tale dag bereikt wat begon als een storing boven de straat van Labrador, de kust van Schotland en de Noordzee. De storm wint steeds meer aan kracht. Het beukende water spoelt de verzwakte dijken van Zuidwest-Holland, die tijdens de voorbije oorlog al verwaarloosd waren, finaal weg (meteen een metafoor voor het kleine toeval dat een keten van grote gevolgen veroorzaakt). Terwijl de lezer van uur tot uur de drie laatste dagen uit het leven van Lidy op de voet volgt, bijzonder indringend, goed gedocumenteerd en aangrijpend beschreven door Margriet de Moor, maakt hij ook kennis met zusje Armanda in Amsterdam, die nog een heel leven voor de boeg heeft. En over dat lange leven zal de schaduw van de dode zus blijven hangen.
De verdronkene is, met andere woorden, een roman van twee levens: een leven dat zich dramatisch voltrekt in drie dagen en een gewoon leven dat jaren duurt. De jongste zus, Armanda, die naar het Zeeuwse verjaardagsfeestje moest, vraagt haar zus in haar plaats te gaan, waardoor ze zelf aan de dood ontsnapt. Ze doet dat in alle onschuld, al gaat ze intussen met Sjoerd, de man van Lidy (de verdronkene) naar een feestje. Armanda is niet zo zeer verliefd op haar zwager Sjoerd als wel een weinig afgunstig op haar oudere zus, die geen maagd meer is, een echtgenoot en kind heeft en in het ware leven staat, terwijl zij zelf nog een letterenstudent zonder levenservaring is. Geen wonder dat de gebeurtenissen haar een levenslang schuldgevoel bezorgen. En omdat ze nadien met de weduwnaar trouwt en Nadja, het kind van Lidy, adopteert, zet ze als het ware het leven van haar zuster voort, maar ze zal altijd de jongste, de tweede blijven, ‘aan wie de grootste dingen voorbijgaan’. Het contrast tussen het apocalyptische drama van de ene en de banale alledaagse werkelijkheid van de andere draagt deze roman.
De dood van Lidy als een onverklaarbare samenloop van omstandigheden en ten gevolge
De watersnoodramp van 1 februari 1953 in Zeeland.
van onbeheersbaar natuurgeweld, is van een dramatische allure. De wijze waarop Margriet de Moor deze lange doodsstrijd beschrijft, zal de lezer niet gemakkelijk vergeten. Het begint al met de overtocht naar Schouwen-Duiveland, waar Lidy een raadselachtige man ontmoet, een ingenieur van Rijkswaterstaat die indruk maakt met zijn kennis van het onvoorspelbare en vijandige water. Hij is een Charon die haar over de Styx, de rivier van de doden, begeleidt. De nachtelijke zondvloed verrast de bewoners van het eiland, al weet iedereen dat dit gebied nooit
terra firma is geweest. De gebeurtenissen wikkelen zich af als een Grieks drama. De dijkgraaf van het dorp die in extremis vergat de dijken na te kijken en zichzelf ten onrechte alle schuld geeft, is een tragisch personage. Maar vooral de wijze waarop Lidy de dingen beleeft, houdt de lezer in de ban. Lidy is een stadsbewoner die in geen tijd in een nieuwe ‘familie’ en een vrome dorpsgemeenschap opgenomen wordt. Toch is zij alleen, losgeslagen van haar vertrouwde wereld, die niet beseft wat er met haar gebeurt. Slapend Nederland wist in de eerste uren van de ramp niets af van het lot van duizenden landgenoten. Te midden van de bijbelse zondvloed die elke horizon, elk referentiepunt wegveegt,