Klaas de Vries (o1945) - Foto Teo Krijgsman.
gaat het om het breken van twee eieren, zij het verschillend geverfd. Kleurig is De Vries' muziek altijd, en dat is ook nodig, want het rituele karakter zou anders tot monotonie leiden.
Klaas de Vries werd geboren in Terneuzen als zoon van een pianiste en een ingenieur die zich deed gelden als uitvinder. Zo kopte de Provinciale Zeeuwse Courant eens: ‘De Vries: genie of charlatan?’ Onwillekeurig denk je daarbij aan John Cage, wiens vader eveneens uitvinder was, die overigens als meest geslaagde uitvinding zijn zoon beschouwde. Aardige mensen. Olivier Messiaen nodigde Cage eens uit in Parijs en merkte op: ‘Zijn constante lach verbergt een drang om niet te huilen.’ En dat herinnert weer aan een aspect in De Vries' muziek: achter diens minzame lyriek hangt een sluier van melancholie, in het verlengde van Schuberts uitspraak: ‘Ik ken geen vrolijke muziek.’ Ook diens vrolijkheid was schijn.
Maar aanvankelijk overheerste bij De Vries wel degelijk een jonge hond-achtige uitbundigheid zonder dubbele bodems. Cage raakte onder de indruk van Satie, waar hij zich slechts van kon bevrijden in een concessieloos conceptuele kunst. De Vries begon in Poulencstijl. Aldus herinnert zich Otto Ketting, waar De Vries bij studeerde van 1967 tot 1971, eerst in Rotterdam, later nog in Den Haag: ‘Ik trof een wat bescheiden jongeman van 23. Hij kwam met een stukje dat als Poulenc klonk. Na enig aandringen schreef hij het opnieuw; nu klonk het als Boulez. Ik weet nog de titel: “Mimesis”. Ik begreep dat ik bij zo'n talent geen leraar maar begeleider moest zijn.’
Na het behalen van de Prijs voor Compositie in 1974 studeerde hij nog een seizoen bij de Kroatische avant-gardist Milko Kelemen, die kort ervoor benoemd was aan de Hochschule für Musik in Stuttgart. Kelemen toonde zich toentertijd een meester in de open vorm à la Cage en was oprichter van de Muziekbiënnale van Zagreb.
Ketting dirigeerde ondertussen regelmatig werken van zijn leerling, zoals ‘Follia’ uit 1973 voor koper, slagwerk, elektrische instrumenten en vijf (vibratoloze) strijkers. Karakteristiek zijn de massieve, ruige klankblokken en de bewust monotoon rituele stijl. En hier geldt met name dat een kleurrijke, afwisselende instrumentatie niet zonder noodzaak is. Het werk werd vastgelegd op een plaat met het Rotterdams Philharmonisch Orkest. ‘Bewegingen’ (1979) voor ensemble verscheen met het Residentie Orkest en betekende een duidelijk breekpunt. De hoekige montagetechnieken maakten plaats voor een Berio-achtige beweeglijkheid, de titel is zeer to the point. Kun je in ‘Follia’ de diverse blokken tot op zekere hoogte verwisselen, in ‘Bewegingen’ is dit uitgesloten. Elk deel ontleent immers zijn betekenis aan het voorgaande deel en aan wat erop volgt. Zo betekent dit werk een afscheid aan de typisch Nederlandse invloeden, een afscheid aan met name Kettings ‘Time Machine’ en Schats ‘Thema’. Dat zijn, samen met Andriessens ‘De Staat’, stukken geweest met een grote echo in het Nederlandse componeren. Zo maakte bij De Vries machomuziek plaats voor meer bespiegelende tendensen, voorgrond werd achtergrond, scherpe lijnen werden schaduwen.
Zelf noemt de componist de monumentale ‘Piano Sonate (melancholia-peripeteia)’ (1987) als breekpunt. Verwant is het ‘Eerste Strijkkwartet’ uit 1993, wederom in twee delen: het eerste historiserend, het tweede ‘respectloos’. De enige ontwikkeling: steeds meer stilstand... Jan Zekveld, de latere programmeur van de Matinee in de Vrije Zaterdag in het Amsterdamse Concertgebouw: ‘De monumentale “Sonate” zou ooit eens op één program moeten klinken met Beethovens “Hammerklavier”-Sonate!’ Met Zekveld vormde De Vries zo'n jaar of tien een duo met op