Frank en de neger
In 1983 belandde de negentienjarige Frank Westerman, als lifter zonder duidelijke bestemming, in het kleine natuurhistorische museum van Banyoles, een dorp in het Noordwesten van Catalonië (Spanje). Na er langs de dode reuzenschildpadden en struisvogels te hebben gelopen, kwam hij in de ‘Zaal van de Mens’ oog in oog te staan met het kroonjuweel van het museum: een opgezette zwarte. Volgens het plaatje op diens voetstuk ging het om een ‘bosjesman uit de Kalahari’; onder de mensen van Banyoles stond hij bekend als ‘El Negro’. Westerman was gefascineerd, maar in het museum zelf kwam hij amper iets over de figuur te weten. Hij trok naar huis met enkel een postkaart van het eigenaardige museumstuk, waarop als enige uitleg een vage etnische aanduiding stond.
Wanneer Westerman twintig jaar na zijn bezoek in de krant het bericht leest dat El Negro onder druk van enkele Afrikaanse ambassadeurs uit het museum was verwijderd, besluit hij op zoek te gaan naar het verhaal achter de opgezette man. Zijn zoektocht brengt hem naar het Parijse Muséum d'Histoire Naturelle, naar de tijdschriftenzaal van de Academie van Wetenschappen in Barcelona en naar de bibliotheek van de universiteit van het multiculturele Kaapstad. Hij vindt flarden. El Negro blijkt in de vroege negentiende eeuw uit een graf in Zuid-Afrika te zijn geroofd en opgezet door een Parijse taxidermist. Zijn botten werden verstevigd met ijzeren staven, zijn vormen gereconstrueerd in stro en zijn verkleurende huid werd met schoensmeer zwarter gemaakt. Tijdens de wereldtentoonstelling van 1888 stond hij in Barcelona te kijk op de bovenverdieping van het Gran Café de Novedades, waarna hij naar het landelijke Banyoles verhuisde. Sinds de jaren negentig van de twintigste eeuw werd door een zwarte inwoner van Cambrils, afkomstig uit Haïti, een eenmansactie ondernomen tegen de racistische vertoning van de opgezette man.
In zijn boek El Negro en ik, dat de Gouden Uil 2005 won, wil Westerman echter voorbijgaan aan de anekdotiek. Hij gebruikt het verhaal van El Negro om een breder verhaal te vertellen over de betekenis van ‘ras’ en ‘identiteit’ - in de negentiende eeuw, maar ook vandaag de dag. Hij put daarvoor niet alleen uit de archieffragmenten die hij bovenhaalde in zijn zoektocht naar El Negro, maar ook uit zijn ervaringen als ontwikkelingswerker, uit zijn wedervaren als journalist, uit toevallige reisgesprekken. De losse stukken hebben allemaal betrekking op de centrale thematiek en worden verbonden door de figuur van de schrijver. Die is daardoor prominent aanwezig. De persoonlijke zoektocht van Westerman staat centraal en bepaalt de textuur van het boek. Dit procédé is niet ongebruikelijk in de literaire non-fictie. Net zoals in de travel writing van bijvoorbeeld Bruce Chatwin, worden praktijken uit uiteenlopende streken en tijdsperiodes vlot met elkaar verbonden door de speurende auteur - die zich daarbij wel eens een zijsprong permitteert.
El Negro en ik levert een caleidoscoop van verschillende verhalen die eerder een associatieveld vormen dan een welomlijnde argumentatie. De zoektocht is belangrijker dan de vondsten (wat Westerman opdiept over El Negro is al bij al nogal beperkt) en in zijn verhalen over raciale identiteit blijft er plaats voor twijfel. De figuren die in zijn boek opduiken, zijn zonder meer intrigerend en de thema's die Westerman uitdiept, prikkelen. Er wordt ingegaan op de slaveneilanden voor de Afrikaanse kust, op traditionele irrigatietechnieken in de Andes, op de dissectie van de Hottentotvrouw Saartje Baartman door Georges Cuvier, op de strijd van de boven- en de benedenwindse marrons in Jamaïca. Door de journalistieke stijl waarmee dit alles wordt behandeld, leest het geheel erg vlot. De eerlijke worsteling van Westerman met verschillende heikele thema's, maakt dat zijn verhaal zonder meer fascineert.
De ambities van Westerman reiken echter verder. El Negro en ik bevat twee centrale stel-lingen, die op de achterflap worden geëxpliciteerd. Westerman voert El Negro op, zo wordt