Als engelen bestaan. Janine Jansen
Met de klassieke muziek is het in Nederland niet best gesteld. De orkesten, danig afgeknepen in hun subsidies, programmeren steeds traditioneler. Losse concerten zijn zinloos geworden, slechts enkele series lopen nog redelijk. De conservatoria, die van Den Haag en Amsterdam enigszins uitgezonderd, houden het voor gezien: alleen in lichte muziek en wereldmuziek ziet men nog brood. De muziekscholen zijn daarbij slechts rendabel door enkele kortlopende cursusjes. Ook radio en televisie laten het afweten. Boeiende program-ma's worden verwezen naar de late uurtjes, weggedrukt in de marge, diverse zuilen zien geen heil meer in de klassieke radiozender. Prikkels voor de jeugd ontbreken. Geen wonder dat de toeloop naar de muziekschool en het conservatorium stagneert.
Maar ondanks alles bloeien de concoursen als nooit tevoren, en nauwelijks minder opvallend is daarbij het jeugdige strijkerstalent. Eens was er een tijd waarin in Nederland niet de strijkers, maar veeleer de blazers excelleerden, met fluitisten als Abbie de Quant, hoboisten als Han de Vries en klarinettisten als George Pieterson. Voor violisten kon je beter terecht in het Oostblok. Ik herinner me nog levendig een bezoek aan het conservatorium van Warschau, met een marathon van strijkkwartetten, het ene nog beter dan het andere. Toentertijd vond je op een Nederlands conservatorium één strijkkwartet al een hele bezienswaardigheid.
Maar dat veranderde. Niemand kijkt nog op van een masterclass met viooltalenten als Gerard Spronk (o1992), Rosanne Philippens (o1987), Simone Lamsma (o1986) en Fredericke Saers (o1980). Nog zo'n aanstormend talent is Birthe Blom uit Benninbroek (o1982), vanaf haar dertiende studerend aan het Amsterdamse conservatorium en nu voor de finishing touch in de klas van Pierre Amoyal in Lausanne. Blom: ‘Als ik terugkom, moet het zijn alsof ik rechtop ben gaan zitten.’
Kaarsrecht staand, om die beeldspraak even door te trekken, is daar de flamboyante verschijning van Janine Jansen (o1978). Zij vooral werkt als een onvervalst podiumdier vele concerten af. Inmiddels is ze vaker in het buitenland te vinden dan op een Nederlands podium. In december 2004 trad ze vier keer op met het Concertgebouworkest, om daarna te vertrekken naar Tokio (NHK-orkest), en daarna wenkten Londen (het Philharmonia), Leipzig (het Gewandhaus Orchester) en China (Hong Kong Philharmonic). De uitnodigingen blijven toestromen.
Aan haar naamsbekendheid draagt een exclusief contract bij met het platenlabel Decca. De kritieken liegen er niet om. ‘Als engelen bestaan, hielden ook zij hun adem in’, noteerde ik in NRC Handelsblad bij haar zeldzaam etherische lezing van het laatste deel van Messiaens Kwartet voor het Einde der Tijden, een verzinnebeelding van de Hemelvaart. Nog een greep: ‘Mijn nekharen gingen overeind staan’, een klank ‘mellow and smokey’, Jansen is ‘de Bartoli van de viool’.
Dat ze afkomstig is uit een muzikaal nest zal wel niemand verbazen. Haar grootvader Maarten Kooij dirigeerde de Nederlandse Domcantorij, haar vader is organist aan de Domkerk, haar moeder zingt en haar twee oudere broers spelen cello en orgel. Logisch dat ze haar eerste indrukken opdeed tijdens concerten in de Domkerk. Haar specifieke zaterdagmiddaggevoel betrof het trappetje op naar het orgel en haar eerste optreden was gewijd aan Bachs Vioolconcert in E met het ensemble van de Domcantorij. Eigenlijk had ze het liefste cello willen spelen, maar die post was al bezet door Maarten.
Dat herinnert dan weer aan een ander groot viooltalent, de in de Entartete Musik gespecialiseerde Canadese Chantal Juillet, die in een buitenwijk van Montréal geen celloleraar kon vinden en toen genoegen moest nemen