Ons Erfdeel. Jaargang 48
(2005)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 556]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Dialectkaart van het woord ‘madeliefje’, gebaseerd op de aflevering Flora van de drie grote regionale dialectwoordenboeken. Gemaakt door Tineke de Pauw.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 557]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Een pleidooi voor de dialectstudie in Nederland en VlaanderenNicoline van der Sijs Jos Swanenberg Het onderzoek naar de dialecten in Nederland en Vlaanderen werd in de twintigste eeuw vooral bepaald door de taalgeografie, door grootschalige taalvergelijkende studies. Nu het merendeel van deze studies zijn einde nadert, kan men zich afvragen welke toekomst de dialectstudie in de Lage Landen beschoren is. De komende jaren zullen de grote regionale thematische woordenboeken van de zuidelijke dialecten worden afgesloten: het Woordenboek van de Brabantse Dialecten (WBD) wordt nog in 2005 afgerond en zijn tegenhanger voor de Limburgse dialecten (WLD) in 2007. Hoe lang het precies duurt alvorens het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten (WVD) gereed zal zijn, is nog niet te zeggen (niet voor 2010). Ook het Woordenboek van de Achterhoekse en Liemerse Dialecten (WALD) en dat van de Overijsselse dialecten (WOD) naderen hun voltooiing, terwijl dat van de Gelderse dialecten (WGD) in een zes jaar durend project zal worden samengesteld (2002-2007). Het alfabetische Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD) en het Stellingwarfs Woordeboek (SW) kwamen enkele jaren geleden al klaar.Ga naar eind(1) Aan drie grote taalatlassen wordt volop gewerkt: de FAND ofwel de Fonologische Atlas van de Nederlandse Dialecten, de MAND ofwel de Morfologische Atlas van de Nederlandse Dialecten en tot slot de SAND, de Syntactische Atlas van de Nederlandse | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 558]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Dialecten. FAND, MAND en SAND zijn alledrie het resultaat van Vlaams-Nederlandse samenwerking, net als bovengenoemde woordenboeken WBD en WLD trouwens. Van de MAND en de SAND verscheen een eerste deel in juni 2005. Het tweede en laatste deel van beide atlassen moet in 2006 gaan verschijnen. Daarmee zijn alle grote, bovenregionale projecten opgesomd. Er staan geen nieuwe grote projecten op stapel, alle projecten bevinden zich in een eindfase. Het Amsterdamse Meertens Instituut, betaald door de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen, speelt een centrale rol bij de publicatie van de drie dialectatlassen. Van oudsher vormde dit Instituut het kloppend hart van de Nederlandse dialectologie.Ga naar eind(2) Voor nieuw onderzoek ligt het accent echter de laatste jaren niet langer op de dialectologie, maar op de sociolinguïstiek en de taalvariatie in het algemeen. De website vermeldt: ‘Terwijl de dialectologie zich richt op de vaak minieme verschillen tussen variëteiten (“microvariatie”), concentreert de sociolinguïstiek zich op taalvariatie binnen afzonderlijke taalvariëteiten. Waar de dialectologie de talige variatie plaatst in de aardrijkskundige ruimte, graaft de sociolinguïstiek in de sociale diepte. Daarbij wordt variatie in taalgebruik verbonden met sociale structuren (sociaal-economische klasse, sociale netwerken, sekse van de sprekers en dergelijke) en processen (zoals sociale mobiliteit). In dat laatste verband wordt ook veel aandacht besteed aan de samenhang met kenmerken van de interactiesituatie (zoals bijvoorbeeld de rollen van de sprekers, de graad van formaliteit of geritualiseerdheid en de thematische stroomlijning van de interactie). Daarnaast wordt er tegenwoordig in toenemende mate onderzoek gedaan naar variatie die samenhangt met culturele of etnische factoren. De hedendaagse samenleving is niet langer monocultureel; in een dergelijke omgeving treedt variatie op die bepaald wordt door de culturele herkomst/ afkomst van de spreker (bijvoorbeeld Turks-Nederlands versus Antilliaans-Nederlands). Men spreekt in dit verband wel van etnolecten. Het onderzoek naar taalvariatie kent ook andere invalshoeken. Behalve vanuit de bovengenoemde buitentalige (geografische, sociale, culturele) invalshoeken, kan men variatie ook vanuit een talig perspectief bekijken. In theoretisch taalkundig opzicht is de hierboven geschetste “microvariatie” interessant omdat de ruimte waarbinnen een taal variatie lijkt te kunnen vertonen, beperkt is; dat geldt ook voor het Nederlands. Het taalsysteem is bepalend voor de variatieruimte, en daarmee kan onderzoek naar bestaande variatie licht werpen op de organisatie van dit taalsysteem.’ Het Meertens Instituut heeft dus een vrij radicale koerswijziging gekozen: het instituut dat van oudsher het enige in Nederland was dat zich uitsluitend bezighield met dialectologisch, naamkundig en volkskundig onderzoek, verlegt zijn aandacht naar andere terreinen dan de traditionele dialectologie en | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 559]
| ||||||||||||||||||||||||||||
naamkunde. De nieuwe koers leidt tot zeer interessante onderzoeksgebieden en -resultaten, maar het is jammer dat dat ten koste lijkt te gaan van het traditionele onderzoek. In feite heeft het enige wetenschappelijke tijdschrift op het gebied van dialectologie in Nederland en Vlaanderen, Taal en Tongval, een parallelle ontwikkeling doorgemaakt met de verandering van de ondertitel in 2001: van een ‘tijdschrift voor dialectologie’ werd het een ‘tijdschrift voor taalvariatie’. Het tijdschrift wil uitdrukkelijk de sociale en pragmatische taalvariatie alsmede historische taalvariatie en taalverandering naast de geografische taalvariatie plaats bieden. Natuurlijk was ook hier de naamsverandering ingegeven door een wetenschappelijke ontwikkeling die zich al veel eerder had ingezet en door een beleid dat de redactie in de praktijk al eerder was gaan voeren. Het tweede onderzoekscentrum voor de dialectologie was gevestigd aan de Nijmeegse Radboud Universiteit. Ook al is het afzonderlijk instituut de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde inmiddels opgegaan in de afdeling Algemene Taalwetenschap en Dialectkunde, die op haar beurt weer is opgegaan in de afdeling Taalwetenschap, toch is aan deze universiteit de enige Nederlandse gewoon hoogleraar voor dialectologie gevestigd. Het onderwijsaanbod dialectologie is echter zeer gering, omdat er nauwelijks belangstelling bij studenten schijnt te zijn. Ook het onderzoek, dat al decennia lang zowel uit traditionele dialectologie oftewel taalgeografie als uit sociolinguïstiek heeft bestaan, loopt nu hard terug in Nijmegen. Aan de Groningse universiteit is voorts nog een bijzonder hoogleraar Groninger taal en cultuur verbonden, die daarvoor en nu nog tegelijkertijd tevens streektaalfunctionaris voor Groningen is. Daarnaast wordt in Groningen verder gewerkt aan een dialectometrie-project, waarin men methoden ontwikkelt om de afstanden tussen talen en dialecten te kunnen bepalen.Ga naar eind(3) Aan andere Nederlandse universiteiten houden taalwetenschappers zich slechts incidenteel met dialecten bezig. In Vlaanderen is de situatie iets rooskleuriger. De vakgroep Nederlandse taalkunde in Gent besteedt ruime aandacht aan dialectologie. In Brussel, Antwerpen en Leuven behoort dialectologie in elk geval nog tot het cursusaanbod. Toch heeft ook in Vlaanderen de universitaire studie dialectologie de laatste decennia een groot aantal veren moeten laten. | ||||||||||||||||||||||||||||
Nieuwe tijdenAnno 2005 zijn het niet meer de academische instituten die geld uitgeven aan de bestudering van de dialecten, maar regionale instituten, provincies, erfgoedinstellingen en dergelijke. Daarnaast is het opvallend dat de succesvolle reeks Taal in stad en land, waarin in zevenentwintig delen de huidige dialec- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 560]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ten van Nederland en Vlaanderen zijn beschreven, zonder subsidie is gepubliceerd door een commerciële uitgeverij, Sdu in Den Haag samen met Lannoo in Tielt. Wat is de toekomst van het onderzoek naar dialecten? Op de eerste plaats neemt het aantal streektaalfunctionarissen en -consulenten toe. Regionale overheden zijn steeds meer bereid om een bijdrage te leveren tot de aanstelling van een professionele belangenbehartiger op het gebied van dialect. Sommigen van hen bestrijken een provincie als werkgebied en anderen slechts een deel daarvan, terwijl in Vlaanderen de consulent dialectologie het gehele Nederlandstalige gebied moet adviseren. Hoewel enkelen een onderzoekstaak of ook een onderwijstaak combineren met advisering en ondersteuning, kunnen de streektaalfunctionarissen en -consulenten geenszins de teruglopende aandacht voor dialect op academische instituten opvangen. In eerste instantie is hun werk immers publieksgericht. De Stichting Nederlandse Dialecten werkt ook al jarenlang aan de vergroting van de aandacht voor dialect en dialectwetenschap bij het grote publiek, bijvoorbeeld door de popularisering van dialectonderzoek. Het stichtingsbestuur bestond in eerste instantie uit medewerkers van Nederlandse en Vlaamse universiteiten, maar wegens de hierboven geschetste ontwikkeling zijn er de laatste jaren steeds meer streektaalfunctionarissen en -consulenten in dat bestuur te vinden. Het belangrijkste wapenfeit van de SND bestaat uit de tweejaarlijkse dialectendagen die ze organiseert en waarbij ze een dialectenboek uitgeeft, zoals in 2005 Proeven van dialect. Een kijkje in de keuken van de Nederlandse dialecten.Ga naar eind(4) Tot slot hebben veel van de hierboven genoemde regionale woordenboekprojecten en atlasprojecten geleid tot een digitaliseringsgolf. Omdat deze projecten gebaseerd zijn op grote materiaalverzamelingen op papier en soms ook op geluidsdrager, is het idee ontstaan om die materiaalverzamelingen ook aan andere onderzoekers en aan het grote publiek ter beschikking te stellen via internet of cd-rom. Het spreekt vanzelf dat het digitaliseren van het materiaal de toegankelijkheid van de dialectgegevens enorm vergroot. De gegevens van het Goeman-Taeldeman-Van Reenen-project, de materiaalverzameling waarop FAND en MAND zijn gebaseerd, zijn door het Meertens Instituut op cd-rom beschikbaar gesteld. De databank van de SAND zal binnenkort door datzelfde Meertens Instituut via internet bevraagbaar gemaakt worden. Zo hebben deze atlasprojecten niet alleen papieren kaarten met beschrijving opgeleverd, maar ook een ruwe dataverzameling die weer voor verder onderzoek geraadpleegd kan worden. Op vergelijkbare manier wordt op dit moment aan de Radboud Universiteit in Nijmegen gewerkt aan digitaliseringsmethoden voor de regionale woordenboeken in het project D-kwadraat, waarin eerst WBD en WLD bij de kop gepakt worden. Het oudere alfabetische Woordenboek der Zeeuwsche dialecten is al digitaal op cd-rom ver- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 561]
| ||||||||||||||||||||||||||||
krijgbaar. Nijmegen en ‘Meertens’ werken bovendien samen in het project ‘MultiMedia Dialect Database’, waarin de opnamen van gesprekken in allerlei dialecten uit de onderzoeksarchieven gedigitaliseerd worden. Popularisering en digitalisering zijn dus twee manieren waarop dialectonderzoek in zijn traditionele vorm van taalgeografie nog altijd volop de aandacht krijgt. Als de academische wereld bovendien het dialectonderzoek extra leven weet in te blazen vanuit de impuls om taalkundige theorievorming met dialectgegevens te onderbouwen, is het dialectonderzoek in de Lage Landen wellicht nog van de ondergang te redden. | ||||||||||||||||||||||||||||
Blik vooruitEr wordt in Nederland en Vlaanderen steeds minder aan dialectstudie gedaan. Daar is waarschijnlijk een aantal oorzaken voor. Enerzijds hebben vele onderzoekers het idee dat met de publicatie van de grote regionale woordenboeken en taalatlassen het dialect, of wat daar nog van over is, wel beschreven is. Anderzijds hebben er zich inmiddels nieuwe, meer sexy onderzoeksobjecten aangediend: de straattaal van de jongeren in de grote steden en de etnische variëteiten die het gevolg zijn van de multiculturele samenleving. Daar staat de zogenoemde dialectrenaissance tegenover. Vanaf de jaren zeventig van de twintigste eeuw zien we zowel voor de plattelandsdialecten als voor de stadsdialecten een duidelijke revival, die dialectrenaissance wordt genoemd: popgroepen die in dialect zingen, verheugen zich in een grote belangstelling, cabaretiers gebruiken stadstalen en bereiken daarmee een groot publiek. Enkele Nederlandse regionale overheden hebben erkenning aangevraagd van de in hun regio gesproken taal binnen het Europees Handvest voor Regionale of Minderheidstalen: in 1996 zijn het Fries en Nedersaksisch in Nederland met verschillende status erkend, in 1997 het Limburgs. Een aanvraag voor het Zeeuws is daarentegen afgewezen. Paradoxaal genoeg gebeuren al deze activiteiten op een moment dat het daadwerkelijke gebruik van dialect vrijwel overal gestaag afneemt en dat alle dialecten steeds meer veranderen in de richting van de standaardtaal. Dankzij de dialectrenaissance verschijnen er veel lokale publicaties in en over het dialect, leidden veel lokale dialectorganisaties, literaire genootschappen e.d. een bloeiend bestaan, worden er cursussen en dictees in verschillende dialecten gegeven en verschijnen er bijbelvertalingen in het dialect. De meeste activiteiten vinden plaats in het oosten en zuiden van Nederland en in Vlaanderen. Dat ligt voor de hand: dáár immers worden de dialecten nog het meest gesproken, terwijl in de Randstad de dialecten het meest naar het Standaardnederlands zijn toegegroeid. Wat zal de toekomst brengen? Zullen de regionale initiatieven geleidelijk afnemen, samen met het dialectgebruik? In ieder geval moeten we voorzich- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 562]
| ||||||||||||||||||||||||||||
tig zijn met het dood verklaren van de dialecten: al meer dan een eeuw wordt geroepen dat dialecten weldra zullen uitsterven, maar ze zijn er nog steeds. Vanaf eind negentiende eeuw is deze eschatologische verwachting een belangrijke drijfveer voor het organiseren van groots opgezette dialectenquêteringen. Ook de eerste grote op Brabant (en Limburg) gerichte enquête uit 1913 stond in dat teken: de auteurs, de latere Nijmeegse hoogleraren Schrijnen en Van Ginneken en de onderwijsinspecteur Verbeeten noemen in hun ‘omzendbrief’ ‘den wissen ondergang der dialecten’ als motief voor hun onderneming.Ga naar eind(5) De realiteit heeft hun stelling inmiddels achterhaald, hoewel de verrassende vitaliteit van dialecten een broze vitaliteit is op het randje van de taaldood. Maar het lijkt erop dat het dialectonderzoek steeds meer het terrein zal worden van lokale en particuliere initiatieven. Dat is naar onze mening een ongewenste ontwikkeling. Dialectstudie dient ook deel uit te maken van het academische curriculum. Dialectonderzoek heeft zich tot nu toe vaak beperkt tot het dialect zoals dat in het verleden werd gesproken: de regionale woordenboeken beschrijven de oude, veelal agrarische woordenschat die inmiddels met de laatste boeren die kleinschalig landbouw en veeteelt bedreven, is verdwenen. Dat dialectonderzoek is gebaseerd op vragenlijsten die, soms alweer decennia geleden, verstuurd zijn aan ouderen. De resultaten geven daarmee een beeld van passieve dialectkennis, het dialect zoals men dat nog van vroeger kende maar niet van actieve dialectbeheersing: het dialect zoals men dat anno 2005 spreekt. Er zou dan ook aan de universiteiten meer aandacht besteed moeten worden aan de ontwikkeling van de huidige dialecten en de huidige veranderingen die zij ondergaan onder invloed van de standaardtaal. Het is immers opmerkelijk hoe levenskrachtig de dialecten blijken te zijn: uiteraard veranderen zij, maar juist dát vormt een spannend onderzoeksterrein. Het lijkt er overigens op dat de stadsdialecten invloed hebben op de straattaal en de etnische variëteiten, zo is gebleken in onderzoek van Frans Hinskens, waarover hij in zijn oratie uit 2004 heeft gerapporteerd. Zo is de cirkel weer rond: het onderzoek naar jonge variëteiten van het Nederlands werkt bevruchtend voor het onderzoek naar de oude stadsdialecten. Wij zouden er in ieder geval voor willen pleiten dat het dialectonderzoek een stevige poot blijft houden aan de universiteiten. De Nederlandse standaardtaal is immers een jong product dat voortgekomen is uit de dialecten, en kan slechts begrepen worden met kennis van de dialecten en de ontwikkeling die zij doorgemaakt hebben. Waar naar onze mening momenteel het dringendst behoefte aan is, is aan een woordenboek of atlas van de Randstad, een ‘Woordenboek van de Hollandse Dialecten’, waarin de woordenschat, uitspraakvariatie en syntactische bijzonderheden in heden en verleden worden gepresenteerd. Een dergelijk woordenboek is om verschillende redenen ab- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 563]
| ||||||||||||||||||||||||||||
soluut nodig: het Hollands is het enige regiolect waarvan geen dialectwoordenboek bestaat, terwijl het Standaardnederlands van oudsher gebaseerd is op het Hollands en het Hollands nog steeds toonaangevend is: taalveranderingen breiden zich vanuit de Randstad uit over de rest van Nederland en, in iets mindere mate, naar Vlaanderen. Recente voorbeelden zijn de verwarring van kennen en kunnen en de verbreiding van de stemloze uitspraak /sien/ en /foor/ voor zien en voor e.d. En ook straattaal en etnische variëteiten ontstaan in de grote steden van de Randstad. Voor een ‘Woordenboek van de Hollandse Dialecten’ zijn bronnen voorhanden, er zijn methoden en nu is er nog expertise. Hoe lang nog, voordat na de dialectspreker ook de dialectonderzoeker is verdwenen? | ||||||||||||||||||||||||||||
In de reeks ‘Taal in stad en land’ zijn 27 delen verschenen:
Zie ook www.taalinstadenland.nl. |
|