau van de gespeelde voorstellingen zeker ten goede is gekomen. Maar er was ook een andere kant. Zo kunnen we op pagina 145 lezen hoe de studenten in de negentiende eeuw met ‘het zootje ongeregeld’ op de galerij concurreerden in luidruchtigheid en onfatsoen. Opmerkelijk genoeg kwam pas in 1969 een einde aan de al te nadrukkelijke aanwezigheid van het academische volkje, toen de schouwburgdirecteur de heren van het corps verbood om - zoals men gewend
De Leidse Schouwburg - Foto Jan Scheeren.
was - vóór de voorstelling luidkeels het
Io Vivat aan te heffen, op straffe van een nat pak in het water van de Oude Vest, waarvoor ‘de meest potige suppoost’ van het gebouw persoonlijk zorg zou dragen (p. 379).
Dergelijke anekdotes maken het boek levendig en houden de droge wetenschap op afstand. De academische bevindingen vinden we niet alleen in het boek, maar ze komen voor een deel ook naar voren op de meegeleverde dvd. Belangwekkend, ook met het oog op verdere studie, zijn de hier en daar nog om aanvulling en correctie vragende bestanden met daarop het complete repertoire van de Leidse Schouwburg van 1730 tot januari 2005. De dvd biedt daarnaast verstrooiing in de vorm van korte interviews met diverse betrokkenen, reconstructies van achttiende- en negentiendeeeuwse acteerstijlen, en een fraaie animatie, gemaakt op basis van beschikbare plattegronden en afbeeldingen van het gebouw.
Niet alleen met een boek, maar ook met een expositie wordt de bijzondere verjaardag van de schouwburg luister bijgezet. Tot en met 8 januari 2006 is in een viertal kleine zalen van Stedelijk Museum De Lakenhal de tentoonstelling 300 Jaar Leidse Schouwburg te zien. De expositie begint met de geschiedenis van het gebouw, om vervolgens het spel en de spelers voor het voetlicht te brengen. Wie daar behoefte aan heeft, kan met traditionele attributen een storm laten opsteken en een regendouche laten klinken (en zich daarbij wellicht de droeve jammerklacht van Heijermans' Kniertje inbeelden). In de laatste zaal is er speciale aandacht voor het cabaret waarvan de ac-