Ons Erfdeel. Jaargang 48
(2005)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd‘Woorden, woorden, woorden.’ Nog meer Josse de PauwIn 2000 verscheen bij uitgeverij Houtekiet een prachtig leesboek van theatermaker, filmacteur en regisseur Josse de Pauw. Onder de bescheiden titel Werk verzamelde De Pauw zowat al het schrijfwerk dat hij in de voorbije tien jaar verrichtte. Ruim vierhonderd bladzijden met theaterteksten, vrolijke essayistische notities, columns, poëtische mijmeringen... We noemden het toen een waar geschenkboek en zo is het ook over de toonbank gegaan.Ga naar eind(1) Het viel bovendien verschillende keren in de prijzen. Nu krijgt Werk een vervolg met Nog. Het is aangenaam thuiskomen in het nieuwe boek. Je botst er op de vertrouwde personages, flaneert met je geest langs dezelfde kronkelpaden, voelt je met Josse opnieuw de relativerende wereldreiziger en je verkneukelt je in zijn humor en scherpzinnige reflecties. Toch kom je niet helemaal aan je trekken. De titel Nog lijkt te suggereren dat het om een toegift gaat. Letterlijk en figuurlijk weegt dit ‘supplement’ inderdaad maar de helft van het ‘basiswerk’. Niet alleen omdat het ‘slechts’ 195 bladzijden telt, maar vooral omdat de teksten nogal ongelijk van kwaliteit zijn. Dat krijg je dan, wanneer een auteur) e met zijn debuut zo vreselijk verwent. In het boek zijn vier monologen opgenomen die De Pauw respectievelijk schreef voor Bert Luppes (Theater Hollandia), Wim van Gansbeke (Victoria), Stefan Perceval (Het Paleis) en Grace Ellen Barkey (Needcompany). Ze staan afgedrukt als Rops, Sulla en de mus, Wortel van Glas en De Theedrinkster. Vooral Rops is een prachtige alleenspraak, die samen met een tekst van Kamiel Vanhole onder de titel Nageslacht werd opgevoerd. Een vetgemest varken mijmert over zijn lot, over de zin en het nut van zijn bestaan, zijn dienstbaarheid hier en nu, als een gegeven waarin trots en blijheid het opnemen tegen angst. Het is een hartelijke tekst, sensitief, ontroerend en humoristisch. Als een parabel klinkt het verhaal van Wortel van Glas, die naar de vier windstreken uitwaaiert om daar pas de oude woorden van zijn oom in hun volle betekenis te beleven. Want, zo zegt Wortel, we moeten de uitgesproken woorden proberen te onthouden. Tot ze op hun plaats vallen. Een proces dat De Pauw als schrijver zorgvuldig in de gaten houdt. Want hij weet dat de werkelijkheid altijd een verwoorde werkelijkheid is. De enige echte toneeldialoog in het boek is het scenario van de film die geïntegreerd is in Übung, de succesrijke productie van Victoria waarin kinderen live de tekst van de film dubben. Zij spreken de uitgegomde woorden van de filmvolwassenen hardop uit en laten zo de kinderachtigheid van het volwassendom zien. Met gemengde gevoelens merkt De Pauw op dat die kinderen nu al in staat zijn om de tekst goed na te spelen. Verder vertelt hij hoe het eraan toegaat voor, tijdens en na de voorstelling, hoe hij als regisseur met zijn jonge acteurs omgaat. Wanneer hij in Göteborg na een opvoe- | |
[pagina 446]
| |
ring enkele vrije uren in een vlindertuin doorbrengt, wordt hij herkend door een mooie, blonde vrouw, voor wie hij prompt bij wijze van compliment een ‘vlinderboutade’ klaar heeft. Dat is het soort teksten die in Nog iets te talrijk voorkomen: een persoonlijk verslag met dan ietwat noodgedwongen een poëtische pointe om het toch maar met een literair kwinkslagje af te werken. Zo heeft hij het ook over zijn ontdekking van Wenen, over de domper op zijn tournee in New York kort na 11 september 2001, over zijn Brusselse stamcafé Le Coq, of over het tot de verbeelding sprekende Brugge, met zijn ‘verwende en verwaande inwoners’ achter hun kanten gevels. Hij verkent grondig La Maison Lemoine in Bordeaux (van architect Rem Koolhaas), waar hij voor een verfilming enkele dagen verblijft, en hij plaatst beschouwingen bij de Chinese film The Orphan of Anyang tijdens het Cinema Novo festival. Hij denkt na over leven en dood, hoe de dode naar binnen kantelt en de boreling naar buiten. En af en toe maakt hij ook expliciet een dichterlijk uitstapje. Hij vertaalt gedichten van W.B. Yeats en van W.H. Auden. Van laatstgenoemde bewerkte hij ook de monoloog Herodes. Bij de beeldengroep ‘Apocalyptische ruiters’ van Koenraad Tinel schrijft hij een poëtische schets. Het mooiste zijn echter de cursiefjes, in de klassieke betekenis van het woord en in een typische Carmiggelt-stijl. Die blijf je herlezen. Het zijn van die verhaaltjes met heel concrete contouren, die echt gebeurd kunnen zijn en zo van straat lijken ‘weggeobserveerd’, maar waarvan je je plots gaat afvragen of ze geen puur verzinsel zijn. Of de auteur uit het net van narratieve lijnen niet vooral een stukje van zichzelf laat opdwarrelen. Met als diepe kern: een wensdroom, een klodder melancholie, een klad gal of gulle spot. De anekdote overschrijdt zichzelf ruim en de meerwaarde ligt in het suggestief samenbrengen van motieven dieJosse de Pauw (o1952) - Foto David Samyn.
geen expliciet commentaar nodig hebben. Hiertoe behoren zeker de teksten waarin zijn dochtertje Hana en zijn vreemde vriend Boken de hoofdrol spelen. We kennen beiden al uit Werk. Met haar gevatte antwoorden neemt Hana haar vader in de taal vaak te grazen. Haar tussenkomsten openen perspectieven op een alternatieve kijk. De blije verrassing telkens wanneer Josse op de meest onverwachte plaatsen Boken tegen het lijf loopt, wijst op een gelijkaardige kinderlijke openheid. De zwerver ligt te filosoferen in de zon, helemaal aan de rand van Vlezenbeek, in een oude badkuip die als drinkbak gebruikt wordt voor het vee. Of hij zit te lezen op een opvouwbare driepoot in het paviljoen van Toyo Ito op de Burg in Brugge. Met plezier loopt hij rond in de wereld, maar hij neemt er als het ware niet aan deel. Hij zit er volop in, maar staat er in zekere zin boven. Bewust wil hij een vreemdeling zijn, om des te helderder het leven, zijn leven te ervaren. In zijn eentje. Mijmerend over nietigheid en eeuwigheid. Hij is een gedroomd alter ego van De Pauw. Als die te veel over zijn theater praat, schertst Boken: ‘Allemaal klap. Woorden, woorden, woor- | |
[pagina 447]
| |
den. Wanneer schrijft gij eens een mooi gedicht?’ In de zeer uiteenlopende teksten schemert trouwens tussen de regels door een beeld dat de auteur blijkbaar na aan het hart ligt. Het is het beeld van iemand die van het leven geniet, in kleine dingen, zonder te veel (onbeantwoordbare) vragen te stellen en (onbereikbare) doelen na te streven. Met open vizier, met hart en geest in het leven staan, of liever: voortdurend in be weging zijn. Jezelf zijn zonder dat altijd alles wordt uitgelegd. Gewoon een beetje in de war mogen zijn. Je zou voor minder sympathiseren. Fred Six josse de pauw, Nog, Houtekiet, Antwerpen/ Amsterdam, 2004, 195 p. |
|