Ons Erfdeel. Jaargang 48
(2005)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 717]
| ||||||||||||||||||
De Cariben van binnenuit - een kleine kroniek
| ||||||||||||||||||
[pagina 718]
| ||||||||||||||||||
Vrouwelijke nieuwkomersIn de Nederlands-Caribische literatuur is het aantal debuten van voornamelijk vrouwelijke auteurs rond en na 2000 heel opvallend. Dat is overigens een verschijnsel dat de Nederlandstalige literatuur deelt met de overige Caribische talen. Het zijn de vrouwen die het literaire heft in handen hebben. Normaal gesproken zijn er op elk moment van de literatuurgeschiedenis auteurs van drie generaties productief: de oudere generatie die al een oeuvre opgebouwd heeft en nu het einde van haar productieve periode bereikt heeft, vervolgens de generatie die in volle ontplooiing is en ten slotte de generatie van de nieuwkomers.Ga naar eind(2) Deze laatste heeft opvallend van zich doen spreken in poëzie en proza. Ze staat daarom centraal in deze bijdrage waarin een aantal opvallende prozadebuten de revue zullen passeren: Annel de Noré met De bruine zeemeermin, Rita Rahman met Liefdesgeuren, Mala Kishoendajal met Dame blanche, Cándani met Oude onbekenden, Annette de Vries met Scheurbuik, Tessa Leuwsha met De Parbo-blues en Myra Römer met Verhalen van Fita. In de schaduw van de vrouwelijke debutanten debuteerden de Antilliaan Erich Zielinski met De engelenbron, de Surinamer John H. de Bye met Ter dood veroordeeld. Liefde en dood in de Surinaams-Joodse geschiedenis en Clark Accord met De koningin van Paramaribo. | ||||||||||||||||||
Persoonlijke positiebepalingDe vrouwelijke debuten passen geheel in het Caribische subgenre van de ‘coming of age novels’, waarin een jonge vrouwelijke hoofdpersoon op haar eigen manier volwassen wordt en in het reine moet zien te komen met de spanningen van het kolonialisme op cruciale momenten in haar leven. Jonge vrouwen zijn als het ware dubbel gekoloniseerd omdat ze zich ook als vrouw moeten emanciperen. Deze jonge vrouwen die opgroeien tot zelfbewustzijn en zelfstandigheid staan symbool voor de maatschappelijke groep van vrouwen in het algemeen en de politieke situatie van het nog relatief jonge land van de hoofdpersoon. Het persoonlijke wordt algemeen en het algemene op zijn beurt persoonlijk. In de familiegeschiedenissen wordt het persoonlijke politiek, het politieke persoonlijk.Ga naar eind(3) De verhalen omspannen meestal drie generaties van vrouwen en zijn vaak sterk geworteld in de orale traditie, die gepersonifieerd wordt in een wijze grootmoeder. De besproken thema's zijn kleur, klasse en de rol van ‘gender’ bij de culturele identificatie. Met de kansen die het onderwijs biedt, ontwikkelen vrouwen zich tot onafhankelijke personen. De ‘coming of age novels’ zijn een vrouwelijke pendant van de ‘novels of childhood’ van mannelijke auteurs uit de jaren vijftig en zestig, maar ze zijn sterker gericht op de psychologie, de innerlijke ontwikkeling en verzelfstandiging van de hoofdpersoon. | ||||||||||||||||||
[pagina 719]
| ||||||||||||||||||
Maatschappelijke elementen spelen nog steeds een belangrijke rol. Ze worden echter niet meer beschreven vanuit personages die als personificaties van maatschappelijke groeperingen fungeren, zoals traditioneel was in de Caribische door mannen geschreven romanliteratuur, maar als individuen die een persoonlijke oplossing voor hun problemen zoeken en vinden. De ‘coming of age novels’ staan niet alleen kritisch tegenover maatschappelijke misstanden maar ook tegenover de personages zelf: de hoofdpersonen zijn geen positieve helden maar mensen. De vrouwelijke ervaring staat centraal. De romans bestaan uit psychologische vrouwenportretten van verschillende generaties. De queeste naar de herkomst van de eigen familie of de verre voorouders maakt deel uit van de zoektocht naar een eigen plaats en een open toekomst. Migratie speelt in veel van dit werk een rol. Toch is dat niet noodzakelijk. Sommige auteurs beschrijven daarbij de dubbele migratie: van India naar Suriname en vervolgens naar Nederland als wezenlijk deel van de familiegeschiedenis en de persoonlijke ervaring. Een vroeg en bekend voorbeeld van dit soort meestal sterk autobiografische romans schreef Bea Vianen al in 1969: Sarnami, hai. In het Caribisch gebied zijn Maryse Condé en Simone Schwarz-Bart bekende namen. | ||||||||||||||||||
Annel de NoréAnnel de Noré steekt in haar debuut, De bruine zeemeermin (1999), het oude sprookje van Hans Christian Andersen, De kleine zeemeermin, in een intertekstueel en nadrukkelijk feministisch jasje. Aan de proloog en de tien romanhoofdstukken laat ze aan Germaine Greer ontleende motto's voorafgaan. De bruine zeemeermin is een familieroman en een relatiebeschrijving zoals er in Suriname tot dan toe geen bestond. De roman beschrijft het leven van drie generaties met twee vrouwen als hoofdfiguur. Het eerste motief is het onverantwoordelijke machogedrag van mannen die vrouwen zwanger maken en hen en hun kinderen vervolgens doodgemoedereerd in de steek laten op zoek naar een nieuwe prooi. Vrouwen zijn slachtoffers en laten zich mishandelen uit economische noodzaak: ‘Ze kon de vader van haar kinderen niet laten opsluiten of erger nog een rechtszaak tegen hem aanhangig maken.’ Bovendien zou een dergelijke aanklacht haar plaatsen voor een economisch probleem, want dan zou ze er alleen voor staan en wat dan? Met allerlei mannen meegaan en vervolgens tot hoeren verworden? Ze gaat zelf(s) een relatie aan met een veel oudere, getrouwde chirurg, Gérard Lansberg, die ook zo'n principiële uitloper blijkt te zijn. Ze hebben samen echter ‘maar één nacht om een mensenleven mee te doen.’ De dichterlijke Lansberg vertelt haar in die nacht het verhaal van ‘de kleine zeemeermin’ en geeft haar het boekje van Andersen als afscheidscadeau. | ||||||||||||||||||
[pagina 720]
| ||||||||||||||||||
Myra Römer (o1946) - Foto Roy Evers.
Het tweede motief is de relatie van een dochter tot haar vader en moeder. Als de dochter in Nederland woont, zich opwerkt tot een zelfstandige en leidinggevende vrouw, blijkt ze veel moeite te hebben om persoonlijke contacten te maken als gevolg van haar jeugdervaringen. Het blijkt later dat de dochter heel wat problemen heeft met de herinnering aan haar moeder. Die herinneringen zijn zo sterk dat deze haar leven in enige mate verstoren. Myra Römers Verhalen van Fita (2005) beschrijft het leven en het volwassen worden van een meisje en haar familie, het mannelijke machogedrag en de vrouwelijke onderdanigheid. Fita groeit met een jaja (verzorgster) en dienstmeisjes op van tienjarig meisje tot jonge vrouw in een welgesteld gezin. Vader Boeboe en moeder Emma gaan ondanks geloofs- en kleurverschil harmonieus met elkaar om, te midden van uitgebreide familiecontacten met talrijke eigenlijke en oneigenlijke ooms en tantes, buurtgenoten en een uitgebreide kennissenkring. Zij vormen allemaal de steeds weer terugkerende verhaalpersonages die één keer centraal staan en vervolgens als figurant optreden. Het eerste verhaal, handelend over het grijze mannetje uit het Curaçaose volksgeloof, vertelt over de verdwijning van een paar jonge meisjes die slachtoffer zijn geworden van een lustmoord, gevolgd door een volksgericht. In het laatste verhaal van dit eerste deel keren Fita en haar oudere zus later nog eens terug naar de Trapsteeg, waar ze in hun jeugd getuige zijn geweest van een moord met wraakzucht na overspel. Zo legt de auteur als vanzelfsprekend veel bloot van het leven op het eiland van ruim een halve eeuw geleden. Toen waren het volksgeloof en de traditionele gebruiken nog vanzelfsprekend. Intussen is dat allemaal verdwenen. | ||||||||||||||||||
[pagina 721]
| ||||||||||||||||||
Mala Kishoendajal (o1959).
| ||||||||||||||||||
Debutanten over emigratieAnnel de Noré schreef haar debuut toen ze nog in Suriname woonde. Dat maakte haar werk wat anders dan van andere auteurs die naar Nederland emigreerden. De debuten van Mala Kishoendajal, Rita Rahman, Annette de Vries en Cándani gaan over migratie naar Nederland, de historische en recente relatie tussen Suriname en Nederland en over de onmogelijkheid terug te keren naar hun geboorteland. Mala Kishoendajal pleit er in haar romans voor de emigrant de nodige tijd te geven om te integreren tot een niveau dat hij of zij zelf verkiest. In Dame Blanche (2001) heeft de mannelijke probleememigrant van de jaren zeventig en tachtig plaatsgemaakt voor de nieuwkomer die het in Nederland gemaakt heeft. Hoofdpersoon Indrani Ramdin, op haar achtste naar Nederland geëmigreerd, is redactieassistente bij een uitgever van vakbladen. Dame blanche is enerzijds een boek vol traditionele Hindoestaanse gebruiken rond huwelijk en begrafenis, Indiase films, muziek en dans. Maar het is anderzijds heel Nederlands wat betreft het werk, collega's, vrienden en uitgaan. De Republiek Suriname is nagenoeg achter de horizon verdwenen. In Indrani huizen twee stemmen: haar eigen stem-van-huis-uit en die van haar alter ego Victoria, die Hollands-assertief zegt waar het op staat en die altijd onverwacht en soms ongelegen uit de hoek komt. Zo thematiseert het verhaal de Europese creolisering. Deze term is niet meer voorbehouden, zoals vroeger, voor blanken die zich in de tropen moesten aanpassen, maar is nu van toepassing op tropenmensen die tot Eurocreolen worden. Deze term is van Edgar Cairo. Daarbij is er niet langer sprake van een dilemma tussen traditie en moderniteit, tussen verwesteren en cultuurbehoud. Een dergelijke tweedeling veroor | ||||||||||||||||||
[pagina 722]
| ||||||||||||||||||
deelt het niet-westerse immers tot de traditie en uitsluitend het westerse tot de moderniteit. Dat is een vals beeld van westers superioriteitsdenken. Traditie en moderniteit lopen in deze roman dwars door zowel autochtoon als allochtoon heen. Je blijft jezelf terwijl je je aanpast; je past je aan terwijl je jezelf blijft. Gun het creoliseringsproces zijn tijd en het gaat vanzelf. Als een dame blanche smelt, mengt de chocoladesaus zich met de vanille, ‘totdat er een onappetijtelijke, ondefinieerbare blubber overblijft’. De smaak van een dame blanche is optimaal als banaan en ijs, chocola en vanille, naar eigen believen gemixt worden. Met Liefdesgeuren (2001) schreef Rita Rahman een ingewikkeld en ambitieus verhaal over een familiegeschiedenis die tegelijk de historische en de actuele relatie tussen kolonisator en gekoloniseerde thematiseert. Allereerst komt er een mulattenkind in voor dat de vrucht is van ‘vleselijke conversatie’ van de dochter van een Amsterdamse dominee, die in 1844 naar Suriname was uitgezonden, met een neger. De vrouw werd wegens haar seksuele gedrag uit de kolonie verbannen. Terug in het moederland en inmiddels een half jaar getrouwd met een dominee in Middelburg, werd ze in 1859 alsnog ‘verlost van enen mulattenzoon’, zoals de archieven het hebben opgetekend. Het bruine jongetje werd snel en geruisloos via een Amsterdams weeshuis naar Suriname verscheept. Na vele omzwervingen arriveerde het in een land waar zijn ‘navelstreng niet begraven was’. De mulat heeft een lange geschiedenis als literair thema. In de negentiende en vroeg-twintigste-eeuwse literatuur werd ‘de mulat’ als gemengdbloedig steevast zeer ongunstig getekend, omdat in hem de negatieve eigenschappen van verschillende rassen zouden samenkomen. Daarnaast bestond en bestaat er het clichébeeld van de schone, vurige en begeerlijke en voor de blanke man altijd beschikbare mulattin. Rita Rahman thematiseert de mulat als een cultureel ontheemde moderne migrant: ‘Het kind sprak vele vreemde woorden, maar kende geen enkele taal. Het mulattenkind had vele vaders en vele godsdiensten afgewisseld maar had geen beschaving. Het kind had vele havens aangedaan maar was nergens thuis.’ Daarnaast beschrijft het verhaal de eigen tijd. De twee moderne hoofdpersonen zijn de van een Caribisch eiland afkomstige milieuactiviste Myrna en de Nederlandse staatssecretaris Arno. Achterkleindochter Myrna krijgt de opdracht de navelstreng terug te schenken die indertijd aan Gran Maisa Gron, de Aardmoeder, onthouden was: ‘Waarmee ook de vloek die op mijn familie, op de nakomelingen van het mulattenkind, rustte tot het verleden zou behoren. Een vloek die bepaalde dat de mannen in onze tak van de familie vroegtijdig en onvoorbereid stierven.’ Myrna delgt de historische schuld van het mulattenkind samen met de verre nakomeling Arno. Ze baart een kind van hem waarvan de navelstreng wel in Suriname begraven zal kunnen worden. | ||||||||||||||||||
[pagina 723]
| ||||||||||||||||||
Annette de Vries (o1954) - Foto Bert Nienhuis.
Naast dit welhaast mythologische gegeven is er het politieke. Twee persoonlijkheden, twee landen, twee culturen ontmoeten elkaar en botsen. Myrna wijst Arno op zijn historische verantwoordelijkheid: ‘Het wordt tijd dat jullie het verleden onder ogen zien. Het verleden met ons. De slavenhandel als bloeitijd van jullie beschaving en de slavernij als ondergang van onze beschaving.’ Arno relativeert het onontkoombare belang van het verleden: ‘Toekomst heeft een herkomst. Maar ook niet meer dan dat. De rest moeten jullie zelf maken, of je voorouders nou slaven waren of slavenhandelaars.’ Maar hij zal zijn geweten toch moeilijk kunnen sussen met de gedachte dat hij als Nederlands politicus geen enkele verantwoordelijkheid heeft voor de recente ontwikkelingen in Suriname. Ook Annette de Vries' roman Scheurbuik (2002) gaat over een familiegeschiedenis die ‘hersteld’ moet worden. Het betreft de geschiedenis van de familie Nelom, afstammelingen van de Surinaamse slavin Jaba en de plantagehouder Hendrik Johannes van der Molen. Het was in de tijd van de slavernij niet ongebruikelijk dat blanke vaders hun onechte kinderen met een naam opzadelden die een omkering was van hun eigen naam. Zo werd Molen tot Nelom. Voor wie niet bekend is met de Surinaams-Creoolse culturele traditie zal de romantitel ‘scheurbuik’ misleidend zijn, maar hij wordt in het boek uitgelegd. De bere oftewel buik van een familie omvat zeven geslachten. Deze bere is ‘gescheurd’ omdat de witte voorouders weigerden het door hen verwekte nageslacht volledig te erkennen. Vrede met de verworven identiteit en | ||||||||||||||||||
[pagina 724]
| ||||||||||||||||||
het leven ontstaat pas als je de geschiedenis kent en accepteert, zowel de persoonlijke geschiedenis van je voorgeslacht als de geschiedenis van je land. De drieëndertigjarige succesvolle actrice Lucia Mac Nack keert na meer dan twintig jaar naar haar vaderland Suriname terug op verzoek van haar doodzieke, homoseksuele vriend, de danser Miquel del Prado. Hij was naar zijn vaderland teruggegaan om daar rustig te kunnen sterven. Ze gaat om hem bij te staan en te troosten in zijn angsten, maar uiteindelijk heeft haar verblijf tot gevolg dat ze met zichzelf en met het artiestenleven dat ze in Nederland leidt in het reine is gekomen. Ieder leeft een eigen leven en bereidt zich noodgedwongen individueel voor op de eigen dood. Maar tijdens het leven en op weg naar de dood kun je wel veel steun hebben ván en geven áán je medemens en vooral aan je familie. Deze is in staat je te helpen met het in het reine komen met jezelf en je omgeving. Lucia Mac Nack lijdt aan de angst om de confrontatie met haar eigen verleden, haar jeugd en haar land van herkomst aan te gaan: ‘Vol verwachting was ze op reis gegaan, maar ergens onderweg verloren geraakt.’ Ze concludeert voor zichzelf dat ‘een land is van de mensen die er wonen, en mensen horen thuis in het land waar zij wonen. Punt uit.’ Ze leert haar angst voor de confrontatie met zichzelf overwinnen en zal na haar verblijf bij familie en bekenden in het land van herkomst weer verder kunnen met het leven en met haar kunst. Cándani is een van de ‘jongere’ auteurs die de dubbele emigratie van de Hindoestanen, van India naar Suriname en vervolgens naar Nederland, thematiseren. ‘Wanneer heimwee een muskiet in hun klamboe wordt, keren zij terug om naar hun geschiedenis te zoeken,’ zegt hoofdfiguur Roshni, een jonge schrijfster die vanuit Nederland naar Suriname gaat om haar persoonlijke familiegeschiedenis op te helderen. Roshni is de jongste van de ‘zes dochters van Shree’ en wil achterhalen waarom ze als kind ongewenst was en feitelijk door haar moeder werd verstoten. De moeder probeerde abortus te plegen, de vader gaf het kind pas veel te laat aan bij het bevolkingsregister, de moeder probeerde haar te vergiftigen, de vader zei dat zijn vrouw beter ratten dan dochters had kunnen baren. Bij stukjes en beetjes achterhaalt Roshni dit soort gruwelijke details over haar jeugd. Het in het reine willen komen met het eigen leven is natuurlijk een algemeen thema. Maar Cándani bekijkt het vanuit een postkoloniale invalshoek. Roshni is door haar emigratie vervreemd van de grond en de mensen. De emigrant en de blijver zijn definitief uit elkaar gedreven. De familie zegt tegen Roshni: ‘Stop met die pelgrimstocht en breek je pen. Zoek een baan als je zo graag je eigen geld wilt verdienen. Met dat schrijven kwel je jezelf en je laat anderen niet met rust.’ Maar voor haar is het achterhalen van haar oorsprong van levensbelang om rust te vinden: ‘Ik pak mijn dagboek en houd | ||||||||||||||||||
[pagina 725]
| ||||||||||||||||||
het tegen mijn borst gedrukt alsof mijn leven ervan af hangt. Iedere keer als ik erin schrijf, lijkt het alsof iemand in mijn vingers kruipt en mij de woorden laat schrijven die ik zelf niet ken. Woorden die vreemd blijven voor mij. Waardoor ben ik bezeten? Wie bezit mij? Wat ik ook doe in het leven, het is niet bevredigend. Welke beslissing ik ook neem, welke stap ik ook doe, het brengt mij niet dichter bij het onzegbare. Een kracht. Een bewustzijn, groter dan mijn ik, dat ergens verborgen in mij slaapt. Ik wil meer weten over mijzelf. Mijn ziel zal niet rusten voor ik mijzelf begrijp.’ Dé geschiedenis van de immigratie zal niet door Roshni geschreven worden, het is haar voldoende haar persoonlijke geschiedenis achterhaald te hebben. Ze heeft geen moraliserende boodschap meer voor haar landgenoten, zoals een vorige generatie auteurs over emigratie en terugkeer, ze wil uitsluitend helderheid voor zichzelf. | ||||||||||||||||||
VatersucheDe hoofdfiguur Anna in Tessa Leuwsha's De Parbo-blues (2005) ten slotte is de in Nederland geboren en getogen dochter van de Surinaamse migrantenvader Henry en de Nederlandse moeder Johanna. Anna vertrekt naar het land van herkomst Suriname om daar haar persoonlijke achtergrond, noem het maar identiteit, te achterhalen. Het Nederlandse element is de hoofdfiguur bekend, maar nu gaat ze op zoek naar de Surinaamse component, de geschiedenis van haar vader en grootouders. De dochter beschrijft haar vader met inlevingsvermogen; kritisch maar met mededogen. De romantitel De Parbo-blues wijst op de lievelingsmuziek van vader Henry die zich in het moederland staande weet te houden door zich buiten de deur ogenschijnlijk volledig aan te passen, maar hij weet zich daarnaast een veilige thuishaven te creëren met zijn muziek en het kweken en roken van zijn marihuana. Hij zal daardoor uiteindelijk aan keelkanker overlijden, maar is voor die tijd al duizend geestelijke doden gestorven door onbegrip van zijn omgeving, inclusief zijn eigen gezin, en heimwee naar een land dat al lang zijn land niet meer is en ook niet meer kan zijn. Het is de positie van de migrant die uiteindelijk vreemdeling op twee fronten wordt.
Wie deze romans en verhalen na elkaar leest, valt een grote verscheidenheid in eenheid op. De debuten borduren als het ware op hetzelfde thema van de vrouwelijke ervaring, maar de uitwerking daarvan is uiteraard persoonlijk en daardoor telkens weer anders. Anders dan de vrouwelijke debuten zijn die van mannelijke auteurs. Zij beschrijven minder persoonlijke familiegeschiedenissen maar maken op meer traditionele manier gebruik van historische en sociaal-economische gegevens. Van hen bespreek ik alleen het interessante en originele debuut van de Antilli- | ||||||||||||||||||
[pagina 726]
| ||||||||||||||||||
aanse jurist Erich Zielinski, De engelenbron (2004), dat geplaatst zou kunnen worden in de nog jonge traditie van het ‘narco-realisme’. Dat is een term die gebruikt werd door de Colombiaanse auteur Jorge Franco. Het ‘narco-realisme’ wordt beschouwd als het thema dat het zo beroemd geworden Caribische en Latijns-Amerikaanse magisch-realisme opvolgt. Daarnaast sluit Zielinski's debuut aan bij de literaire thriller die de laatste jaren zo sterk in opkomst is. Hoofdpersoon Monchín (Salomon Hesus Martina) is een ‘onecht’ kind: zijn vader stamt uit een aanzienlijk joods geslacht en zijn moeder, Ana, is een zwarte vrouw. Hij brengt het tot politieagent en houdt ervan op zijn mooi gepoetste, indrukwekkende Harley Davidson rond te rijden. Hij maakt promotie ondanks het feit dat hij twee aspirant-agentes zwanger maakt. ‘Het is het hete joodse bloed’, luidt zijn steevaste excuus. Hij trouwt met Morela en krijgt vier kinderen. Maar de escapades blijven en nemen een catastrofale wending als hij op een dag spiernaakt in een Colombiaanse hoerenkast wordt aangetroffen. Hij behoudt zijn salaris maar zijn aanwezigheid wordt op het politiebureau niet langer op prijs gesteld. Morela reist met haar studerende kinderen af naar Nederland en laat daarbij beslag leggen op het salaris van haar ex-man. Monchíns leven ligt in puin. Hij houdt zich overeind door zijn fantasie. Elke dag vertrekt hij nog keurig gekleed en met aktetas naar zijn ‘werk’. Voor weinig geld huurt hij een zolderverdieping in een oud huis in Otrobanda, dat de naam ‘De Engelenbron’ draagt. Als zijn oude politiemotor wordt afgedankt, tikt hij deze weer op de kop, sloopt de wielen eraf en monteert het vehikel op een lege put waar hij hem bij tijd en wijle start. Hij waant zich dan weer agent en projecteert zich ‘in het heelal en in de betrekkelijkheid van de dingen om hem heen’. Fantasie vervangt de werkelijkheid. Monchín lijkt zo de rust van de routine te hebben gevonden, maar hij begeeft zich op een hellend vlak als hij verblijfsvergunningen gaat regelen voor buitenlanders om op een wat gemakkelijke manier bijverdiensten op te strijken. Dat hellend vlak wordt nog steiler als hij tijdens zijn visvangsten begint met drugs aan land te brengen: ‘Handelen in drugs is een kunst, zoals balletdansen in een mijnenveld kunst is. Je moest goed opletten waar je je voeten neerzette en toch geen enkele noot missen van de muziek. Eén verkeerd uitgevoerde pirouette en je had met de Colombianen te maken. Een onvoorzichtige pas de deux en de lokale concurrent zorgde ervoor dat er op je geschoten werd. En o wee als je je voet verkeerd neerzette, dan werd je door het Openbaar Ministerie opgeblazen.’ De grote lijn van het drugsgebeuren wordt geconstrueerd door middel van afzonderlijke verhalen over de personages. De auteur neemt de lezer daarbij mee naar Suriname en Santo Domingo. De zee en het eiland worden | ||||||||||||||||||
[pagina 727]
| ||||||||||||||||||
Erich Zielinski (o1942) - Foto Carlos E. Tramm.
met aandacht voor het detail beschreven. We leren de geschiedenis van de Nederlander Hendrik van Alsum en zijn Surinaamse vrouw Rona Ramlal kennen. We lezen het levensverhaal van de Dominicaanse Aura met haar problemen en haar vechtlust om te overleven en geen loser te worden. Haar dochter Linda Rosa is wel mooi van uiterlijk maar blijkt met haar twintig jaar verregaand onnozel. We lezen over Carlos Fingal, bijgenaamd Petchie, letterlijk en figuurlijk de zware jongen van het verhaal. Maar onbetwist hoofdfiguur is toch Monchín met zijn motorfiets en zijn levensfilosofie. Zo spelen er een aantal intrigerende motieven op mysterieuze wijze door en met elkaar, wat het lezen van De Engelenbron tot een spel maakt, mede door Zielinski's lichtvoetige taalgebruik. In De Engelenbron zijn de menselijke problemen niet van de lucht, maar het is gelukkig geen ‘zwaar’ boek door zijn licht ironiserende vertelwijze, een prachtmedicijn tegen allerlei zichzelf zo gewichtig vindende probleemschrijvers van een vorige generatie.
In 1977 besloot de Antilliaanse schrijver Cola Debrot (1902-1981) een van zijn veelvuldige literaire beschouwingen als volgt: ‘Het is intussen welhaast een wonder dat zulke betrekkelijk kleine bevolkingsgroepen zo een opvallende literatuur hebben voortgebracht. Zij heeft ongetwijfeld haar leemten, wij kunnen daar rustig voor uitkomen. Zij heeft ook haar verworvenheden, wij mogen haar licht niet onder de korenmaat zetten.’Ga naar eind(4) We kunnen daar nog steeds en met al die uitstekende recente debuten volkomen mee instemmen. | ||||||||||||||||||
[pagina 728]
| ||||||||||||||||||
Literatuur
|
|