euze spel van woordvolgorde, beeldgebruik, klankovereenkomsten en ritmiek. Kortom, het vers is in Roggemans optiek geen spiegel van persoonlijke ontboezemingen, maar een laboratorium voor talige ervaringen en experimenten. Het gedicht kristalliseert een complexe belevingswereld en brengt tegelijk die ervaring bij de lezer tot stand (of beoogt dat op zijn minst).
Waarom deze summiere analytische opmerkingen? De beste weg tot de poëzie en de poëtica van Willy Roggeman is, althans naar mijn mening, geen theoretisch betoog, maar een regelrechte onderdompeling in diens lyriek zelf. Het heeft inderdaad niet zoveel zin om vaag te schrijven over modernisme en het geloof in een zuivere kunst, precies omdat dergelijke commentaren - hoe zinvol en hoe instructief ze ook tot op zekere hoogte mogen zijn - de lezer in feite niet zoveel verder helpen. Hij of zij wordt op iedere bladzijde van dit boek immers allereerst geconfronteerd met een monumentale schriftuur, een retoriek die eerder afstoot dan spontaan aantrekt. Roggeman schuwt als dichter de herkenbaarheid en de anekdote; hij wijdt zich daarentegen ten volle aan zijn taak als taalkunstenaar. Alles aan deze poëzie is af: het ritme en de bladschikking zijn steevast overdacht, het vers wordt hecht gestructureerd via overeenkomsten en tegenstellingen, ieder woord en beeld is geheel naar de hand van de dichter gezet. In die zin kan men stellen dat Roggeman zowel de wereld als de taal niet registreert maar, integendeel, zelf actief creëert; de soms irritante fascinatie van de dichter voor hermetische metaforen en bizarre woordsamenstellingen maakt essentieel deel uit van zijn project. De dichter is tegelijk een taaltechnicus en een visionaire profeet, en die dubbele gestalte wordt op een algemene, haast onpersoonlijke wijze verwoord; het persoonlijke voornaamwoord ‘ik’ duikt in dit boek van 800 bladzijden bijzonder weinig op.
Die gecultiveerde eigengereidheid van dit oeuvre is ook macrostructureel obsessioneel aanwezig. Roggeman heeft een voorkeur voor cycli van samenhangende verzen, en mettertijd wordt het formele structuurprincipe zelfs van doorslaggevend belang voor de ordening van zijn werk. Bundels bestaan uit mathematische reeksen, fragmenten worden doorgenummerd of voorzien van alfabetische aanduidingen. Dat patroon wordt als het ware opgelegd aan de artistieke creatie; het staat tegelijk garant voor een begrenzing van het werk en voor de mogelijkheid om net binnen die grenzen zo intens mogelijk te denken en te schrijven. In dit opzicht is het allerminst toeval dat herhaaldelijk wordt gerefereerd aan de opbouw van encyclopedische informatie (via lemmata) of van de jazz (via patronen en variaties, improvisaties en vaste schema's). De meest opmerkelijke uiting van die drang naar absolute ordening en controle, ook van de intuïtie en de grilligheden van het leven, vormt echter de wijze waarop Roggeman zijn gehele oeuvre, vrijwel van meet af aan, heeft gestructureerd in reeksen: Opera. Elke tekst krijgt, zoals in de muziek, een opusnummer. Dit boek bundelt alle poëtische (deel)teksten van het Opus Finitum (een periode in zijn werk die loopt van 1953 tot 1976) en het daaropvolgende Usque ad Finem (van 1977 tot 2002). De dichter wordt zo ook een mathematicus, iemand die elke wereld, met inbegrip van het universum van het gedicht, zo volledig mogelijk naar zijn hand tracht te zetten; de overeenkomst met de onbewogen beweger God, van wie ook diverse wiskundige gedaanten bestaan, is niet ver weg. Zo'n poëtica doet bijzonder zelfgenoegzaam aan, en is in bepaalde opzichten ook totaal en totalitair, maar daartegenover staan ook de onderwerping van het individuele aan de waarheid en de transformatie van de persoonlijke anekdote tot algemenere inzichten. Willy Roggeman lezen is geen pretje en de beslotenheid
van zijn oeuvre werkt na een tijdje bijzonder beklemmend, maar zijn prestatie als kunstenaar dwingt wel degelijk respect af. Het meest opmerkelijk is daarbij het feit dat de auteur een halve eeuw lang onverstoorbaar vrijwel dezelfde poëzie is blijven schrijven; het lijkt alsof de tijd daadwerkelijk is blijven stilstaan, of deze teksten buiten de tijd tot stand zijn gekomen.
Vooral door die extreme geslotenheid van zijn oeuvre, kan Roggeman gelden als een volwaardige modernist. Het gedicht is bij hem geen spiegel, maar een broedplaats van betekenissen. Via zijn lyriek wil de dichter bij zichzelf, en aansluitend ook bij de lezer, specifieke denkprocessen op gang brengen die niet enkel in verband staan met creatieve verbeelding maar ook met een specifieke vorm van inzicht en kennis. Controle en concentratie vormen