ook tal van praktische knelpunten. Tijdens de workshop in Neerpelt lieten artiesten alvast horen dat er vaak te veel hindernissen zijn om in de openbare ruimte te werken. Letterlijk dan, zoals hinderpaaltjes en oneffen terreinen. Nog een euvel is het vinden van een gepaste verzekering. In elke stad zijn de veiligheidsnormen anders, en dat kan de productie beïnvloeden. Een uniforme regelgeving is er niet.
In Vlaanderen en Nederland is het genre nagenoeg volledig ingekapseld in de festivalwereld. Aan de inzet van de organisatoren valt niet te twijfelen. De grotere festivals zoals Oerol, Theater aan Zee (Oostende), Zomer van Antwerpen, Theater op de Markt (Hasselt), Zeeland Nazomer Festival, Theaterfestival Boulevard (Den Bosch), Internationaal Straattheaterfestival (Gent) gaan op zoek naar professioneel gemaakte voorstellingen en bieden jonge artiesten speelkansen. Maar ook de festivals zijn nog voor verbetering vatbaar.
In de zomer van 2004 ging het Internationaal Straattheaterfestival te Gent bijvoorbeeld zijn tiende editie in. Ondanks de uitstraling van het festival, blijft het aanzuigeffect vrij klein. Op een aantal sporadische projecten na, heeft het festival niet geleid tot een variatie aan gezelschappen die zich buiten de klassieke muren wagen, wat voor een dynamische cultuurstad als Gent wel verbazend is. Organisator Fabien Audooren gaat nog steeds vooral in het buitenland talent scouten. Het is een teken aan de wand.
Het geld speelt uiteraard ook een rol. Goede producties zijn duur, zelfs voor de grotere festivals. In een aantal gevallen wordt het programma opgevuld met straatanimatie. Bij kleinere festivals is dat vaak het enige wat op de affiche staat. Straatanimatie geeft artiesten de gelegenheid om ervaring op te doen en de confrontatie met het publiek aan te gaan. De toeschouwers aangenaam verstrooien, is het doel. De Nederlander Joop Mulder, artistiek leider van het Oerolfestival, stelt echter onomwonden dat straatanimatie tegen een blinde muur loopt. De kostuums en de muziek werden
‘Four Riders’ van de Australische groep ‘Stalker’, Internationaal Straattheaterfestival Gent, 2003 - Foto Bart Thiebaut.
mooier, maar het theatrale blijft ondermaats. Artistieke kwaliteitslabels hoef je er niet te verwachten.
Joop Mulder hekelt ook de kopieerdrift in de festivalwereld. Het lijkt wel alsof alle festivalorganisatoren met dezelfde kleurpotloden werken. Dat ligt grotendeels aan de kweekvijver. Een goede voorstelling kan gemakkelijk drie jaar toeren, wat voor de gezelschappen mooi is meegenomen. Mulder stelt evenwel dat een festival op zoek moet naar artistieke eigenheid. Hij maakt er een punt van om de gezelschappen in symbiose met de omgeving te laten werken. Het Oerolfestival vindt, zoals gezegd, plaats op het waddeneiland Terschelling. Het is een gevarieerd stukje natuurpracht, met zee, strand, duinen, bossen en heide. Tien dagen lang is het eiland de speelplaats voor tientallen gezelschappen. Mulder stimuleert hen bovendien om aan te knopen bij verhalen die typisch zijn voor het eiland, zoals de geschiedenis of zeemansliederen. Bij Oerol hoort ook een ‘werkplaatsfunctie’: groepen krijgen ruimte en begeleiding om te werken aan hun productie. Op die manier krijgt een festival een eigen identiteit.
In Frankrijk is er een vrij ruim aanbod aan werkplaatsen voor straattheater. Die fungeren als laboratorium om aan de slag te gaan met ideeën. In Nederland biedt het Oerolfestival tijdelijk een werkomgeving met desgewenst begeleiding van een dramaturg en regisseur. In Vlaanderen is er het Limburgse Huis voor Kunsten op Straat, vrij jong nog, maar met toch al een behoorlijke output. Het was in