| |
| |
| |
Verlangen naar onbevangenheid
Het werk van Kees 't Hart
Yves van Kempen
werd geboren in 1944 te Roermond. Studeerde Nederlandse taal- en letterkunde en algemene literatuurwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Is leraar Nederlands en publicist. Publiceerde de roman-in-verhalen ‘Koningin-moeder’ (1999) en artikelen in tijdschriften als ‘Raster’, ‘De Revisor’, ‘De Gids’ en ‘Bzzlletin’.
Adres: Sarphatikade 7 III, NL-1017 WV Amsterdam
De essaybundel De ziekte van de bewondering (2002) van Kees 't Hart opent met een aantal notities over een reis naar Italië, meer bepaald naar de plaatsen waar de heilige Franciscus zijn voetsporen heeft nagelaten: Cortona, Greccio, Pale en uiteraard Assisi. 't Harts interesse in Franciscus kent dan al een lange geschiedenis. In 1988 is hij tijdens een zomervakantie op een boerderij bij Cortona begonnen met over Franciscus te lezen en dat is niet meer gestopt. Zo'n tien jaar later stapt hij dan eindelijk in het vliegtuig voor een heuse privé-bedevaart. In het verhaal De wolken uit zijn debuut Vitrines (1988) gaf hij de monnik al onmiddellijk een rol van betekenis. Daarna blijft de naam van Franciscus regelmatig opduiken in zijn werk.
Wat bezielt een ongelovige om zo'n antieke bidprentjesheilige achterna te gaan, vraagt zijn omgeving zich vertwijfeld af. 't Hart weet dat maar al te goed. Assisi is de stad van zijn jeugd. ‘Zeg niet het waren de stenen van Assisi,’ schreef hij in een gedicht uit de bundel Kinderen die leren lezen (1998), ‘zeg het waren mijn stenen en mijn Assisi.’ Zo is ook de bewonderde heilige zijn Franciscus, plaatsgenoot, tijdgenoot en geestverwant, meer nog, kunstenaar in de geest waarin hij zijn eigen schrijverschap wil beleven en daarom dwingend voorbeeld. Zoals Franciscus deed, zintuiglijk, radicaal, empirisch en onbevangen te werk gaan, demonstreren en niet uitleggen, daar gaat het hem om bij zijn schrijven.
Op de sterfdag van de heilige brengt 't Hart met zijn vrouw een bezoek aan de Sasso di Pale, een berg met daarop een ‘eremo’ die per se bezocht moet worden. Zijn vrouw haakt al snel af, het smalle pad is gevaarlijk steil, bezaaid met stenen en rotsblokken en loopt langs een diep ravijn. Hij zet door, tegen beter weten in. De klus moet geklaard en wel nu. Zijn gedrevenheid komt hem duur te staan. ‘Ik stap wanhopig door, hijgend bijna in tra- | |
| |
nen, woedend op mezelf, vloekend, hoger en hoger ga ik, wie hier even zijn grip verliest of duizelig wordt, slaat onmiddellijk te pletter’, herinnert hij zich. De beschrijving van deze met de moed der wanhoop voltooide tocht karakteriseert ook fraai de tomeloze inzet waarmee hij zich aan het schrijven zet. Bij het maken van een gedicht: ‘Het moet nu over Elvis gaan. Vandaag nog’, noteert hij elders in de bundel: ‘anders kan ik net zo goed nooit meer iets schrijven. Op een A4-tje begin ik met ballpoint zinnen te noteren, ze zijn te banaal om naar te kijken, ik schrijf toch door ook al schaam ik me ervoor.’ Of wanneer hij aan een nieuwe roman werkt. De plot ontstaat pas gaandeweg, verduidelijkte hij zijn werkwijze ooit in een interview. Eerst is er een lange schrijfsessie, daarin wordt er in een aaneensluitende periode van een week of vijf in een roes doorgeschreven. ‘Op een gegeven moment heb ik dan een pak dichtbeschreven vellen papier en ergens daarbinnen bevindt zich het boek. Om dat boek uiteindelijk te vinden, herschrijf ik de gehele eerste versie. Dat noem ik de rationele fase.’
| |
Families, dromen en gemis
In de reeks romans die 't Hart op zijn verhalenbundel laat volgen, begonnen met Land van genade (1989) en voorlopig eindigend bij Ter navolging (2004), bouwt hij aan een hecht oeuvre. De hoofdpersonen lijken op elkaar zoals gezinsleden overeenkomstige karaktereigenschappen vertonen en lotsbestemmingen delen. Voor een beroep zijn ze nog te jong, ze staan als stagiaire of student slechts met één been in de wereld van de volwassenen. Het zijn drempelfiguren, eigenzinnige, onberekenbare zielen verstrikt in tegenstrijdigheden, nooit zeker van zichzelf, personages die, zonder dat ze dat zelf beseffen, in gevecht blijven om het behoud van hun onafhankelijkheid. Dromers ook die zich te pas en te onpas verliezen in bizarre erotische fantasieën. Dat alles geldt zelfs voor de veel oudere verteller uit de met de Multatuliprijs van de stad Amsterdam bekroonde roman De revue (1999) die vijfentwintig jaar later in een lange flashback terugkijkt op zijn belevenissen rondom de indertijd immens populaire Snip & Snaprevue in het Amsterdamse circustheater Carré. In zijn hart is het liefdesvuur voor het danseresje Zwiep dat daarin optrad en met wie hij toen enige tijd omging, nooit gedoofd zodat de laatste resten pubergedrag als een veenbrand zijn blijven smeulen.
Kees 't Hart plaatst zijn protagonisten bij voorkeur in een setting van familierelaties waarvan de onderlinge verhoudingen nooit transparant worden en eerder beklemmend dan bevrijdend werken, nog het sterkst in Zwembad (1992). Er blijft veel te raden over en Freud lijkt vanuit de coulissen nogal eens toe te kijken. In Land van genade is er de suggestie van een heerszuchtige vader, in Blauw Curaçao (1996) is de vader afwezig en lijkt er sprake van een moederbinding, in Zwembad is de ikfiguur in gevecht met zijn dominante
| |
| |
Kees 't Hart bij het ‘graf’ van Betje Wolff en Aagje Deken - Foto Klaas Koppe.
broer en in De neus van Pinokkio (1990) woont hij ingekwartierd bijzijn zogenaamde oom en tante, vrienden van zijn ouders. Waar de omstandigheden waarin ze zich bevinden - situaties van leven en elkaar naar het leven staan - elkaar regelmatig spiegelen, lijken de diverse locaties in de verhalen, een warenhuis, zwembad of theater al evenzeer op elkaar doordat ze metaforen zijn voor het sociale leven. Het warenhuis laat zien dat het leven een uitstalling is, het zwembad legt de maatschappelijke verhoudingen in al hun naaktheid bloot en het theater is de plek waar het menselijke bedrijf van gestes en poses hoogtij viert.
De met humor geladen romans die na Vitrines verschijnen, zijn aanvankelijk plotloze vertellingen over families waarin de blik op elkaar is gericht, geschreven in scenische taferelen vol grillige overgangen, hectisch gecomponeerd met koortsige zinnen. Ze behandelen thema's als verzet tegen inkapseling, het verlangen naar onbevangenheid en eigenheid, naar een onbevooroordeeld, een door niets en niemand gestuurd weten. De angst om gefixeerd te raken in het grote verband van de geschiedenis leidt bij de hoofdrolspelers tot weerbarstig en onstuimig gedrag. Vaste perspectieven zijn hen een gruwel, maar tevens is er het bewustzijn dat wie geen eigen geschiedenis heeft, niet bestaat. Wat overheerst is het gevoel van een gemis dat het denken bezet met warrige hersenspinsels en obsessieve gedachten: ‘We reden naar de stad, mijn vader en ik. Wat gingen we doen in deze verstikkende hitte? Ik ben het nu
| |
| |
vergeten. Ik hield me krampachtig aan de autostoel vast. Ik wist dat alle mensen die daar om me heen door de straten liepen een groot gemis hadden, of ernaar verlangden er een te krijgen. Als je geen gemis had, of er niet naar verlangde, zoals ik, dan was je reddeloos verloren. Niemand kon je troosten, er was geen mens die iets voor je kon doen. Je was druk bezig verloren te gaan. Het enige wat je kon doen, was een gemis organiseren, dat sterk léék op al die gemissen die de rest van de bevolking had. Je moest wel praten als Brugman om zo'n gefantaseerd gemis als reëel over te laten komen. Ik hoorde ze al roepen: “Is dat wel je echte gemis?” of: “Daar heb je hem weer met zijn nep-problemen.” Bestond mijn redding er misschien uit dat ik de biografie over mijn vader moest verklaren als het resultaat van een gemis?’
In hun pogingen bij zichzelf te blijven, maken ze gebruik van onconventionele methodes. De jongen uit Land van genade die hierboven het woord had, veronderstelt dat het ware leven zich afspeelt in ‘vervelingsmomenten’. Vanuit die visie zet hij zich aan een werkstuk dat een alternatief moet worden voor de biografieën die hij kent. Het mag geen aaneenschakeling van hoogtepunten worden, juist de ogenblikken van verveling uit het leven van zijn vader zal hij beschrijven. Om zich te scherpen in het observeren van de ander legt hij een ‘dagboek van de verveling’ aan. Gaandeweg raakt hij geïntrigeerd door de fascinatie die de man heeft voor Elvis Presley en de heilige Franciscus, van wie hij het leven in kaart wil brengen. Vervolgens ontdekt hij dat zijn zus een roman onder handen heeft waarin hij zich in de hoofdpersoon meent te herkennen. Zo verplaatst de één zich in de ander en ondertussen neemt de onrust in het hoofd van de anonieme verteller steeds groteskere vormen aan. Intussen maakt hij de idolen van zijn vader tot de zijne in ingeleefde vertellingen waarin hij zijn bizarre en scabreuze fantasieën de vrije loop laat. Allemaal pogingen om zijn weerzin tegen de traditionele geschiedschrijving lucht te geven. Maar de vraag dringt zich op, hoe eigen dan wel hoe vreemd hem die geleende interesses zijn en wat ze zeggen over zijn gedachtespinsels.
| |
Opgevoerde ficties
In een vergelijkbare spagaat van vermeende vervreemding raakt de student fysische geografie uit De neus van Pinokkio ook letterlijk ontheemd door zijn inwoning bij de bemoeizuchtige vrienden van zijn ouders. Rondom het echtpaar hangt de geur van de zestiger jaren maar van het elan uit die tijd, gestimuleerd door de geschriften van de later krankzinnig geworden Franse denker Althusser, is niets meer over. Hun belangstelling is inmiddels verlegd naar braderieën, muziekkorpsen en reünies. Omdat hij zijn leven te veel inricht naar wat zij zijn ‘ervaringsoverschotten’ noemen - een te sterk geïncorporeerd jeugdverleden - zetten ze hem een opvoedingsprogramma voor. Daarvan moet hij niets hebben, gebrand als hij erop is zijn eigenheid te bewa- | |
| |
ren door alle opties open te houden. Nieuwsgierig geworden naar hun icoon van weleer, meent hij in het gedachtegoed van de filosoof van de vervreemding voldoende aanknopingspunten te ontdekken om ze in allerlei speculaties tot de zijne te maken, daarbij geholpen door een hem vertrouwd procédé. In zijn jeugd heeft hij zijn bestaan bewust ingericht naar ‘vertellingen, intonaties en poses’ van geliefde kinderboekenhelden als bijvoorbeeld Pinokkio en kapitein Nemo via ‘inleefmanies’. Die worden nu op Althusser toegepast in doldwaze speculaties. Zijn binnenwereld is zo'n werkelijkheid van opgevoerde ficties waarin hij de regie voert, iets wat 't Hart de gelegenheid geeft om met het begrip vervreemding allerlei capriolen uit te halen met als kernpunt de idee dat de realiteit verbeelding is, of zoals de hoofdfiguur het ergens formuleert: ‘een krankzinnig gedachten- en beeldenspel dat zich binnen een conglomeraat van beelden ontvouwde.’
't Hart wijst in zijn boeken regelmatig op het fictionele karakter van het vertellen. Zijn romans lijken associatief tot stand te zijn gebracht, maar achter die schijnbare chaos gaat een strakke componerende hand schuil. Hij schept er een sardonisch genoegen in om zijn lezers een wereld voor te zetten waarin de logica met vakantie is waardoor een prettig soort gekte ontstaat die allerlei onmogelijks mogelijk maakt. Zo komen in Blauw Curaçao foto's uit een pornoboekje tot leven, klinkt uit de vergeelde bladzijden van boeken het geroep en geschreeuw van stervenden op, babbelen huishoudelijke voorwerpen in een vitrine met elkaar en geven figuren op een schilderij lachend commentaar op een conversatie in de kamer. De overgangen tussen gedachten, wanen en (roman)werkelijkheid zijn altijd transparant. De roman is verankerd in vier hoofdstukken, tevens de coordinaten waarlangs voor het eerst en aanvankelijk nauwelijks merkbaar een verhaallijn is getrokken. De verwikkelingen beschrijven een dag uit het leven van een jongen en leiden langzaam naar een onthulling, een verdrongen gebeurtenis uit het leven van zijn moeder. Er is op het eiland waar hij de eerste jaren van zijn jeugd doorbracht iets gebeurd dat zijn moeder hevig beroerd en voor het leven getekend heeft. Langzaam maar zeker komen als gevolg van een logeerpartij bij haar vriendin die haar destijds vergezelde allerlei beelden van die tijd weer naar boven. Zijn moeder was een korte tijd niet in staat hem te verzorgen vanwege een daad die ze in een vlaag van verstandsverbijstering had begaan. Zijn terugdenken aan die periode zit ingepakt in een reeks van herinneringsbeelden van anderen. Tot zover de grondlijn van het verhaal. Tussen de regels door laat zich iets anders lezen, gaat het om een probleem waar hij mee zit, het feit dat geen van zijn herinneringen authentiek zijn, geheel en al van hemzelf. Dat heeft hem verward, heeft geleid tot een gekte die in hem woekert waarvan hij zich wil
genezen met behulp van een onbevooroordeeld, ‘theorieloos’ zoals het ergens heet, waarnemen.
| |
| |
Angst voor fixatie, hang naar authenticiteit, ‘vervelingsmomenten’, ‘ervaringsoverschotten’, ‘inleefmanies’, achter soms desperate escapades lijkt bij de verschillende personages van 't Hart een diepe wens schuil te gaan. Ze reiken allemaal op hun eigen manier naar een reddingsboei om in de stormen om hen heen overeind te blijven. Bijna sentimenteel verlangen ze naar geborgenheid in geluksdromen. In De revue is dat ‘het revuegevoel’. Ook hier gaat het om een terugkeer in de tijd, dit keer in een verhaal met een kop en een staart. Na vijfentwintig jaar stapt de verteller, een archivaris voor korte tijd gedetacheerd bij een Amsterdamse bank, het café van Joop binnen, gelegen vlakbij Carré, het theater waar indertijd rondom de volkse komieken Walden en Muizelaar revues zijn opgevoerd waar hele families de altijd uitverkochte zaal bevolkten. In deze ambiance beleefde de verteller in zijn studententijd zijn finest hour. Vervlogen jaren komen weer bij hem boven, zeker nu hij ook nog eens een uitnodiging op zak heeft voor een reünie van oudmedewerkers aan het spektakel van weleer. Hij bediende er korte tijd de volgspot. Van wat er verder met hem is gebeurd in die chaotische dagen, heeft hij nauwelijks iets begrepen. Reden te meer om dat nu te achterhalen. Hij is die wereld binnengesleept door Zwiep, buurvrouw op de etage waar hij een kamer huurde en danseres die uitgroeide tot zijn grote liefde. Al bij de eerste ontmoeting verliest hij zich in haar. Ze is dronken, hij neemt die dronkenschappen al snel van haar over evenals haar woorddronken taalgebruik. Zwiepwoorden noemt hij ze. ‘Ik nam me voor er eindeloos op te oefenen. Fietsgelach, fluisterde ze, bindt er geen, wat zeg je, bindt er geen, zei ze, vioolsamba, handwerkankertje, rubberen pianoscharnier, stophuid, jongenswolk, geweldig motorisch, blitsgewicht.’ De roman vonkt in taal, 't Hart op
zijn best. Zijn woorden leggen een goudglanzend patina over het onschuldige vermaak vol volkse humor en sentiment dat de revue was, over de verliefdheid die tragisch genoeg geen liefde zal worden, ze ontrafelen geraffineerd de opgevoerde sketches en parodiëren hilarisch de geestdrift van speechen.
| |
Schalkse geschiedschrijving
In I duikt Kees 't Hart vervolgens onder in verschillende stemmen in een boek dat zowel de biografie als de brievenroman parodieert. De verwikkelingen dienen zich aan in een mêlee van tekstsoorten: brieven, emails, faxen, sms'jes, dagboekfragmenten, krantenberichten, aantekeningen en kanttekeningen. In 1996 had hij dit procédé als eens uitgeprobeerd in het korte verhaal ‘De arm van Betje’, vierhonderd jaar na hun sterfdag maakt hij er een vuistdikke roman mee over de bekendste burgerharten uit de Nederlandse literatuur, Betje Wolff en Aagje Deken. Centrale figuur is de jonge onderzoeker Vincent Gorter wiens vader als vermeend nazaat al eens was begonnen aan een roman over het tweetal met de bedoeling hen van een
| |
| |
nieuw leven te voorzien. In samenwerking met zijn zoon doet 't Hart dat hier voor hem. Hij neemt een periode uit hun leven baldadig op de schop in een relaas dat overloopt van kwaad en kwaadaardigheid in een niet zelden kluchtige enscenering waarin meligheid en ongein niet worden geschuwd. De dames zouden aan aardappelsmokkel hebben gedaan, in anti-orangistische complotten hebben geparticipeerd en porno hebben geschreven. In de historische kadrering worden opstanden in Friesland gelinkt aan gruweldaden uit de Verlichtingstijd in de Franse plaats Trévoux, enige tijd hun verblijfplaats. Waarheid en verdichting schuiven welhaast oncontroleerbaar en onnavolgbaar in elkaar. Tijdens zijn promotieonderzoek wordt Vincent geconfronteerd met commissies en netwerkende wetenschappelijke medewerkers die zich bezondigen aan naijver, handjeklap, geroddel en gesjoemel met onderzoeksgelden. Politieke onrust, boerenoproer, gerommel in het onderwijs, netwerken, modern communicatieverkeer tot onnozel ge-sms aan toe, tussen de regels schemert een parallellie met de stand van het land aan het begin van de eenentwintigste eeuw.
Aan het eind van het boek neemt 't Hart zelf het woord. Hij doet dat daar in de hoedanigheid van medewerker van De Groene Amsterdammer. In een verslag over een reunie voor de ‘nazaten’ van het schrijverspaar en hun vrienden, vat hij de onderzoeksresultaten van zijn protégé Vincent nog eens bondig samen. Op die manier verankert hij zich schalks in deze geschiedschrijving, maar dat is er intussen wel een die hij onbevangen naar zijn eigen hand heeft gezet.
| |
Literatuur
kees 't hart, Ter navolging, Querido, Amsterdam, 2004, 438 p. |
kees 't hart, De ziekte van de bewondering, Querido, Amsterdam, 2002, 184 p. |
keest hart, De revue, Querido, Amsterdam, 1999, 285 p. |
kees 't hart, Kinderen die leren lezen, Querido, Amsterdam, 1998, 53 p. |
kees 't hart, Blauw Curaçao, Querido, Amsterdam, 1996, 194 p. |
kees 't hart, Zwembad, Querido, Amsterdam, 1992, 128 p. |
kees 't hart, De neus van Pinnokkio, Querido, Amsterdam, 1990, 135 p. |
kees 't hart, Land van genade, Querido, Amsterdam, 1989, 127 p. |
kees 't hart, Vitrines, 1988, Querido, Amsterdam, 1988, 125 p. |
|
|