Mark Boog
‘U moet weten,’ zei ik toen ik aanschoof tegen de vrouw naast mij, ‘dat ik van plan ben mij hier definitief te vestigen. Ik ben op zoek naar een nieuw onderkomen, omdat het oude mij niet beviel. Ik moest daarvoor de kust verlaten, maar wat moet dat moet. Draait uw restaurant overigens een beetje?’ Ik knipoogde en glimlachte tegelijk.
‘En wat een geluk dat ik nog een vrije zitplaats vind,’ ging ik meteen verder. ‘Naast u nog wel. Het lacht me toe, het geluk. Nu u nog. Het was wel even zoeken, trouwens.’
De vrouw lachte naar me, een onbestemd lachje dat van alles kon betekenen, zodat ik besloot dat ze me aardig vond. Men moet beslissingen nemen, want met onzekerheid valt niet te leven. Weet men iets niet zeker: bepaal de verschillende waarschijnlijkheden, elimineer onaangename mogelijkheden - want wat men negeert bestaat niet - en handel vol overtuiging. Wees daadkrachtig, zeg ik altijd maar. Ik stond op en riep om bier, wat me luidkeels bijval opleverde van dorpsbewoners die in mijn buurt zaten. Glunderend liet ik me weer zakken.
‘U zou zich bij het gemeentehuis in moeten schrijven,’ zei de vrouw zacht.
Het plan was verbeterd. Het was al goed geweest, maar nu was het beter. Ik zou de Andere Vrouw - naast mij en toeschietelijk, o vreugd, o eeuwigheid - weliswaar mee naar huis nemen, maar dat huis zou in dit dorp staan, wat een hoop gedoe scheelde. De Vrouw zou niet tot verhuizen overgehaald moeten worden, althans niet naar buiten het dorp, en ik zou niets uit hoeven te leggen. Uitleg is de dood voor elke uitlating of handeling, uitleg is het langgerekte, onttoverde einde van het feest, uitleg is de lauwe koffie na de begrafenis die juist zo bevredigend was, uitleg is het gereutel tussen leven en sterven: te veel, te lang, te saai.
Uit: De warmte van het zelfbedrog, Cossee, Amsterdam, 2002, pp. 96-97.