Ons Erfdeel. Jaargang 48
(2005)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdDe vergeten romans van Ferdinand BordewijkOp 28 april 1965, op tachtigjarige leeftijd, stierf de Nederlandse auteur Ferdinand Bordewijk. In het dagelijkse leven was de schrijver werkzaam als advocaat in Rotterdam en Schiedam. Als auteur werd Bordewijk vooral bekend om zijn ‘trits’, de drie werken die zijn vroege experimentele stijl uitdroegen en waarmee hij ook de literaire canon zou binnendringen: Blokken (1931), Knorrende beesten (1933) en Bint (1934). Karakter, daterend uit 1938 en verfilmd door Mike van Diem met Jan Decleir, is natuurlijk het bekendste werk van de auteur. De film, die het portret schetst van een onbuigzame vader-gerechtsdeurwaarder en zijn al even koppige zoon, werd in 1998 bekroond met een Oscar voor beste buitenlandse film. Bij het grote publiek is het overige werk van Bordewijk, 12 delen van de 13 van het Verzameld werk omvattend, nog veel te weinig bekend. Een en ander heeft misschien te maken met het feit dat Bordewijk niet in een bepaalde stijlstroming is onder te brengen en ook niet altijd even toegankelijk is. De auteur bestempelen als een ‘modernist’ is misschien nog het veiligst: de werken en stijlen van de auteur zijn zo divers dat critici het er vaak niet over eens zijn of de auteur nu een expressionist, een surrealist, een magisch realist of een exponent van de nieuwe zakelijkheid was. Zeker is wel dat de auteur door zijn korte verhalen en romans, gepubliceerd tussen 1919 en 1965, wegens de enorme diversiteit aan stijlen een unieke plaats in de Nederlandse literatuur-geschiedenis inneemt. Indien men toch het brede oeuvre van de auteur wil labelen, doet men er beter aan de stelling van Vestdijk te gebruiken. Vestdijk was een tijdgenoot van Bordewijk en beide schrijvers werden ontelbare keren met elkaar vergeleken, maar niet altijd terecht. Naar aanleiding van een bloemlezing uit Bordewijks werk door Van Vriesland, maakte Vestdijk in 1949 in Het Parool een onderscheid tussen de ‘verticale’ en de ‘horizontale’ schrijversfase van Bordewijk. De verticale Bordewijk is de auteur van plastisch geconcentreerd proza, van rijke beeldspraak en van groteske en fantastische verhaalelementen die de werkelijkheid aan zich ondergeschikt maken. Blokken, Knorrende beesten, Bint en Rood paleis worden tot de verticale fase gerekend. Na 1940, wanneer het grootste deel van Bordewijks werk nog moet verschijnen, verandert de stijl van de auteur en spreekt Vestdijk van een horizontale Bordewijk, die vooral wenst te betogen, psychologische diepgang bij personages vooropzet en een episch-realistische en normaliserende stijl hanteert. De beste voorbeelden hiervan zijn de zeven vergeten romans die Bordewijk schreef na 1940: Apollyon (1941), Eiken van Dodona (1946), Noorderlicht (1948), De doopvont (1952), Bloesemtak (1955), Tijding van ver (1961) en De Golbertons (1965). Opmerkelijk is wel dat Bordewijk zowel in zijn ‘verticale’ als in zijn ‘horizontale’ proza dezelfde thema's en motieven bleef gebruiken. De belangrijkste daarbij zijn: de opkomst van de massa en de daaraan gekoppelde ondergang van de aristocratie, het onverklaarbare, de strijd tussen rede, zelftucht en intuïtie bij de personages, de krachtmetingen tussen sterke karakters en vooral tussen mannelijke en vrouwelijke personages. In alle Bordewijk-boeken valt op hoezeer de auteur verankerd was in zijn tijd en hoe hij de verschuivingen, kenmerkend voor de periode waarin hij leefde, integreerde in de lotgevallen van de personages en in de opbouw van zijn romans. Hij werd dan ook niet voor niets de auteur van het fin-de-sièclegevoel genoemd: zijn personages en hun onderlinge netwerken ademen de sfeer van de algemene malaise die | |
[pagina 631]
| |
de omwenteling van de negentiende eeuw met zich meebracht. Bijzonder jammer is dat zowel bij lezers als bij onderzoekers de latere werken van Bordewijk nog steeds weinig bekend zijn, en dat ligt zeker niet aan het gebrek aan literaire waarde. Zo is het opvallend dat er veertig jaar na zijn dood bijna geen verhandelingen van enige omvang bestaan over de zeven genoemde romans.Ga naar eind(1) Allereerst worden Bordewijks ‘vhorizontale’ romans gekenmerkt door een episch-realistische stijl. De auteur gebruikt niet langer zijn ‘gewapend beton’-stijl uit de jaren '30, maar geeft zijn verhaallijnen en personageschetsen weer in een normalere stijl, met wijd uitlopende zinnen. Andere karakteristieken van deze romans zijn een gedegen uitwerking van de dialogen en een diepe psychologisering van de personages. De hoofdspelers zijn niet langer types zoals in het eerdere werk, maar vormen volwaardige figuren met een eigen innerlijke verscheurdheid. Opvallend is ook de opbouw van de romans. Bordewijk had in zijn kritisch proza al te kennen gegeven dat de roman vooral een ‘constructie’ moet zijn, een breed opgezet bouwwerk, met verschillende verhaallijnen die samenkomen in een gemeenschappelijk eindpunt ter ondersteuning van de centrale thematiek of van de innerlijke verscheurdheid van een of meer personages. Om dit te bereiken, zette de auteur een bouwschema op dat consequent gevolgd werd tot aan het eindpunt van de roman. Zo wordt in Noorderlicht het symbool uit de titel gebruikt om de ontwikkeling van de plot en de netwerken tussen de personages te belichten. De roman is opgebouwd uit vijf delen die samen het noorderlicht vormen: de wolken, de banden, de pijlen, de draperie en de kroon. De vijf bouwstenen verraden de banden en netwerken die in deze familieroman primeren. Zo duiden de wolken op de verschillende leden van de familie die bij elkaar horen, maar door omstandigheden uit elkaar drijven. Het laatste deel, de kroon, duidt op de overwinning van het hoofdpersonage om haar positie als mater famihas en als hoofd van het familiebedrijf te herstellen. Typerend voor Bordewijk is ook de fascinatie voor het lelijke en het groteske. Zijn personages behoren niet zelden tot de bovenklasse van de maatschappij maar vertonen tegelijkF. Bordewijk als jongeman - Collectie Letterkundig Museum Den Haag.
een uitzonderlijk grote interesse voor wat buitensporig lelijk of grotesk-fantastisch is. Vervallen volkswijken, volkse, angstaanjagende schepsels, monsterachtige figuren of afwijkingen van de norm worden nauwkeurig door Bordewijks personages bestudeerd. Ze dragen de ‘poëzie van het lelijke’ uit. Om die reden wordt Bordewijk ook wel een ‘historicus’ genoemd: zijn personages hunkeren naar een betere tijd, van voor de eeuwwenteling, toen de sociale geledingen nog niet in verval waren en de aristocratie nog als dusdanig bestempeld kon worden. Het hunkeren naar het oude en het lelijke geeft overduidelijk weer dat de personages liever de oude rigide opdeling tussen volk en adel gewaarborgd hadden gezien. Bovendien is de sociale disharmonie waarvan sprake is in de romans symbolisch voor de mentale disharmonie waaraan de hoofdfiguren ten onder gaan. Een ander sterk punt van de romans die geschreven zijn na 1940 is de vlekkeloze manier waarop irrationele elementen verwerkt worden in de realistische vertelstijl. De personages worden vaak geconfronteerd met zaken die bovennatuurlijk zijn of wel zeer toevallig lijken en die ze niet kunnen verklaren door toepassing van de gebruikelijke logica. Hierdoor worden ze heen en weer geslingerd tussen hun zin voor rede en hun intuïtie. Niet zelden leidt de overdrijving van een van deze deugden tot mentale desoriëntatie en uiteindelijk ook tot de ondergang van de (hoofd)personages. | |
[pagina 632]
| |
Zo gaat Ewijk in Apollyon tenonder aan de tucht die hij zichzelf oplegt: als notaris hoort hij niet te dromen en dient hij in staat te zijn alle raadsels te analyseren. Hij verdringt zijn emotionaliteit en intuïtie in grote mate en gaat tenonder aan een zelfcontrole die niet vol te houden blijkt. Een laatste bewijs van de literaire waarde van de werken die gepubliceerd zijn na 1940 is de boeiende beschrijving van het krachtenveld tussen de hoofdpersonages. Meestal gaat het hierbij om een krachtmeting tussen man en vrouw of tussen twee ijzersterke karakters met heerszuchtige trekken, die leidt tot de ondergang van een van de personages. Het spanningsveld met de andere personages in de roman dient om de mentale desoriëntatie van het hoofdpersonage te schetsen en wordt uiterst levensecht beschreven. De uiteindelijke kracht van de romans ligt in de beschrijving van hoe de personages streven naar een ‘eenheid van een hoger orde’ en vaak hun vooropgestelde einddoel niet bereiken. Ze gaan tenonder aan hun eigen verdringingsmechanisme en tucht. Al het andere is ondergeschikt aan deze ondergangsschets. Het is jammer dat een auteur met zo'n sterke thematische invalshoek en romanopbouw met zijn latere romans niet doorgestoten is bij het brede publiek. Petra Vijncke |
|