Ons Erfdeel. Jaargang 48
(2005)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 538]
| |
Laatste pagina uit Dick Matena's verstripping van ‘De Avonden’ van Gerard Reve.
| |
[pagina 539]
| |
Ontelbare schakeringen van grijs
| |
[pagina 540]
| |
Pagina uit ‘Dik Trom en zijn dorpsgenoten’, een stripverhaal getekend door Dick Matena naar het boek van C. Joh. Kievit.
portemonnee wil openknippen (De vier delen van De Avonden door Matena/ Reve kosten gemiddeld 19,90 € per stuk). Wat dus geschiedde. De verkoop (dertigduizend exemplaren inmiddels, zegt een insider) moet ook Dick Matena verbaasd hebben. Want van buitensporig commercieel succes heeft hij in zijn ruim veertigjarige carrière als striptekenaar nooit te lijden | |
[pagina 541]
| |
gehad, als ik mij enige ironie mag veroorloven. Dat betekent niet dat er geen brood op de plank kwam: de publicatiemogelijkheden voor een striptekenaar zijn in Nederland altijd veel groter geweest dan in Vlaanderen. | |
Wat vooraf gingHagenaar Dick Matena gaat al op zijn zeventiende aan de slag bij de Toonder Studio's, waar vele Nederlandse striptekenaars (Lo Hartog van Banda bijvoorbeeld) het vak hebben geleerd. Wijlen Marten Toonder had het studiosysteem afgekeken van Walt Disney. In Vlaanderen trok Willy Vandersteen later ook onbekend en anoniem tekentalent aan om zijn vele stripreeksen voor hem uit te werken. Dick Matena werkt (in het begin zelfs onbezoldigd) mee aan de verhalen van Panda en Tom Poes voor in de krant. Onschuldiger kan haast niet. Maar Matena is een rusteloze ziel: hij heeft te weinig geduld en te veel ambitie om in de goedbetaalde anonimiteit van de Toonder Studio's te kunnen functioneren. Hij wordt freelancer. Ook en vooral voor de studio van Marten Toonder weliswaar, maar onder zijn eigen naam. Polletje Pluim is zijn eerste schepping, en de strip wordt iets meer dan eenjaar lang gepubliceerd in het blad Prinses. Maakt u zich niet ongerust als Polletje Pluim bij u geen belletje doet rinkelen: de strip in kwestie heeft de tand des tijds niet doorstaan, antiquarisch wordt er tot vijf euro voor geboden. In 1968 trekt Matena de deur van de Toonder Studio's achter zich dicht en gaat hij voor het stripblad Pep werken. Vijf jaar lang tekent hij De Argonautjes, twee jaar lang Ridder Roodhart. De Argonautjes is een leuke kinderstrip tout court, Ridder Roodhart is duidelijk geïnspireerd op Asterix. Maar maak u andermaal geen zorgen: geen van beide strips heeft een onuitwisbaar spoor in de stripgeschiedenis nagelaten. Hetzelfde geldt voor Grote Pyr, dat zelfs nog meer dan Ridder Roodhart een Asterix-kloon is. Dick Matena heeft in die jaren een probleem: hij heeft niet het geduld (of toen nog niet het talent) om een eigen, herkenbare stijl te ontwikkelen. Als een strip van Matena in het oog springt, is het omwille van de onpersoonlijke, clichématige stripfiguurtjes en de vaak vloekende en schelle kleuren. Het lijkt altijd haastwerk. Wie zich een beetje schaamt voor zijn werk, neemt al eens een pseudoniem aan. Dat doet ook Dick Matena; hij noemt zich John Kelly en Dick Richards en zelfs een tijdje A. den Dooier. Hij tekent of schrijft scenario's voor pretentieloze avonturenstrips als De Partners of Virl of Dandy. Vanaf 1980 gooit Dick Matena het over een andere boeg. Hij gaat strips voor volwassenen tekenen, of tenminste, strips die mikken op een ouder publiek. Albums als Mythen, De Prediker en Wezekind vinden hun weg over de hele wereld, en Matena publiceert bijvoorbeeld in het gerenommeerde Amerikaanse stripblad Heavy metal. | |
[pagina 542]
| |
Uit Dick Matena's ‘Gauguin en Van Gogh’.
Hij gokt op een internationale carrière en vestigt zich in Spanje. Het avontuur duurt tweejaar. Om onduidelijke redenen keert Dick Matena terug naar het noorden, naar België, niet naar Nederland. Hij vestigt zich in de buurt van Turnhout. Daar woont hij nog altijd. Daar, in Lichtaart, zet Matena de lange, lange aanloop naar De Avonden in. Voor uitgeverij Casterman tekent hij de eerste van zijn ‘historische’ strips over kunstenaars: De laatste dagen van Edgar Allan Poe. Voor Lombard volgen Gauguin en Van Gogh en Mozart en Casanova. De scenario's zijn origineel, dat geef ik grif toe. Maar als stripalbums lust ik ze niet. Ze zijn te ruw, te bruut, te stereotiep getekend, de verhalen ademen duisternis en depressie en andermaal doen de kleuren pijn aan de ogen. Pas later - in 1992 - maakt Dick Matena met Sartre en Hemingway (de illustere heren ontmoetten elkaar in Parijs) een strip waarmee het wel klikt. Sartre en Hemingway is veel verfijnder getekend, minder stereotiep, minder een kluts van stijlen (ik kan in de strips van Matena zo figuren aanwijzen die gekopieerd lijken uit albums van Girauds Blueberry, Hermanns Jeremiah en Franz' Lester Cockney, toevallig alle drie wildwestverhalen). | |
‘Een biezondere jongen, dat is ie’Maar intussen is Matena alweer met wat anders bezig: met de ‘verstripping’ van klassieke jongensverhalen als Pietje Bell, Dik Trom en Kruimeltje. Voor de allerjongsten onder ons: het gaat om de helden uit de klassieke Nederlandse | |
[pagina 543]
| |
jongensboeken van de vorige eeuw (Pietje Bell en Kruimeltje van Chris van Abkoude dateren uit de periode 1905-1920) en zelfs uit de negentiende eeuw (C. Joh. Kieviet schreef zijn eerste Dik Trom in 1891), maar in Nederland hebben die het eeuwige leven. Kruimeltje is maar gewoontjes, Pietje Bell is al veel beter, maar Dik Trom is schitterend in Matena's stripversie. Dik Trom en zijn dorpsgenoten heb ik lang in mijn boekenkast gehad. Dick Matena bewerkt het klassieke verhaal en maakt er een echte strip van: een combinatie van woord en beeld, die elkaar aanvullen. De tekeningen zijn een verademing, na Matena's slordige werk van de voorbije jaren: ze zijn fris en naïef en weerspiegelen de ondertoon van rebellie tegen het gevestigde gezag die in Dik Trom voorzichtig aanwezig was (het eerste verhaal, Uit het leven van Dik Trom, werd pas een jaar na de voltooiing uitgegeven; het boek werd bestempeld als ‘gezagsondermijnend’; dat vonden de Duitse bezetters er in 1941 overigens ook van). Dick Matena verstript in totaal vier verhalen tot stripverhalen en begint dan alweer aan nieuwe projecten. Maar als vingeroefening kunnen ze tellen. De kritiek is lovend. | |
Spionage, science fiction en slappe erotiekFlynn heet het volgende nieuwe kind van Dick Matena. Het dateert uit 1993. De stripfiguur is een soort kruising van Buck Danny, Biggles en Bruno Brazil, een vliegende spion dus. Niet kwaad, maar daarmee is dan ook alles gezegd. De reeks wordt na vier verhalen stopgezet. Maar dan komt Dick Matena blijkbaar in een dipje terecht. Don Lawrence is intussen gestorven, de schepper en tekenaar van de zeer te pruimen science fiction-reeksen Trigië en Storm. Don Lawrence was een Engelsman, maar kende meer succes in Nederland. Toen hij stierf, nam Dick Matena het tekenwerk van Storm over. Het stomste wat je als tekenaar kunt doen, want je wordt altijd afgerekend op het origineel en de vooroordelen zijn niet van de lucht. En inderdaad: vergeleken met die van Don Lawrence is de Storm van Dick Matena maar minnetjes. Matena doet zo zijn best om de stijl van Don Lawrence te kopiëren, dat Storm uiteindelijk een beetje belachelijk, een beetje karikaturaal overkomt. Soms moet je ergens met je vingers durven af te blijven: Nero was van Sleen, Kuifje was van Hergé en Storm van Don Lawrence. Kijk wat er van Suske en Wiske geworden is. Maar het kan nog veel erger: je kunt uit verveling of uit geldnood of uit dwarsheid nog altijd scenario's voor Rooie oortjes gaan schrijven. Rooie oortjes is een stripreeks die - zoals de titel al laat vermoeden - verstolen opwinding teweegbrengt bij de lezer, ja zelfs seksuele opwinding. Rooie oortjes mikt dan ook op een publiek van door hormonen gekwelde veertienjarigen enerzijds en gepensioneerden die net de seksuele revolutie hebben gemist anderzijds. Het is een bundeling van korte verhalen waarin mannen en vrouwen het met | |
[pagina 544]
| |
Dick Matena's verstripping van Charles Dickens' ‘A Christmas Carol’. In de gelaatstrekken van Scrooge kunt u Gerrit Komrij herkennen (zittend). De geest van Marley (staand) lijkt verdacht veel op Jan Wolkers.
elkaar doen en waarover dan bovendien nog flauwe grappen worden gemaakt, ja zelfs van het soort waarbij de minnaar zich in de kleerkast verscholen houdt. En ja, er worden genitaliën getoond (zij het niet in staat van erectie), en ja er wordt volop in gesteund en gezucht van verlangen en genot. Het resultaat is belachelijk. Maar Rooie oortjes is al jaren een groot commercieel succes. Om kort te gaan: het zag er rond de eeuwwisseling niet goed uit voor de tekenaarscarriére van Dick Matena. | |
‘De Avonden’Gert Meesters stelde het al in 2003: Matena vertelt het verhaal van De Avonden eigenlijk twee keer. Eén keer door de integrale tekst van Reve over te nemen, één keer met zijn tekeningen. Dat is een aanfluiting van wat een goed stripverhaal behoort te zijn: een uitgebalanceerde mix van woord en beeld, met een licht overwicht voor het beeld. Maar ik ben het niet eens met de conclusie van Meesters als hij schrijft: ‘Matena weigert gebruik te maken van de onmiskenbare troeven die zijn medium biedt. Daardoor blijft zijn De | |
[pagina 545]
| |
Avonden steken in een rijkelijk geïllustreerde editie van de roman, waarin het beeld enkel als aanvulling lijkt te dienen.’ Matena heeft zich inderdaad niet aan die wetmatigheid van het stripverhaal gehouden, niet wíllen houden, maar juist dat maakt zijn verstripping van De Avonden zo uniek. Wie ooit het boek las, werd langzaam ondergedompeld in een onaangenaam lauw bad van ledigheid en verveling, van deernis en onvermogen, van wrede gedachten, van onvermengde haat, van onbarmhartige observaties. Hoe traag tikt de tijd. Hoe leeg zijn de uren. Hoe onbeduidend de vriendschappen. Hoe nietig de medemens. Hoe overbodig de voortplanting. En dan, met het vallen van de duisternis, de nachtmerries die al staan te trappelen aan de bedrand van Frits van Egters. En hij, die er zich half onwillig, half gretig aan overgeeft. Er gebeurt iets. Eindelijk beweegt er iets in zijn universum. Tot Frits des ochtends weer aan de keukentafel zit met zijn onbeduidende ouwelui en hij kolen moet gaan scheppen op zolder. Er bestonden in 1947 nog geen kettingzagen voor huishoudelijk gebruik, bedacht ik, toen ik vele jaren later het boek dichtklapte, een weinig somber van gedachten. Een ander jongmens dan Frits van Egters zou desnoods met de kachelpook zijn beide ouders de schedel hebben ingeslagen. Maar Frits niet. Hij bekijkt zichzelf van dichtbij in de spiegel en gaat de straat op, voor een nieuwe, doelloze wandeling. Dié sfeer weet Dick Matena treffend, haarscherp, pijnlijk accuraat, genadeloos precies neer te zetten. Dubbel dus, maar dat geeft niet. Het beeld versterkt de tekst nog. Zijn vriend Louis, zijn broer Joop, zijn vader en moeder, zijn knuffelbeest, hijzelf, ze krijgen allemaal een gezicht, een lichaam, en die beelden zijn evenveel pijnlijke stompen in de ribbenkast van de lezer. De tekeningen zijn schrijnende uitvergrotingen van al hun gebreken, hun hebbelijkheden, hun lichamelijke onvolmaaktheden. En er is de meerwaarde: ik zie nu de Hollandse huiskamer van de naoorlogse jaren voor me, bij Reve alleen waren de kamer, de trap, de kachel, het bed, de spiegel een vage schim gebleven; ik zie nu de Amsterdamse straten voor me, met hun tramsporen, hun fietsen, hun allemaal eender geklede passanten. Ook dat vind ik een verrijking van het boek. Natuurlijk moest De Avonden in zwart-wit getekend worden, dat kon niet anders. Kleuren zouden een vloek zijn geweest. Maar de krachttoer die Matena binnen die beperking aflevert, kan niet genoeg geprezen worden: ontelbaar zijn de schakeringen van grijs, zoveel schaduwen, zoveel arcering, zoveel varianten van vuilwit brengt hij aan, soms wat overdadig misschien, maar nooit storend. Aan het einde van deel IV, wanneer Frits met zijn ouders oudejaarsavond doorbrengt, worden de pagina's bijna helemaal zwart, worden de gelaatstrekken van de figuren (de ouders vooral) nog somberder, verandert het universum van Frits van Egters in één grote depressie. Als hij zich | |
[pagina 546]
| |
De geest van het kerstfeest in Dick Matena's ‘Christmas Carol’ heeft de trekken van A.F.Th. van der Heijden.
voor de spiegel uitkleedt en zijn knuffelkonijn ter hand neemt, verwacht je het onvermijdelijke: een verkrachting. Maar over seks met knuffelkonijnen durfde Reve in 1947 nog niet te schrijven. Dick Matena's verstripping van De Avonden is een meesterwerk, en ik wik mijn woorden. Ja, het leest langzaam, ja de idolatrie voor Reve druipt er vanaf, ja het is vier dure delen dik geworden, ja we weten niet wat Reve zelf ervan zou gedacht hebben, want Reve leeft misschien alleen nog in zijn eigen hoofd. Maar het grijpt je vast en laat je niet los. Stripverhalen die dat kunnen, zijn dun gezaaid.
Maar wat doet een tekenaar die op zijn zestigste zijn opus magnum heeft gecreëerd? Van het succes genieten, een beetje op de lauweren rusten, de critici op vriendelijke wijze de mond snoeren, het zijn eerbare opties. Maar niet voor Dick Matena. Zijn daar niet nog een aantal werken uit de Nederlandse en de wereldliteratuur die om verstripping smeken? A Christmas Carol van Charles Dickens bijvoorbeeld, een kerstverhaal inderdaad. Het lag eind 2004 net op tijd in de winkel om cadeau gegeven te kun- | |
[pagina 547]
| |
nen worden. Maar het was haastwerk, deel IV van De Avonden rook nog naar de drukinkt. En de critici die De Avonden nog maar net hadden bejubeld, slepen voor Christmas Carol, zoals het boek in de versie van Matena heette, de messen. Niet helemaal ten onrechte. Want ook bij de verstripping van deze roman uit 1843 bleef Matena bezeten van de dwanggedachte dat er geen woord van de originele tekst verloren mocht gaan. Dat heeft tot een album geleid dat van pagina 5 tot en met pagina 68 waarlijk is volgestouwd met tekstblokken. Bijzonder onaangenaam om te lezen. Als er nog wat plaats is, hier en daar, mogen er ook nog tekeningen bij. Plaatjes bij een verhaal. De stijl van Matena is in deze bewerking van Dickens nochtans opmerkelijk: hij kleurt niet in, hij schildert, en werkt dan met een ultrafijn zwart streepje zijn figuren af. Maar precies met die figuren hervalt Dick Matena in zijn oude fouten: de figuren zijn typetjes, clichés, die met minieme aanpassingen in elk ander verhaal zouden kunnen meespelen. En ach ja, er zitten wat incrowdgrapjes in de tekeningen: de vrekkige Scrooge heeft de trekken van Gerrit Komrij, zijn overleden vennoot Marley lijkt op Jan Wolkers, en de geest van het kerstfeest zou A.F.Th. van der Heijden kunnen zijn, met wat fantasie weliswaar. Ook de kleuren zijn fout: ze zijn te flets of te fel, ze roepen in geen geval de sfeer van Londen in de negentiende eeuw op. Een gemiste kans. Volgens planning had in maart 2005 al deel I moeten verschijnen van alweer een nieuw en groots verstrippingsproject: Kort Amerikaans van Jan Wolkers, een spraakmakend boek uit de vroege jaren zestig ditmaal, de periode waarin Dick Matena zelf een jonge kerel was. Maar deel I is inmiddels verschoven naar eind oktober 2005, en dat is misschien maar goed ook. Ik heb Kort Amerikaans zo'n tien jaar later gelezen dan Matena, maar ik kan me zijn opwinding bij dit boek levendig voorstellen. Reve beschreef de treurnis van de naoorlogse periode, Wolkers beschrijft de nieuwe tijd, de wonderjaren zestig, de verovering van de vrijheid, het korte metten maken met taboes. Erik uit Kort Amerikaans bedrijft liever de liefde met een gipsen torso dan met de gewillige Elly. Zoiets hadden we nog niet gelezen. En dan moest Jan Cremer nog beginnen met schrijven. Ik kijk ernaaruit, naar die verstripping. Ik hoop dat Matena er niet opnieuw plaatjes bij een verhaal van maakt. Waar ik absoluut niet naar uitkijk, is naar de verstripping van James Joyces Ulysses (861 pagina's!). In mijn niet meer zo piepjonge leven heb ik drie pogingen ondernomen om dit meesterwerk uit te lezen. Ik ben er nooit in geslaagd. Ik moet er aan toevoegen dat ik van het ongeduldige type ben. Ik ben dan ook niet van plan om een stripverhaal van naar schatting veertienhonderd pagina's (in 15 delen?) aan te vatten. Ulysses is een cultboek waarvan de talloze kwaliteiten helaas voor mij verborgen zullen blijven. Het verstrippen van Ulysses is een jongensdroom van Matena, lees ik overal, laat dat dan | |
[pagina 548]
| |
maar zo blijven alstublieft. De kans dat Matena de verstripping van James Joyce ooit kan voleindigen, is statistisch gezien overigens eerder klein. Ben ik nu een Dick Matena-hater? Welnee. Maar ik vind hem niet de grootste Nederlandse tekenaar van de afgelopen dertig jaar. Ik wil me wel aansluiten bij het juryrapport van de Bronzen Adhemar Stichting, die ‘De Avonden van Dick Matena een mijlpaal in de Nederlandstalige stripgeschiedenis’ noemt. |
|