| |
| |
| |
‘Opeens zag zij hoe groot de wereld was’
De keuze van Jozef Deleu
Geert Buelens
Last Post
Misschien komt er dus toch een dag
dat dit opnieuw wordt opgenomen
Alle rafels zullen weggeknipt
of verborgen in een brede zoom
De toon die dan wordt aangeheven
spreekt van een trots en traag verdriet
dat zich ontmantelen laat
tot een bolwerk uit de goot
of een schaarsverlichte gracht?
Het is een grot, een echoput
Bij het verlaten van de streek
steekt een wind op die met het hart vergroeit
Het is de lokroep van het aangezogen tochtgat
Je komt je gaat hier zijn geen regels
Uit: Verzeker u, Meulenhoff/Manteau, Antwerpen/Amsterdam, 2005.
| |
| |
| |
Micha Hamel
Vader en zoon
Ik vertel hem niet dat het leven leuk is,
opdat hij later niet in verslaving vlucht.
Mijn kind, het meeste zeg ik niet. Hoe mythisch
het vaderlijk zwijgen ook worden mag, ik verkies
de aalmoes van het bestaan woordeloos te delen.
Op een speeltoestel een vrouw
in meisjeskleren met haar kind
als kortgerokte verleidster verkleed.
Ook als kleuter had ik het niet zo op kleuters.
Schreeuwerig volk, ongecoördineerd, onmachtig
zich behoorlijk te uiten of mij te verstaan.
Hierom vermijd ik nu volwassenen liefst.
Wij keren ons af van de wipkippen
en trappen een blikje voor ons uit.
Heerlijk grijpt de leegte om zich heen,
het regent knikkerputjes in het zand.
Belangrijker is de hand, een hand die leidt, die je
op het hoofd kunt voelen als een zegen levenslang.
Mijn vader, die het niet tot Sinterklaas, God of opa schopte, had handen van gele eelt, van zalmkleur zijn mijn zoons.
Ze omklemmen de beddenspijlen, ik
voel de kriebelbaard op mijn wang.
In de zandbak graaf ik naarstig
mijn weg naar hem terug, en vind plots
de laatste spuit die hem werd toegediend.
Geen steek brengt mij terug naar
de dag dat mijn ik herboren werd,
| |
| |
en gretig beleven we samen de schrik die
griezeldoods vriendschap versmaadt.
Bombastische kleine man, leg in geval van alarm
voor tranen je hand op m'n haar, al zoek je dan maar
naar de luizen die we bij de speelzaal hebben opgelopen
en nu met stinkend gif aan de Lieve Heer retourneren,
opdat ze van hectometers engelenhaar genieten gaan.
Reeds wapen ik mij voor het rituele gevecht - dagelijks rijst de krijger
hoger in hem op - dat eindigt steevast in teder handgemeen. Volgt een verhaaltje, kus en kietel, en een berijmd gebed.
Publiek, jury en getuigen zijn vier wijde ogen van
de schildwachten der jeugd, eeuwig Ernie en Bert.
Uit: Alle enen opgeteld, Augustus, Amsterdam/Antwerpen, 2004.
| |
| |
| |
Mark Insingel
Wat ik zo jammer vind
is wat ik niet meer vind.
ooit was het goede alles.
Uit: Niets, Poëziecentrum, Gent, 2005.
| |
| |
| |
Esther Jansma
Het begin
Opeens zag zij hoe groot de wereld was.
Niets was zoals zij het verwacht had
de dingen waren voller dan zij dacht
en kleurrijker, al kijkend door het glas
dat haar gevonden had zag zij de binnenkant
van schelpen, wat daar doorheen bewoog
was vorm en puur zichzelf en tegelijk
een regenboog van mogelijkheden
tot leven geblazen, verloren, hervonden
nadat de eeuwen er hun parelmoer
overheen penseelden, zo breekbaar als wat
lag het daar, zomaar in haar hand.
Uit: Alles is nieuw, De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 2005.
| |
| |
| |
Erik Menkveld
Laaglied
Hij
Altijd terwille zijn ze me geweest, de voortekenen.
Elke wens kwam vooraf uit,
ieder streven werd door hen bevestigd,
bekrachtigd ieder hachelijk besluit.
Beter toegerust dan ooit beleger ik
vannacht een flonkerende stad
die lijkt gebouwd om voor het ochtendgloren
ingelijfd te worden bij mijn rijk.
En nu gaan ze twijfel zaaien,
tegenspreken, alle moed ontnemen.
Waarom raadpleeg ik ze nog?
Geen voorteken dat mij weerhoudt.
Zij
Overweldig mij, vertedering,
als mijn beminde mij bezet.
tegenover zijn zegewagen.
Uit: Primetime, G.A. van Oorschot, Amsterdam, 2005.
| |
| |
| |
Thomas Möhlmann
Een ongemerkt vertrek
Loop deze kamer blootsvoets in
en laat alle moed niet plotseling
maar stap voor stap varen
met de bestgeklede damesbedaardheid
van wie dagelijks alleen de meest vergeelde
foto's kust, met de voorzichtigheid
van een geoefend goudvissenredder
jukbeenstreler, pleisterverwijderaar
loop licht en lang genoeg de witte muren
langs om te vergeten waarvandaan en wacht
tot eindelijk het ei zacht uiteenvalt, de kip
stikt, de adem ontnomen is aan ieder
Uit: De vloeibare jongen, Prometheus, Amsterdam, 2005.
| |
| |
| |
Victor Schiferli
Niets persoonlijks
U weet hoe het moet, ik ook. Daarom
staan we in de gang onder lamplicht,
elkaars baard bekijkende, nooit te bang
Mijn lichaam gaat gehuld in broek en hemd.
Het staat in middelgrote schoenmaat
op de grond. Ooit liep mijn vader in
Nu is het mijn beurt. Ik schuifel
graag over de vloer. De vloer: wie weet
hoeveel mensen hier hebben gestaan.
Niets persoonlijks, ik word er ongedurig van.
Trommelen met mijn vingertoppen,
tikken met mijn voetzool.
En al die tijd heb ik niet gehoord
wat u zei. Al knik ik er beleefd
en slaak er een lach bij. Wie ik ben
Uit: Verdwenen obers, De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 2005.
| |
| |
| |
Vrouwkje Tuinman
Vitrine
's Ochtends breek ik een wijnglas.
Ik zeg een ik bedoel mijn. Ik heb
Alles is verschoven sinds ik ben
verloren. Sinds mijn orde van achter
het vertrek aan alles ruimen, sporen
wissen, niet meer werkt. Nu
De mens is een verzamelaar. Ik ben,
en wat ik niet vastleg is niet gebeurd.
Ik wil dat alles is gebeurd. Ik vind.
's Middags vind ik een hemd
en as onder mijn boekenkast, haartjes
van zijn borst en baard, een bonnetje
van de muziek, lege flessen,
Bij nader inzien toch een doos, en
's avonds nog mijn portglas gebroken.
Niet één, maar mijn. Nu geen.
Uit: Vitrine, Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 2004.
|
|