gen disciplinering, tegen de hysterie van het perfecte lichaam. Hij schenkt dus aandacht aan het kwetsbare en het vergankelijke en alle fasen waarin het individu letterlijk verhuist van de ene staat van zijn naar de andere, tussen geboren worden en sterven. Het lichaam wordt voorgesteld als vlees en sappen, in al zijn trivialiteit. Het sublieme maakt plaats voor het groteske lichaam. Van den Dries maakt een scherpe analyse en laat zich kennen als een erudiet woordkunstenaar, die haarfijn nuances aftast en in metaforen spreekt. Het geeft zijn tekst een lyrisch surplus.
Het lijvige repetitiedagboek dat Van den Dries nauwkeurig bijhield tijdens het twee maanden durende creatieproces van Parrots and Guinea Pigs (12 augustus tot 17 oktober 2002) is een ongemeen spannend en helder verhaal. De auteur is voelbaar aangestoken door de werkkracht, de diepgang en het engagement van de mensen op de vloer. Het is veel meer dan een feitelijk dagboekrelaas. De auteur observeert, analyseert en interpreteert. Hij reflecteert over de werkmethode van Fabre en wijst op raakpunten in diens visie met grote leermeesters (Grotowski, Artaud, Craig), andere kunstenaars (Beuys) en filosofen (Foucault, Merleau-Ponty, Benjamin, Bataille). Je wordt ingewijd in het eigen vocabularium van Fabre en op die manier frontaal geconfronteerd met een bevlogen zoeker, vastberaden in wat hij wil en niet wil, maar voortdurend alert voor de verrassing van het onverwachte. Tijdens het werkproces zorgt improvisatie continu voor nieuwe input. De opdrachten die Fabre geeft zijn aanvankelijk themawoorden en zullen pas geleidelijk in grote of kleine verbanden worden uitgezet. Een sliert van themapunten rond mens en dier komt op gang: hun gedragingen, hun kennissystemen, hun relatie als vriend en vijand, het communiceren, imiteren, experimenteren, leren van en aan elkaar, het dier in de mens en de onderdrukking van het dier in de mens door bijvoorbeeld het aanleren van schaamte. Telkens vormen het lichaam en de instincten het eerste onderzoeksdomein van de performers, die voortdurend aangezet worden om mee te denken. Van alle kanten worden boeken, foto's en filmmateriaal aangebracht om de vele onderzoeksvragen dramaturgisch te onderbouwen.
Vanuit zijn feitelijke voorkennis (gebaseerd op veel observatiemateriaal) en vooral een grote intuïtieve kennis heeft Fabre de contouren van de voorstelling in zijn hoofd, maar alles moet nog groeien op de vloer. De acteurs spelen nooit opgelegde personages of emoties, ze reproduceren de werkelijkheid niet, maar worden continu aangespoord tot nieuwe transformaties, mentaal en fysiek. Fabre geeft hen alle ruimte, discussieert, analyseert en stuurt bij. Het is een vorm van praktische dramaturgie. Hij wil complexiteit verbinden met transparantie. De toeschouwer moet de voorstelling helder kunnen lezen en tegelijk zijn eigen weg mogen banen in de vele betekenislagen die een spelbeeld uitstraalt. Vanuit chaos groeit zeer geleidelijk een structuur, die tot de laatste dag nog gewijzigd wordt. Als een strateeg verovert Fabre de ruimte. Vrijheid vloeit meer en meer over in maniakale aandacht voor ritme, timing, symmetrie en gestructureerde chaos. Van acteurs en dansers wordt gevraagd dat ze hun eigen grenzen verleggen, ook hun pijngrens aftasten.
Na deze leerzame reis door de artistieke biotoop van Fabre volgen nog honderd bladzijden schitterende kleurenfoto's van Wonge Bergmann en lange interviews met Fabre en medewerkers. Van den Dries laat Fabre vooral filosoferen over de essentie van (zijn) drama: de vrijheid als een gevecht tegen opgelegde constructies, het conflict tussen skelet (stilstand, dood) en vlees (beweging, leven), God als mogelijke naam voor schoonheid die als een wolk vrijkomt door het produceren van menselijke energie, het creëren van een mentale ruimte, het exploreren door de acteurs van hun persoonlijke wreedheid, het chemisch huwelijk in een ensemble.
Fabres fetisjactrice Els Deceukelier vertelt wat het betekent na twintig jaar samenwerking zowat het geheugen van zijn voorstellingen te incarneren. Ze heeft het over geestelijke en lichamelijke naaktheid, het opzoeken van je demonen, over haar ambitie om telkens opnieuw op de scène te sterven, over bekijken en bekeken worden. Voor Miet Martens, jarenlang productieleidster en regieassistente, is het werk van Fabre zo confronterend omdat het één constante ondervraging is van de plaats van de mens in deze wereld, een onderzoek naar de menselijke natuur. In zijn voorstellingen ziet ze performers oorlog voeren met zichzelf en met het menszijn, met de geschiedenis en de toekomst.