Ons Erfdeel. Jaargang 48
(2005)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdVijftig jaar muzen sparen. Het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum in Den HaagEen Floridacocktail, heldere soep, varkenshaas du chef, mousse au citron en koffie. Dat was de maaltijd die het bestuur en de medewerkers van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum gebruikten bij de viering van de vijfentwintigste verjaardag van hun instelling in 1979. De eenvoudige feestmaaltijd werd mogelijk gemaakt door het ministerie van CRM, dat ruimhartig aanvaardde dat het museum zijn begroting in 1979 door deze maaltijd met 2.500 gulden (ca. 1.250 euro) zou overschrijden. Deze anekdote staat te lezen in Werken voorde eeuwigheid. Een geschiedenis van het Let-terkundig Museum. Ze vertelt veel over de budgettaire voorzichtigheid waarmee het Letterkundig Museum steeds heeft moeten werken. Toch heeft het museum zich steeds overeind weten te houden, zeker in de beginjaren ondanks een gebrek aan personeel en geld. Op 3 december 2004 kon de instelling dan ook zijn vijftigste verjaardag vieren. Bij die gelegenheid verscheen het door Nop Maas geschreven Werken voor de eeuwigheid. Het boek vertelt uiterst gedetailleerd en aan de hand van vele pittige anekdotes en weetjes over de ontstaansgeschiedenis van het museum, over de bestuursvergaderingen, de collectievorming, de altijd te laat komende publicaties en de ten | |
[pagina 311]
| |
toonstellingen die het museum in die vijftig jaar organiseerde. In die halve eeuw is het museum geëvolueerd van een ‘goedbedoeld, maar toch wat kneuterig clubje’ tot een ‘professioneel instituut met een rijk literair archief, dat mooie tentoonstellingen samenstelt en literair-historisch interessante uitgaven publiceert’, zo stelde Nederlands staatssecretaris voor Cultuur Medy van der Laan bij haar toespraak bij de vijftigste verjaardag van het NLMD. Tijdens zijn eerste werkingsjaar, in 1955, mocht het Letterkundig Museum rekenen op een rijkssubsidie van 20.000 gulden en een gemeentesubsidie van 10.000 gulden. Anno 2003 werkte het met een budget van ruim 2,8 miljoen euro en had het eenenveertig medewerkers in vaste dienst. De eerste aanzet voor wat ooit het Letterkundig Museum zou worden - dat museum waar men, volgens een gedicht van Vestdijk ‘muzen spaart’ -, kwam er in 1923. Toen werd een ‘eerste Nederlandsche tentoonstelling voor letterkunde’ ingericht in Den Haag. In de marge daarvan werden plannen ontvouwd om een ‘museum voor de Letterkunde’ te stichten. De literaire verzameling van het Haagse gemeentearchief werd de basis voor de collectie van het Letterkundig Museum, maar het zou uiteindelijk nog dertig jaar duren voor dat er was. Op 18 april 1953 werd de stichtingsakte van het Letterkundig Museum verleden (al bleek achteraf dat de notaris toen zijn werk niet had gedaan: pas in 1970 werd het Letterkundig Museum aangemeld bij het stichtingsregister), op 1 december 1954 trad Gerrit Borgers, leraar, Van Ostaijenkenner en redactiesecretaris van het tijdschrift Podium, in dienst als conservator. Die laatste datum wordt sindsdien beschouwd als de echte oprichtingsdatum van het museum. Borgers bleef bijna vijfentwintig jaar lang (hoofd)conservator. Per 1 januari 1979 werd hij hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Anton Korteweg volgde hem op bij het museum. Korteweg, die bij zijn aantreden meteen de koe bij de horens vatte en een eind maakteGerrit Borgers in zijn werkkamer in het oude stadhuis van Den Haag, waar het Letterkundig Museum gevestigd was van 1954 tot en met 1965 - Foto A. Dingjan/ Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.
aan de wat gezapige, laissez-faire-mentaliteit van Borgers, is ook vandaag nog directeur van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum (NLMD), zoals de instelling officieel heet. Het Letterkundig Museum is van begin af aan meer geweest dan een museum. Het was oorspronkelijk gehuisvest in een uitstulping van het oude Haagse gemeentehuis, de zogenaamde Puist. In 1965 zou het een eerste keer verhuizen, naar het pand aan de juffrouw Idastraat 11. In 1982 verhuisde het naar zijn huidige locatie: in het grote complex van de Koninklijke Bibliotheek tussen station en stadscentrum van Den Haag. Van meet af aan verenigt het eigenlijk drie instellingen onder één dak: een archief, een uitgeverijtje en een museum. De belangrijkste taak van het NLMD is het vormen van een collectie. Sinds het prille begin komt werk in aanmerking van ‘iedereen die tweemaal een belletristisch werk heeft doen verschijnen’, al wordt die regel de laatste tijd wat soepeler gehanteerd. De collectie omvat in de eerste plaats handschriften en brieven, maar bestaat verder ook uit een uitgebreide verzameling geschilderde, getekende en gebeeldhouwde portretten, foto's en knipsels. Het grootste deel van de collectie is totstandgekomen door schenkingen of bruiklenen. Maar sommige stukken zijn natuurlijk ook aangekocht, al dan niet tegen woekerprijzen. Een collectie Achterberg-manuscripten, die eerder aangeboden waren aan het museum | |
[pagina 312]
| |
Naaktfoto van de schrijfster Emmy van
Lokhorst (1891-1970) - Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.
voor 80.000 gulden, werd drie jaar later op een veiling aangekocht voor 116.000 gulden. Met het handschrift van Nijhoffs De wandelaar, gebeurde dan weer het omgekeerde: in 1986 werd het aan het museum aangeboden voor 37.000 gulden, in 1990 kon het museum het manuscript op de kop tikken voor 20.000 gulden plus veilingkosten. Ondanks haar beperkte budget voert het museum een erg actief en vaak succesvol acquisitiebeleid. In 2004 bijvoorbeeld reed een autootje van het Letterkundig Museum heel Nederland door op zoek naar schrijversportretten. Het gevolg was dat in dat jaar het aantal schrijversportretten in de collectie van het museum verdubbelde van 200 naar 400. Op het vijftigste verjaardagsfeestje werd met deze oogst de Schrijversportrettengalerij geopend. Geschilderde en gebeeldhouwde portretten van meer dan 400 Nederlandse schrijvers - overigens allemaal schenkingen of bruiklenen - zijn sinds december 2004 in de gangen van het NLMD te bezichtigen. Ze zijn van ongelijke kwaliteit, maar er zitten enkele hele aardige tussen: het portret van Menno ter Braak door Paul Citroen is erg bekend, maar ook de zelfportretten van Jan Cremer, Arnon Grunberg en Leo Vroman mogen er zijn. Soms treden er interessante combinaties op: zo hangt een portret van Jacques Perk, de heraut van de Tachtigers, naast een portret van Ilja Leonard Pfeijffer, die volgens Korteweg heel graag als de heraut van zijn eigen generatie zou worden gezien. En je kunt er twee portretten zien van de Utrechtse genderbender en auteur Dirkje Kuik: één van Kuik als man, en eentje na haar geslachtsoperatie, als vrouw. Naast archief is het NLMD ook altijd een museum geweest, dat tentoonstellingen wijdde aan (deelaspecten van) de Nederlandse literatuurgeschiedenis vanaf de negentiende eeuw. Al vanaf het begin was er discussie over de vraag of literatuur wel geschikt is om tentoongesteld te worden, en of de tentoongestelde voorwerpen-persoonlijke bezittingen van de schrijver soms, pennendoosjes, pijpen, bureaus en de befaamde broek van Belcampo, die voor boze lezersbrieven zorgde - de literatuur wel vooruithielpen. Gerrit Borgers ging ooit nog in dit tijdschrift op die discussie in.Ga naar eind(1) Door de altijd te kleine behuizing organiseerde het museum in zijn beginjaren vele exposities buitenshuis. Een van de meest succesvolle tentoonstellingen was ‘Beeld-spraak. Van Luiken tot Lucebert’ (1971), over beeldende kunst van Nederlandse letterkundigen. Ze reisde van Den Haag ook door naar Antwerpen en Brussel, waar ze respectievelijk 15.000 en 6.000 bezoekers haalde. Pas toen het museum een wat ruimere behuizing kreeg in het KB-complex, kon er een echte, brede tentoonstelling gemaakt worden over de Nederlandse letterkunde van 1800 tot heden. Op 20 april 1985 opende de permanente tentoonstelling ‘'t Is vol van schatten hier’, die noodgedwongen selectief was en daar af en toe ook op afgerekend werd. In 1997 werd de permanente expositie grondig omgegooid. ‘'t Is vol van schatten hier’ werd ‘Gaan waar de woorden gaan’. Een aantal schrijvers verloor zijn plaats in de permanente tentoonstelling, wat bij enkelen kwaad bloed zette. Een paar nieuwe auteurs werden aan de tentoonstelling toegevoegd. Dat zo'n permanente tentoonstelling maar relatief permanent is, is duidelijk: in 2005 wordt ‘Gaan waar de woorden gaan’ alweer geactualiseerd. En in 2008-2009 wordt een grote vernieuwing gepland van de permanente expositie, waarbij voor het eerst ook Vlaamse schrijvers aan bod zullen komen in de permanente tentoonstelling van het Nederlandse Letterkundig Museum. Zo zullen ook | |
[pagina 313]
| |
Guido Gezelle, Paul van Ostaijen, Louis Paul Boon, Herman de Coninck en Leonard Nolens hun terechte plaats krijgen binnen de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Voor deze vernieuwde tentoonstelling zal het NLMD zijn licht opsteken bij zijn Vlaamse zusterinstelling AMVC-Letterenhuis, die sinds oktober 2004 een permanente expositie toont over de Vlaamse literatuur van de laatste 200 jaar. Een belangrijk jaar voor het NLMD was 1995. Toen opende, na enkele jaren van voorstudie en voorbereiding, het kinderboekenmuseum op de eerste verdieping van het NLMD. Het werd een enorm succes: in het eerste jaar van het kinderboekenmuseum steeg het bezoekersaantal aan het NLMD met 10.000. Anno 2004 bezochten elk jaar 30 á 40.000 mensen het Letterkundig Museum. Het merendeel daarvan komt voor het kinderboekenmuseum. Bij een degelijke tentoonstelling hoort uiteraard een publicatie. En die zijn er ook. Het museum verzorgde vanaf het begin immers eigen uitgaven. Eerst alleen steekkaarten met daarop gegevens van recent verworven en ontsloten archiefstukken: de zogenaamde ‘mededelingen van het documentatiedienst’ van het Letterkundig Museum. Deze reeks werd officieel gestopt in 1992. Sinds 1972 geeft het NLMD wel een ander mededelingenblad uit: Juffrouw Idastraat 11, later verkort tot Juffrouw Ida en nog later De weduwe Ida genoemd. Daarnaast zijn er de ‘schrijversprentenboeken’: goed gedocumenteerde en aantrekkelijk vormgegeven boeken bij een tijdelijke tentoonstelling over leven en werk van een bepaald auteur. Intussen zijn er 53 delen verschenen. Het 54ste deel, bij de tentoonstelling over Jeroen Brouwers die sinds 8 april 2005 te bezoeken is, is net verschenen. De andere uitgavereeks van het museum, ‘Achter het boek’, is niet gekoppeld aan een wisseltentoonstelling, maar bevat op zichzelf staande publicaties, waarin letterkundige documenten en correspondenties uit de eigen collectie uitgegeven worden. In deze reeks wil het museum in de toekomst ook facsimileuitgaven gaan publiceren. Daarnaast zijn er plannen om belangrijke handschriften uit de collectie te digitaliseren en beschikbaar te maken op de website. De collectie van het museum bevat anno 2005 ca. 60.000 knipsels, 1,2 miljoen brieven, 300.000 handschriften, 70.000 foto's en 2.500 schilderijen en tekeningen. Op het grote verjaardagsfeest op 3 december 2004 kreeg het museum nog een paar leuke cadeautjes die de collectie een forse impuls geven. Want nadat het museum het jubileumboek van Nop Maas had uitgereikt aan Medy van der Laan, gaf deze in ruil een paar cadeautjes terug. In de eerste plaats was dat de Gedenkpenning van de nooit uitgereikte PC. Hooftprijs 1984. De prijs was toen toegekend aan Hugo Brandt Corstius, maar minister van Volksgezondheid, Welzijn en Cultuur Eelco Brinkman weigerde de prijs uit te reiken omdat Brandt Corstius ‘het kwetsen tot instrument’ zou hebben gemaakt. De penning die Brandt Corstius toen had moeten krijgen, ligt nu in het Letterkundig Museum. Literair-historisch van groter belang zijn de handschriften en typoscripten die Van der Laan overhandigde: het volledige typoscript/ handschrift van Voskuils Het Bureau, diverse documenten van Jan Wolkers, waaronder typoscripten van Turks fruit en Terug naar Oegstgeest en tot slot verschillende versies van Frans Kellendonks Mystiek lichaam. Om nog zulke acquisities mogelijk te maken, wordt het aankoopbudget van het Letterkundig Museum vanaf 2005 verdubbeld. Voortaan zal het NLMD elk jaar 100.000 euro ter beschikking hebben voor de aankoop van nieuwe documenten. Een versoepeling van de inzagerechten - altijd al een precaire zaak geweest in de geschiedenis van het museum - moet ervoor zorgen dat onderzoekers deze literair-historische rijkdommen nog makkelijker kunnen gaan lezen en bestuderen. Er was dus reden genoeg om te klinken op de vijftigste verjaardag van het Letterkundig Museum. Wat medewerkers en bestuur bij die gelegenheid aten, is mij overigens niet bekend. In het jubileumboek bij de vijfenzeventigste verjaardag lezen we daar ongetwijfeld meer over. Bart van der Straeten nop maas, Werken voor de eeuwigheid. Een geschiedenis van het Letterkundig Museum, Letterkundig Museum, Den Haag, Meulenhoff/ Manteau, Antwerpen/ Amsterdam, 2004, 399 p. |
|