oerangst en vrome vrees van heel dit dorp en van alle tijden uit uw ogen.’ Dat heeft de kunstenaar goed gezien: de wereld verandert, maar de strijd tussen het hogere en het primitieve blijft de mens bepalen. Om dat te illustreren laat Haasnoot de Zeewijkse gemeenschap collectief dromen over een heilige duinpan waarin het beter toeven is, maar dat belet een rijke weduwe niet om zich bij de dromenuitlegger aan te bieden met een droom waarin haar schaamhaar weggeknipt wordt.
Diepere roerselen worden in dit gistende wereldje uiteraard bedolven onder stilzwijgen. Daar draagt ook de verteller zijn steentje toe bij. Haasnoot probeert zijn verhaal spannend te maken door de heugling beetje bij beetje zijn persoonlijke rol te laten prijsgeven in een drama waarbij een villabewoner met aanzien zich van het leven beneemt. Het heeft met de diefstal van zijn portret te maken dat in diens bezit was, maar de kern van de zaak is dat de verkeerde persoon in de gevangenis terechtkomt. De dorpsschrijver vat zijn memoriaal op als een soort schuldbekentenis, die pas na zijn dood openbaar mag worden gemaakt. Het komt omslachtig over, maar inmiddels is duidelijk dat alles aan de heugling geforceerd is: zijn omgang, zijn verslaggeving, alles wijst op mythomaan gedrag.
Ook in zijn vorige boeken verkende Robert Haasnoot verrassende vergezichten, waarin waan en werkelijkheid niet ver uit elkaar liggen. Steeds bediende hij zich van het ongerijmde om zijn intriges uit te bouwen. Noem het artistieke vrijheid, maar meteen al in zijn debuut, De kracht van het woud, bracht hij heel uiteenlopende zaken met elkaar in verband. Een atleet uit het oerwoud komt in een Noord-Amerikaanse stad een marathon lopen en wordt net voor de finish neergeschoten door een geflipte industrieel. Hun twee levenslopen worden nadrukkelijk afzonderlijk afgewikkeld en komen alleen samen in de kogel die de marathonloper velt. Geen probleem daarmee, maar het circus van toevalligheden dat Haasnoot daarna nog uit zijn hoed tovert, is er te veel aan. Een pakkend verhaal over menselijk falen gaat op die manier de mist in.
Ook in zijn tweede, meest geroemde roman
Waanzee kent Haasnoot geen maat, maar het gaat dan ook over het bizarre fenomeen van religieuze waanzin. We bevinden ons opnieuw in Zeewijk, ten tijde van de Eerste
Robert Haasnoot (o1961) - Foto Klaas Koppe.
Wereldoorlog. Aan boord van een vissersboot beweert een matroos dat Christus aan hem verschenen is met de waarschuwing dat het einde nabij is. Hij brengt de hele bemanning in een staat van hysterie en zet eigenhandig de ongelovigen overboord. Het dolle schip wordt uiteindelijk weer de haven binnengetrokken, waar de gestoorde matroos in een instelling verdwijnt. Een en ander berust op authentieke gegevens, maar Haasnoot laat zijn verteller aan wal, veilig voor de geestelijke aberratie van de visser. Al schrijft hij nog zo plastisch, het klinkt allemaal wat te veel aangedikt en van horen zeggen.
Sterker is zijn derde roman Steenkind, waarin een tiener visioenen heeft van zijn dode moeder. Het verhaal speelt zich opnieuw af in Zeewijk, deze keer in een recenter verleden. Na een nachtelijke zwempartij in zee is het lichaam van de vader van de jongen opgevist en zijn moeder als vermist opgegeven. Zijn oudere broer probeert de schilderijen te versjacheren waar de ouders in handelden, maar voor de jongste gaat het allemaal iets te snel. De dood laat hem te onverschillig, de reactie van zijn broer vindt hij te nuchter, die van het dorp te bekrompen. Het spookbeeld van zijn moeder lokt hem naar de duinen en naar zee, de branding in. Steenkind is beslist Haasnoots gaafste boek, omdat hij de in zichzelf terugge-