Ons Erfdeel. Jaargang 48
(2005)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdHet Nederlands vroeger en nuEen van de sterkste onderdelen van de neerlandistiek is wel het vakgebied van de taalgeschiedenis en de historische taalkunde. Het grote historische Woordenboek van de Nederlandsche Taal (WNT) is sinds enige jaren voltooid, en daarnaast verschijnt er nu al zo'n twintig jaar lang een stoet van handboeken en standaardwerken over de geschiedenis van het Nederlands, waaraan de namen verbonden zijn van Bruce Donaldson, Jan de Vries, Roland Willemyns en Peter Burger, Joop van der Horst en Fred Marschall, H. Vekemann en H. Ecke, Marijke van der Wal en Cor van Bree, Maarten van den Toorn, Kees Groeneboer en Lila Gobardhan-Rambocus. Dan zijn er nog speciale studies verschenen over belangrijke taalkundigen als Simon Stevin (1548-1620) en Lambert ten Kate (1674-1731). En sinds 2003 publiceert Amsterdam University Press het grote nieuwe Etymologisch Woordenboek van het Nederlands onder redactie van Marlies Philippa, tegelijk in een gedrukte en een elektronische versie.Ga naar eind(1) Op het internet is verder inmiddels ook het volledige handboek Historische taalkunde (1990) van Cor van Bree te lezen in de Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren (www.dbnl.org). In 2003 en 2004 zijn hier nog weer twee grote historische studies bijgekomen, te weten van Roland Willemyns en Wim Daniëls Het verhaal van het Vlaams, en van Nicoline van der Sijs Taal als mensenwerk. Een bloeiend vakgebied kortom. En tegen deze achtergrond was het een goed idee van Guy Janssens, hoogleraar historische taalkunde aan de universiteit van Luik, en Ann Marynissen, hoogleraar Nederlandse taalkunde aan de universiteit van Keulen, om over het Nederlands vroeger en nu een handboek samen te stellen speciaal voor gevorderde extramurale studenten en docenten van het Nederlands. Dit nieuwe handboek over de geschiedenis van het Nederlands verscheen voor het eerst in 2003 en beleeft nu in 2005 een tweede, herwerkte uitgave. Het is mooi uitgegeven en bevat een korte inleiding gevolgd door een zevental kloeke hoofdstukken, die elk worden afgesloten met een aantal nuttige aanwijzingen voor ‘verder lezen’. Het doel van de auteurs is om het ontstaan en de evolutie van het Nederlands te beschrijven, van zijn vroegste voorlopers tot en met zijn hedendaagse vormen. Deze geschiedenis | |
[pagina 622]
| |
loopt door tot in het heden en aan het slot werpen de auteurs vol vertrouwen een blik op de toekomst van het Nederlands. Met het oog op de doelgroep wordt geregeld veel meer expliciete informatie gegeven dan voor moedertaalsprekers nodig zou zijn, en er wordt ook rekening gehouden met het feit dat lezers andere voorkennis meebrengen en vaak ook vanuit een andere culturele achtergrond naar het Nederlands komen kijken. De centrale focus ligt op de externe taalgeschiedenis. Dat wil zeggen dat de ontwikkeling van het Nederlands, de geschiedenis van de klanken, woorden en grammatica, de dialecten en de standaardtaal wordt geplaatst in de ruimere context van de politieke, maatschappelijke en culturele ontwikkelingen die zich hier in de Lage Landen hebben voorgedaan. De presentatie van de stof in de zeven hoofdstukken is hoofdzakelijk beschrijvend en chronologisch, vanaf het vroegste begin tot het heden en de voorzienbare toekomst. Achtereenvolgens wordt er in de hoofdstukken ‘Voorlopers en verwanten’, ‘Oudnederlands’, ‘Middelnederlands’, ‘Nieuwnederlands’, ‘Het Nederlands vandaag’, ‘Het Nederlands buiten Nederland en Vlaanderen’ en ‘Staat en positie van het Nederlands aan het begin van de 21ste eeuw’ zeer veel wetenswaardigs opgedist, met een goede balans in de behandeling van de twee hoofddelen waaruit het Nederlandse taalgebied bestaat, en eveneens een goed evenwicht tussen de oudere fasen van het Nederlands en de nieuwere en eigentijdse ontwikkelingen. Hoofdstuk 5 ‘Het Nederlands vandaag’ (pp. 177-225) geeft een boeiend beeld van de veranderingen die er in en rond de Nederlandse standaardtaal gaande zijn, en met name van de groepstalen en taalvariëteiten die er tegenwoordig allemaal binnen de Nederlandse taalgemeenschap te vinden zijn. Daarbij wordt de vraag ‘Groeit het Nederlands van Noord en Zuid uit elkaar?’ niet uit de weg gegaan, waarbij een divergentie wordt gesignaleerd die consequenties kan hebben voor de eenheid van het Nederlands. Het boek is leerzaam en informatief, maar leest hier en daar toch ook wel als een compilatie die eenvoudig als de geldende feitenkennis aan de lezer wordt voortgezet. De feiten en grote lijnen die hier gepresenteerd worden, worden over het algemeen niet bevraagd of geproblematiseerd, of anderszins geplaatst in het kader van een discipline waarin het gaat om onderzoek van taalhistorische problemen. In verband hiermee valt het op dat terwijl er allerlei soorten woordenboeken genoemd worden, de etymologische nu juist ontbreken. Van Marlies Philippa en Arend Quak wordt wel het boekje over runen genoemd, maar niet hun veel belangrijkere Etymologisch Woordenboek van het Nederlands dat ik hierboven heb gesignaleerd. Interessant is weer wel dat in het hoofdstuk over het Nederlands buiten ons taalgebied korte stukjes te vinden zijn over achtereenvolgens Sri Lanka (Ceylon), Indonesië, de Nederlandse Antillen, Suriname, Noord-Amerika, Zuid-Afrika en Japan, waarbij me overigens opviel dat de toetreding van Suriname in december 2003 tot de Nederlandse Taalunie onvermeld blijft. In dit hoofdstuk wordt daarnaast terecht ook uitvoerig ingegaan op de wereldwijde belangstelling voor de studie Nederlands, en op het economische, culturele en historische belang hiervan. Dit is allemaal nuttige basisinformatie, die bepaald in een lacune voorziet. Een punt van kritiek is wel dat bijvoorbeeld de Engelstalige student enkel wordt verwezen naar het boek Dutch. A Linguistic History of the Low Countries van Bruce Donaldson uit 1983. Het zou goed zijn om in een volgende druk ook in te gaan op werken als die van Philip Webber over Pella Dutch (1988), Theo Hermans' The Flemish Movement (1992), Kees Groeneboers Gateway to the West (1998) en Stephen Howes vergelijkend-historische studie The Personal Pronouns in the Germanic Languages (1996). Hetzelfde geldt voor de klassieke studie over de invloed van het Nederlands op de Engelse woordenschat van J.F. Bense (1926-1939). Alles overziende hebben we hier een nuttig en bruikbaar boek, waarin de Nederlandse taalgeschiedenis op instructieve wijze toegankelijk wordt gemaakt, met consequente behandeling zowel van de culturele en politieke context als van de actuele dynamiek binnen het taalgebied. Reinier Salverda guy janssens & ann marynissen, Het Nederlands vroeger en nu, Acco, Leuven/ Voorburg, 2005, 276 p. |
|