gang krijgt tot de ervaringswereld van Christophe, en ook die van Sophia en Liza, tijdens kortdurende perioden waarin zij het contact met het hier en nu verliest. De muur tussen haar eigen mentale wereld en die van de ander, maar ook die in zichzelf tussen het domein van de ratio en dat van de onbeheersbare driften, verdwijnt. Een situatie die op een concreet niveau wordt weerspiegeld door het luchtgat in de wand die de slaapplaats van Margot scheidt van de ruimte waar Sophia ligt. Muren worden trouwens met een opvallende frequentie vermeld in de roman, vooral in hun hoedanigheid van tastbare steunpunten.
De verplaatsingen in de geest van anderen vergroten Margots begrip voor haar schoonmoeder en haar stiefdochter, wat de onderlinge verhoudingen ten goede komt. Van het drietal maakt zich zelfs een euforische vreugde meester, als Christophe tot bewustzijn komt. Maar hij is niet meer de man die zij kenden. Hij is een onaanraakbare geworden, die aan het einde van de roman alsnog zelfmoord pleegt door van zijn balkon te duiken, maar misschien ook wegvliegt, dankzij de gebundelde verbeeldingskracht van Margot, Liza en Sophia.
Sint-juttemis is een bij vlagen beklemmende roman, waarin de verbeelding zich manifesteert als een kracht die de werkelijkheid exploreert, maar ook deformeert. In dit opzicht doet de roman sterk denken aan het proza dat rond 1980 verscheen in het tijdschrift De Revisor, speciaal aan het verhaal ‘Oud-Zuid’ van Nicolaas Matsier, waarin de hoofdfiguur, ook tijdens een hittegolf, in een crisis geraakt, als gevolg van zijn ongebreidelde neiging overal tekens te zien die om ontraadseling vragen. Net zo vreemd wordt de wereld in Sint-juttemis en wat van geen belang leek te zijn, wordt geladen met nieuwe betekenis: de twee bouwvakkers die aan het werk zijn in het pand tegenover het huis waar Margot en haar aanhang verblijven, worden de bij een bombardement omgekomen zoontjes van Sophia uit haar eerste huwelijk; de boksbal in hetzelfde appartement symboliseert allengs sterker de onwrikbare realiteit en het Plein van de Hel (de enige in het Nederlands vertaalde straatnaam), dat Margot op weg naar de kliniek regelmatig passeert, krijgt gaandeweg de allure van een onheilspellend teken. Om het met een aan de roman ontleende metafoor te zeggen: Stahlie maakt op overtuigende wijze voelbaar welke giftige pijlen de verbeelding op haar boog heeft.
Naar mijn mening verliest het verhaal echter aan geloofwaardigheid, doordat wordt gesuggereerd dat Margot de waarheid achterhaalt als zij in de geest van een ander doordringt. Dit had beter in het midden kunnen blijven, want daardoor geraakt de roman in de banale sferen van het paranormale, met de hoofdfiguur als helderziende.
Dit bezwaar geldt a fortiori voor het slot van de roman, waar Christophe de aantrekkingskracht van de aarde lijkt te overwinnen en wegvliegt. Sint-juttemis is dan werkelijk aangebroken, gelet op de jeugdherinnering die hij vertelt, waarin hij en Margot zich tijdens het voeren van de kippen vereenzelvigden met deze dieren: ‘We speelden dat we kippen waren en omdat de kippen ons geloofden wáren we ook kippen. Kippen waren we, kippen met tanden.’ (p. 447) Toch wordt de afloop hierdoor niet van de onwaarschijnlijkheid gered.
Er zijn meer zwakke plekken aan te wijzen in Sint-juttemis, zoals de bij tijd en wijle grote wijdlopigheid en de soms wat al te zichtbare constructie. De roman is het lezen echter meer dan waard en Maria Stahlie betoont zich ook met dit werk weer een boeiend en eigenzinnig schrijfster.
G.F.H. Raat
maria stahlie, Sint-juttemis, Balans, Amsterdam, 2005, 448 p.