Ons Erfdeel. Jaargang 48
(2005)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdTrilogie van het Verlies. Theater volgens OostpoolMarathonvoorstellingen, trilogieën, tetralogieën: een opvallende trend binnen het Nederlandse theater van vandaag is lengte, veelvoud, ‘evenement’. De Appel zette met de monsterproductie Tantalus wellicht de toonGa naar eind(1), al was Guy Cassiers bij het ro theater toen al begonnen aan zijn vierdelige Proust-cyclus Op zoek naar de verloren tijd. Bij Toneelgroep Amsterdam mondde De kruistochten van Alan Ayckbourn uit in een driedelige marathonvoorstellingGa naar eind(2) en deze productie vormde nog maar de opmaat tot een cyclus van niet minder dan vier huwelijksdrama's die Ivo van Hove in Amsterdam regisseert. Inmiddels zijn Scènes uit een huwelijk en Het temmen van de feeks in première gegaan en om het vierluik te voltooien komt daar in het seizoen 2005-2006 A perfect wedding van Charles Mee nog bij. ‘Veel’ en ‘groot’ lijkt het adagium te zijn en ook Toneelgroep Oostpool uit Arnhem ging met de mode mee en presenteerde het afgelopen seizoen, steeds op achtereenvolgende avonden, drie voorstellingen onder de noemer Trilogie van het Verlies. De eerste twee delen, Het Zouthuis en Zullen we het Liefde noemen? waren hernemingen, Goedbloed ging in november 2004 in première. Alle drie de stukken zijn geschreven door Peer Wittenbols, de huisschrijver van het gezelschap, en inmiddels zeer fraai gebundeld in een gecombineerde uitgave van Oostpool en IT&FB. Toen zich aan het eind van het seizoen 1999-2000 een grote stoelendans in theaterland aankondigde, gekenmerkt door fusies van verschillende gezelschappen en wisselingen in de artistieke directies, kwamen Peer Wittenbols (o1965) en Rob Ligthert (o1964) van Maastricht naar Arnhem om het spartelende Theater van het Oosten van de verdrinkingsdood te redden. In een succesvolle taakverdeling van schrijven (Wittenbols) en regisseren (Ligthert) hadden ze bij De Federatie inmiddels een reputatie opgebouwd met spraakmakende voorstellingen als Zog, Noordeloos en Erfdragers. Het uitzonderlijke zat hem vooral in de virtuoze taalhantering van Wittenbols en de geslepen manier waarop Rob Ligthert daar theater wist van te maken. Wittenbols' fascinatie voor de taal en zijn eigenzinnige idioom vinden we ook terug in twee dichtbundels, Slaapschuld (2000) en Kop van het hoofd (2003), en in de verhalenbundel Eerste bloei (2004). Weliswaar studeerde hij, net als zijn vriend Rob Ligthert, in 1989 af aan de docentenopleiding van de Maastrichtse toneelschool, maar schrij- | |
[pagina 592]
| |
ven is zijn passie. Hij heeft er bij Oostpool zelfs een eigen kantoor voor. Met een maar half gelukte Koning Lear ging Oostpool in het seizoen 2000-2001 in de Arnhemse Eusebiuskerk van start. De locatie was bijzonder, het aantrekken van ruim veertig figuranten was een goedbedoelde poging om de betrokkenheid van de Arnhemmers te verhogen, maar de voorstelling kwam geen moment van de grond. Zo waren er meer grote en kleine teleurstellingen in de aanloopperiode, maar langzaam volgde het succes en begon het ideaal van Ligthert en Wittenbols, een sterke binding creëren met de stad, werkelijkheid te worden. Met Het Zouthuis als openingsvoorstelling ging aan de Nieuwstraat in Arnhem op 9 november 2002 officieel de deur open van Huis Oostpool, ‘de woonkeuken van het ensemble en de huiskamer van het publiek’ in de woorden van artistiek directeur Rob Ligthert. De theaterzaal van Huis Oostpool biedt ruimte aan zo'n 260 toeschouwers en haalde in 2003 en 2004 de respectabele bezetting van ruim zeventig procent. Daarnaast wordt het pand regelmatig ingezet voor congressen, symposia en bedrijfspresentaties. Belangrijk voor de reputatie van Oostpool was het enorme succes van de muziekproductie Brel, de zoete oorlog (tekst Rudi Bekaert, regie Rob Ligthert), waarvoor acteur Jeroen Willems van ZT Hollandia naar Arnhem kwam. De voorstelling werd door pers en publiek geroemd en bracht Willems de prestigieuze Louis d'Or. In februari 2005 ging Brel in Arnhem in reprise. Nu Oostpool zichzelf wat steviger op de kaart heeft gezet, acht de groep de tijd gekomen om de horizon te verruimen. Vandaar de uitgebreide tournee die de groep aan het begin van 2005 maakte: de Trilogie van het Verlies deed een groot deel van de Nederlandse theaterpodia aan en streek aan het eind, voor een eenmalig Vlaams optreden, nog even neer in Mechelen. Niet zo vreemd, want daar speelde 't Arsenaal in de maanden februari-maart een alom geprezen versie van Zullen we het Liefde noemen? in‘Zullen we het Liefde noemen?’ met v.l.n.r. Anne Martien Lousberg, Ad Knippels, Frederik Brom & Malou Gorter - Foto Ben van Duin.
een regie van Johan van Assche. De Vlaamse enscenering van het stuk was op zijn beurt twee keer te zien in Huis Oostpool. In het Haagse Theater aan het Spui had ik het genoegen de complete trilogie bij te wonen. Alle drie de voorstellingen zouden daar twee keer gespeeld worden, maar wegens gebrek aan belangstelling moest dat worden beperkt tot slechts één keer. En heel spijtig: nog waren de drie zalen voor nauwelijks meer dan de helft bezet. Kennelijk heeft Oostpool Nederland er dus nog niet van kunnen overtuigen dat Arnhem méér te bieden heeft dan trolleybussen, Park Sonsbeek en eredivisieclub Vitesse, en dat is jammer. Tegen de vele bewonderaars bijvoorbeeld die hoog opgeven van de teksten die Maria Goos maakte voor Het Toneel Speelt (Familie, Cloaca) zou ik willen roepen: ga eens kijken bij Oostpool, want misschien kan hier de grachtengordel van de provincie nog iets leren. Verloren idealen, flinterdunne vriendschaps- en familiebanden, wankelende oprechtheid en talloze andere ongemakken van de naoorlogse generatie worden door Wittenbols met méér nuance neergezet dan door Goos. Wat vooral opvalt, is de meerduidigheid van de Wittenbols-personages: net als je denkt dat je ze dóór hebt, vliegen ze een tegengestelde richting op met hun ego's en hun emoties, en sta je als toeschouwer eens te meer voor het mysterie van de menselijke geest - die maar waait en maar waait. Het Zouthuis is - hoewel naar het einde toe wat te lang en te slepend - wat mij betreft met- | |
[pagina 593]
| |
een de sterkste voorstelling uit de reeks. In een villa in de duinen, een huis vol familiegeschiedenis, komen twee broers en twee zussen bijeen om een wake te houden bij het overleden kind van de jongste zus. Ook de sukkelige echtgenoot van die zus - verreweg het meelijwekkendste personage uit de hele cyclus - is aanwezig en om de verwarring nog groter te maken, verschijnt plotseling de veel te jonge vriendin van de oudste broer. Het is een onophoudelijk vaet-vient in het centrale vertrek van het huis, in steeds wisselende samenstellingen raken de personages met elkaar in gesprek, maar nog vaker in de clinch. Wanneer later blijkt dat het huis door de oudste zus in de verkoop is gezet, dringt zich onmiskenbaar de vergelijking op met het Tsjechov-drama. Immers, ook bij de grote Rus gaat het dikwijls om familieleden en huisvrienden die zich verzamelen rond de samovar - afwisselend in knusheid en vijandigheid -, terwijl de onherroepelijke teloorgang wordt gesymboliseerd door het verlies van materiële zaken als een landhuis of een boomgaard. Het idioom van Wittenbols mag dan minder uitzonderlijk zijn geworden dan in de tijd van De Federatie, hij mag zich dan naar eigen zeggen meer ontwikkeld hebben als auteur van well made plays, nog altijd sta je versteld van de miraculeuze wijze waarop hij met de taal caramboleert. Op het oog weldenkende mensen tasten elkaars wederzijdse gevoeligheden in omzichtig gekozen bewoordingen af, slaan elkaar even later om de oren met de meest bizarre verwijten, en tot slot praat de een de ander op strategische wijze weer naar een - weliswaar wankele - staat van inkeer en verzoening. En dat allemaal - en juist dat is zo intrigerend - zonder dat ze als personage ook maar één moment afglijden tot karikaturale potsierlijkheid. De taal van Wittenbols maakt al dat gestuiter mogelijk, en Ligthert en zijn acteurs (ik noem hier slechts de namen van het drietal dat op mij de meeste indruk maakte: Malou Gorter, Frederik Brom, Oda Spelbos) geven er briljant vorm aan. ‘Goedbloed’, v.l.n.r. Oda Spelbos, Frederik Brom & Juul Vrijdag - Foto Ben van Duin.
Zullen we het Liefde noemen? is een stuk waarin gruwel en hilariteit op een raadselachtige manier nog dichter tegen elkaar aan schuren dan in Het Zouthuis. Een echtpaar en een vriendenpaar, een verschrikkelijke waarheid, een demasqué, een lange nacht en heel veel drank: waar hebben we dat eerder gezien? De voorstelling knipoogt overduidelijk naar Who's afraid of Virginia Woolf? (zie ook het vraagteken in de titel), al wijkt de thematiek in sterke mate af en lijkt de luchtige toon van Wittenbols voorlopig nog geen klassieker te hebben opgeleverd. Want hoe confronterend het stuk ook mag zijn, zwaarwichtig wordt het eigenlijk nooit: wat je bij deze voorstelling constant ervaart, is een gevoel van ‘jeuk’, een tintelend gevoel dat niet onprettig is - je voelt niet de neiging om te gaan krabben -, omdat het je als toeschouwer voortdurend waakzaam houdt. De intrige bij Wittenbols eist minder aandacht op dan de dialoog, en daarmee treedt hij min of meer in het spoor van teksten uit de absurdistische traditie. Elementen die in de drie stukken wellicht bepalend zouden moeten zijn voor de intrige - de verkoop van de villa in Het Zouthuis, de nalatigheid van de gynaecoloog in Zullen we het Liefde noemen?, de onthulling van de relatie tussen Geert en Christel in Goedbloed - fungeren niet zozeer als cruciale wendingen in het handelingsverloop dan wel als aangrijpingspunten waarlangs de dialoog zich verder kan ontwikkelen. En wat het Wittenbols-drama óók deelt met de conven- | |
[pagina 594]
| |
ties van het absurdisme, dat is de kennelijke waarheid dat eigenlijk niets gek is, zolang je het maar serieus presenteert. Met Goedbloed, ‘een eigentijds portret van twee vrouwen in de reclamewereld’, wordt de reeks afgesloten. Meer dan in de andere twee voorstellingen gaat het hier om principes en om het maken van de juiste of de verkeerde keuzes. De lach blijft wat meer op afstand, het cynisme is groter, de zaken worden op scherp gezet. De personages zijn krachtiger en hoeven op minder deernis van de toeschouwer te rekenen dan de losers die bijvoorbeeld Het Zouthuis bevolken. Vooral de twee zakenvrouwen, maar ook de twee jongste medewerkers van het reclamebureau laten niet met zich sollen. De enigen die aanspraak maken op enig mededogen zijn copywriter Ludo en bediende Geert, een getraumatiseerde ex-blauwhelm - maar zij staan grotendeels buiten de principiële discussie die aan de basis ligt van de voorstelling: het al dan niet inzetten van een jeugdig, bloedmooi fotomodelletje (‘Jacqueline Winterwerp. Via Papa Berend Kindercasting’) in een campagne voor een organisatie die zich inlaat met het lot van kindsoldaten. De discussie wordt op het scherpst van de snede gevoerd, wat uiteindelijk leidt tot de teloorgang van wat eens ‘het idealistische reclamebureau Goedbloed’ heette. Een teloorgang die waarachtiger is, pijnlijker, geloofwaardiger dan ‘het verlies’ waarvan in de eerdere twee stukken sprake was. Met Goedbloed lijkt het duo Wittenbols en Ligthert dan ook een voorlopig eindpunt te hebben bereikt als het gaat om het in beeld brengen van de generatie die zij zelf vertegenwoordigen. Misschien is er zelfs sprake van een nieuw begin: ‘Zolang er pijn is, is er hoop,’ roept creatief medewerker Bastiaan op een bepaald moment tussen de gekte door. In de eerdere stukken was de pijngrens al gevaarlijk dicht in de buurt, in Goedbloed wordt een eerste stap naar de overzijde gezet. Benieuwd welk Oostpool-toneel dat in de toekomst zal opleveren. Jos Nijhof peer wittenbols, Trilogie van het Verlies, International Theatre & Film Books, Amsterdam / Toneelgroep Oostpool, Arnhem, 2004, 304 p. |