vrouw en kinderen. Voor Siebelink is het boek dan ook ‘het verhaal van een grote liefde. Een man en een vrouw; de een wil overleven in het hiernamaals, de ander in het nu.’
Siebelink heeft de roman breed opgezet. Het boek begint episch, tijd en streek worden beschreven. Geleidelijk concentreert het verhaal zich op de man en vrouw die van jongs af aan voor elkaar waren bestemd, die na hun huwelijk twee zonen krijgen en die hun leven vooral bepaald zien door de bekering van de man en de niets of niemand ontziende gevolgen die dat heeft. Die bekering komt niet uit de lucht vallen. Hans Sievez, de hoofdpersoon, strijdt tijdens zijn jeugd met zijn vader, wiens opvattingen hem veel te streng voorkomen. Hij wil ontkomen aan het arme en geknechte bestaan van zijn ouders en hij ontvlucht dan ook zijn geboortestreek: ‘Met een triomfantelijke glimlach keek hij om zich heen. (...) De weg veerde, zijn pas was soepel. Zijn leven zou vorm krijgen.’ (p. 52) In de omgeving van Den Haag volgt hij een opleiding tot kweker, hij woont in de residentie op kamers bij een vrouw die hem tegelijkertijd fascineert en angst inboezemt. Zij vertegenwoordigt het onbekende wereldse; Jozef Mieras met wie hij bevriend raakt, is een exponent van ‘het hogere’, hij houdt Sievez voortdurend geloofsvraagstukken voor. Het gaat niet om het aardse bestaan, maar om het eeuwige. Hans Sievez kiest niet, zijn verloofde Margje is zich nauwelijks bewust van zijn innerlijke twijfel; zij is praktisch ingesteld en gericht op een leven in huwelijkse harmonie. In korte tijd bouwt het echtpaar in Velp een kwekerij op. Er zijn de nodige tegenkrachten, voornamelijk van maatschappelijk hoger gesitueerden, maar die worden weerstaan. Tegen de mannen in het zwart, de kompanen van Jozef Mieras, heeft Hans Sievez geen verweer. Hij heeft oor voor hun meningen en na een visioen in zijn eigen paradijselijke tuin, weet hij dat hij uitverkoren kan zijn en dat hij daar naar moet leven. Hij biedt zijn geloofsgenoten onderdak tegen de wil van zijn vrouw in. Ze overnachten in zijn kassen
Jan Siebelink (o1938) (rechts) met F.L. Bastet (o1926), winnaar van de P.C. Hooftprijs 2005 - Foto Klaas Koppe.
en schuren, ze dringen binnen in het huiselijke leven. Margje voelt zich machteloos, met lede ogen aanschouwt zij hoe haar man steeds vaker weg is om bijeenkomsten te bezoeken op afgelegen plekken, waar de volgelingen elkaar ontmoeten. Als zij haar man een keer achtervolgt, herkent zij hem in staat van opperste extase haast niet meer. Hij is een vreemde geworden voor haar en de kinderen, een lijdende, een ontoegankelijke Christusfiguur.
Nadat Margje, die niet langer tegen de situatie is opgewassen, met steun van de kinderen het huis tijdelijk heeft verlaten, verandert de situatie. Zij eist dat de mannenbroeders de kwekerij niet meer bezoeken. Hans beperkt zich tot schriftlezingen en zelfstudie. Het accent in de roman verschuift van de doem van het geloof naar maatschappelijke veranderingen. De oudste zoon wil hogerop, de jongste onttrekt zich aan het ouderlijke gezag en leeft voornamelijk in de marge van de samenleving. Naast de kwekerij komt een modern golfslagbad, de maatschappelijke uitzonderingspositie van het gezin Sievez wordt steeds sterker. En toch heerst de door Margje zo nagestreefde harmonie, omdat de geloofsgenoten van haar man hem met rust laten, totdat hij ziek wordt. Wat reuma leek, blijkt kanker te zijn en met de uitbarsting van die ziekte keren de mannenbroeders terug in het huis om hun geloofsgenoot bij te staan in zijn laatste dagen. Uiteindelijk mogen alleen zij aan zijn bed staan en heeft Margje als ongelovige het toekijken. Haar aanwezigheid kan zijn toekomstig heil