misstanden en gebreken’ in de communautaire sfeer door de journalisten werden aangekaart. Niet alleen de campagne voor de vervlaamsing van de Leuvense universiteit maar ook andere, minder bekende strijddossiers komen hier aan bod. Je zou warempel heimwee krijgen naar een krant die met zijn bevlogen journalisten ministers deed opstappen en zelfs een regering kon doen vallen (de regering-Vanden Boeynants in 1968).
Van Nieuwenhuyse begint zijn spannende kroniek met het getouwtrek rond de heroprichting van De Standaard na de Tweede Wereldoorlog. De Smaele, schoonzoon van de weduwe Gustaaf Sap, wist de krant nieuw leven in te blazen tegen de wil van het katholieke establishment in. De officiële leiding van de Christelijke Volkspartij (CVP) had toen liever gezien dat De Nieuwe Gids van de West-Vlaamse industrieel Léon Bekaert de katholieke spreekbuis werd. Deze krant was gematigder en vertolkte het partijstandpunt terwijl De Standaard door toedoen van De Smaele zich meer gedroeg als een Vlaamse horzel op de rug van de CVP. Van Nieuwenhuyse legt uit hoe het verschillende jaren duurde voordat De Standaard toegang kreeg tot informatie vanuit de katholieke, politieke wereld. Het is pas op het moment dat de CVP tijdens de regering Van Acker (1954-'58) in de oppositie komt dat de partij de krant begint te appreciëren. In de toenmalige schoolstrijd koos De Standaard onvoorwaardelijk de kant van het katholieke blok. Wanneer de CVP vanaf 1958 opnieuw mede de politieke lakens uitdeelt, zijn de communicatiekanalen tussen partij en krant voortaan heel wat opener. Maar dan nog beschouwt de krant zich, De Smaele voorop, als het geweten van Vlaanderen dat wanneer nodig de grieventrommel zal roeren.
De ‘Binnenland’-redactie van De Standaard in 1948. V.l.n.r.: Manu Ruys, Louis de Lentdecker, Karel Hemmerechts, Rob Adriaensens.
Van Nieuwenhuyse documenteert goed de symbiose tussen politiek en krant, zoals tijdens de regeringsformatie onder Theo Lefèvre in 1961. De Smaele, die met geelzucht het bed moest houden, dicteerde toen aan zijn secretaresse een brief van vijf vellen om als een echte schaduwpremier zijn programma aan de toekomstige eerste minister kond te doen. In een handgeschreven postscriptum vroeg hij Lefévre om een vriendendienst: of het mogelijk zou zijn om zijn schoonbroer Jan Piers eventueel ook een staatssecretariaat toe te spelen in de nieuwe regering? Van Nieuwenhuyse laat in dergelijke kanttekeningen de uitwassen zien van een al te verregaande vermenging van journalistieke en politieke bedrijvigheid. Hij beschrijft
Het nieuws van het faillissement van ‘De Standaard’ werd op 23 juni 1976 bekendgemaakt aan de lezers.