| |
| |
| |
Het verleden als grabbelton en scheurkalender
Tom Verschaffel
werd geboren in Eeklo in 1964. Is hoofddocent geschiedenis aan de K.U. Leuven afdeling Kortrijk. Publiceerde o.m.
‘De hoed en de hond. Geschiedschrijving in de Zuidelijke Nederlanden 1715- 1794’ (1998) en, samen met Raf de Bont, ‘Het verderf van Parijs’ (2004).
Adres: Grote Markt 4, 8500 Kortrijk.
‘It ain't no honour to be on TV,
and it ain't no duty either. ’
In de zomer van 2004 konden historici en historisch geïnte resseerden zich verheugen over het gerucht (en later bericht) dat de Vlaamse openbare omroep VRT een populair historisch programma zou maken. Het wetenschapsprogramma Hoe?zo! was een succes geweest, het had een groot publiek laten kennismaken met de natuurwetenschappen, had er enthousiasme voor gewekt, en het had, samen met het al even succesrijke wetenschappelijke vraag-en-antwoordprogramma Jongens en wetenschap op Radio 1, zelfs geleid tot een toename van het aantal beginnende studenten in wetenschappelijke richtingen. Nu zou men hetzelfde doen voor geschiedenis. Niet dat deze discipline onbekend of onbemind is, of dat de studierichting om studenten verlegen zit (in Vlaanderen alleen al zijn er elk jaar meer dan vijfhonderd eerstejaars). Maar het publieke ‘imago’ van geschiedenis als wetenschappelijke discipline - vaak gezien als ‘feitelijk’, droog en stoffig - kon gerust een oppoetsbeurt gebruiken. Het programma zou, zo heette het, geschiedenis ‘weer sexy’ maken.
Dat was een goede zaak. Ongetwijfeld hebben heel wat historici, zoals ik, nieuwsgierig de website van het programma bezocht. De titel, De Grote Geschiedenisshow, wekte weliswaar al enig wantrouwen, maar onrustwekkender was de aanbeveling in de (overigens uiterst korte) toelichting bij het programma, dat ‘een heuse historicus’ eraan zou meewerken. Blijkbaar werd dit door de programmamakers zeer uitzonderlijk gevonden. Zij leken zo iemand te beschouwen als behorend tot een wel erg vreemde of zeldzame soort.
In de wandelgangen van de Vlaamse vakgroepen geschiedenis circuleerde inderdaad het gerucht dat de VRT naar deze historicus op zoek was: hij
| |
| |
moest presentabel zijn, een man, en bij voorkeur niet ouder dan veertig. Hij diende immers te passen bij en tegelijk voldoende te contrasteren met de pre-sentatrice van het programma, de altijd vrolijke Ilse van Hoecke. Hij hoefde natuurlijk geen specialist in iets te zijn, want het programma zou over alles gaan: over alle tijdvakken en culturen, over de héle geschiedenis, en bovendien zou hij toch niet de kans krijgen veel te zeggen. Hier en daar was enige aarzeling te bespeuren: misschien zou men het vak hiermee toch een dienst bewijzen. Maar al met al was er toch weinig enthousiasme. Ongetwijfeld speelde bij de mogelijke kandidaten een zekere pleinvrees, of angst om ‘af te gaan’ en aan wetenschappelijke geloofwaardigheid in te boeten, maar er heerste ook ongeloof in het format, de formule van het tv-programma. Voor historici is geschiedenis geen show. Gorik Goris, als lector verbonden aan de lerarenopleiding van de Leuvense universiteit, bleek uiteindelijk bereid en werd geschikt bevonden om de rol van ‘heuse historicus’ te spelen.
| |
De lessen van het verleden
Het idee dat het publiek voor geschiedenis zo groot mogelijk moet zijn, kent een lange traditie. Het hangt samen met het geloof in het ‘nut’ van historische kennis en dus ook met een pragmatische opvatting van geschiedenis. De geschiedenis is de magistra vitae, de leermeesteres van het leven, zo zei Cicero al (ook al was ze voor hem ook nog veel anders). Men moet het verleden kennen omdat men daar beter van wordt, omdat die kennis ‘bruikbaar’ is voor het eigentijdse handelen. Volgens traditionele opvattingen van de vroegmoderne tijd betekende dit in de eerste plaats dat lezers van geschiedenis in het verleden moesten zoeken naar analogieën tussen de situaties waarin historische personages hadden verkeerd en hun eigen leven. Uit de beschouwing van wat vroeger gebeurde, konden ze dan afleiden wat goed en slecht handelen was, en dus hoe ze zelf wel en niet moesten handelen. Dat wil zeggen dat voornamelijk zij die in het verleden inderdaad dergelijke analogieën konden vinden de lessen van het verleden konden gebruiken: het waren vooral vorsten, veldheren en functionarissen die uit het verleden ‘lering’ konden trekken. ‘Gewone’ mensen hadden er niet veel aan, ze dienden zich niet om de studie van het verleden te bekommeren.
Naarmate het lezerspubliek zich in de achttiende eeuw uitbreidde, moest de lectuur voor een breder publiek en dus ook voor ‘gewone’ lezers worden verantwoord. Dat gebeurde door de nadruk te leggen op een meer algemeen, veeleer moreel dan praktisch nut van de geschiedenis, maar ook door de geschiedenis zelf anders op te vatten en uit te breiden: ze mocht niet langer een geschiedenis van (uitsluitend of vooral) vorsten en veldslagen zijn, maar ze moest een geschiedenis worden van iedereen, van volkeren, van naties. Daardoor werden de lezers van geschiedenis niet meer zozeer als individuen
| |
| |
‘De Grote Geschiedenisshow’, VRT, najaar 2004.
aangesproken, maar als leden van een collectiviteit. Geschiedenis zou leren hoe groepen (en hun leden) moesten denken en handelen.
In de negentiende eeuw zette deze evolutie zich voort. De geschiedbeoefening kwam in hoge mate in de greep van de (oude en nieuwe) natiestaten, voor wie de geschiedenis - de nationale geschiedenis - de belangrijkste bron van legitimatie werd. Het was essentieel dat zoveel mogelijk leden van de natie zich door de geschiedenis van hun natiestaat aangesproken wisten.
De negentiende eeuw is daarom de eeuw geweest van de democratisering, de popularisering en de ‘vulgarisering’ van het verleden. Niet alleen de geschiedschrijving zelf (via vaak rijkelijk geïllustreerde geschiedenissen ‘voor het volk'’), maar ook het toneel (vaderlandse drama's), de literatuur (historische romans) en de poëzie (hoogdravende epen), de schilderkunst (monumentale doeken en wandschilderingen), de beeldhouwkunst (standbeelden), de architectuur (historiserende stijlen), de muziek (cantates) en de massacultuur van historische feesten, spektakels, optochten - alle media, inclusief alle beschikbare ‘massamedia’, werden ingezet voor de bekendmaking en de verspreiding van het verleden. Tegelijk werden het verleden zelf en het verhaal dat erover verteld werd, aangepast aan de eisen van de verschillende media en genres. Zij werden vooral vereenvoudigd: tot verhalen van een beperkt aantal helden, glansrijke episodes en dramatische gebeurtenissen.
Tezelfdertijd voltrok zich echter een ontwikkeling die tegen deze popularisering en democratisering van de geschiedenis leek in te gaan. De discipline maakte in de tweede helft van de negentiende eeuw ook een proces van specialisering en verwetenschappelijking door. Het werd een wetenschappelijke discipline, met alle parafernalia die daarbij horen: eigen tijdschriften, reeksen en naslagwerken, universitaire opleidingen, centra en leerstoelen, genoot
| |
| |
schappen, commissies en prijzen, en ook met een eigen methodologie, eigen spelregels en beoordelingscriteria, eigen genres. Deze verwetenschappelijking leidde tot een hardnekkige tegenstelling tussen de wetenschappelijke geschiedschrijving enerzijds en de historische popularisering anderzijds. Het water werd erg diep.
| |
Wederzijds wantrouwen
De erfenis van de negentiende eeuw bepaalt zowel de veelvormigheid als het succes van de geschiedenis in de twintigste eeuw. Uit de populaire cultuur is het verleden eigenlijk nooit meer weggeweest. Geschiedenis bleef een rijke bron waaruit ook nieuwe (massa)media als de film en, in de tweede helft van de twintigste eeuw, de televisie konden putten. Maar de tegenstelling tussen de popularisering en de ‘echte’ geschiedbeoefening bleef, en kwam tot uiting in wantrouwen en diskrediet.
Ondanks het succes van de historische (jeugd)roman, staat het genre niet in hoog aanzien bij historici. De vermenging van historische gegevens en fictieve elementen (verzonnen personages, gebeurtenissen, dialogen, omstandigheden), essentieel voor het genre, zowel in zijn geschreven als in zijn visuele varianten, gaat in tegen de deontologie en de spelregels van de ‘historische’ omgang met het verleden. Om die reden blijven ook historische documentaires enigszins moeilijk liggen: het gaat daar weliswaar niet over fictie, maar de historicus krijgt ook daar niet (of nauwelijks) de kans zich te verantwoorden voor zijn uitspraken en zijn voorstelling van zaken. Een historische tentoonstelling ligt dan weer iets gemakkelijker, omdat het in grote mate gaat om het tonen van materiaal, en de ‘behandeling’ zich beperkt tot een selectie en combinatie van stukken. Bovendien kan de catalogus worden beschouwd als het voetnotenapparaat, de - soms erg academische - verantwoording van de tentoonstelling zelf.
De visuele media vergen heel andere technieken en een veel uitgebreider organisatie. Het gebrek aan vertrouwen is wederzijds. Historici zijn tenslotte schrijvers, zoals ook de auteurs van historische romans. Programmamakers doen weliswaar regelmatig een beroep op historici als adviseurs of stellen wetenschappelijke commissies samen. Zij moeten hun stof leveren en hen behoeden voor storende ‘fouten’. Meer mogen ze echter meestal niet doen. Historici worden door televisiemakers verondersteld ‘academisch’ te zijn, ‘het medium niet te kennen’ en niet te weten ‘wat het publiek wil’. Uiteraard kunnen historisch geschoolden (masters in de geschiedenis) programmamaker worden, maar dat veronderstelt een ‘omscholing’, de inwijding in een ander vak. Ze stappen dan uit het historische bedrijf en houden op historicus te zijn. Historici kunnen wel meewerken aan televisieprogramma's of erop toezien; ze zelf ook maken kunnen ze blijkbaar niet.
| |
| |
| |
Naar de marge en weer terug
Toch komt het verleden op de televisie, en niet weinig ook. Op een moment dat de voormalige Belgische openbare omroep BRT het als zijn missie zag aan ‘volksopvoeding’ te doen, kreeg het ook een plaats in prime time. Prestigieuze historische fictiereeksen als Roots en The Onedin Line werden dan vertoond, zoals ook eigen (co)producties als Willem van Oranje en Rubens, schilderen diplomaat. Zelfs documentaires genoten die eer. Legendarisch zijn met name De Nieuwe Orde en de andere reeksen van Maurice de Wilde, die de BRT in de vroege jaren tachtig uitzond. Het waren lange en zware documentaires, waarin De Wilde verslag deed van zijn erg gedetailleerde en diepgaande onderzoek naar collaboratie in België. De Wilde was een journalist, maar zijn onderzoek was in sterke mate ‘historisch’, niet zozeer omdat het door een batterij professionele historici werd begeleid en gecontroleerd, maar omdat het de vorm aannam van een historisch onderzoek. De Wilde las een tekst, die hij onderbouwde en beargumenteerde met het bronnenmateriaal dat hij de toeschouwer toonde: authentieke beelden, maar vooral interviews met betrokkenen en getuigen.
De reeksen van De Wilde bereikten heel veel kijkers, ongetwijfeld omdat de interesse voor de Tweede Wereldoorlog groot was (nog steeds is trouwens), en omdat de hardnekkigheid waarmee de maker zijn onderzoek deed en de vastberadenheid (en kennis van zaken) waarmee hij zijn getuigen te lijf ging, borg stonden voor onthullingen en schokkende bevindingen. Maar ook omdat zij in prime time werden uitgezonden, op vrijdagavond na het nieuws (in het geval van de eerste reeks), wekenlang, telkens drie uur lang, in een tijd dat de openbare omroep een monopolie é
n nog slechts één kanaal had. Sindsdien is het aantal televisiekanalen vermenigvuldigd en zijn de zendschema's enorm uitgebreid. Het aantal programma's is dan ook exponentieel toegenomen - ook het aantal programma's met een (deels) historische inhoud. De verscheidenheid is groot: het gaat van historische films en kostuumreeksen, inclusief komedies en komische series, over quizzen en spel-programma's (met historische vragen of referenties) tot herdenkingsprogramma's en documentaires van allerlei aard. De toename en de diversificatie van geschiedenis op tv had echter ook tot gevolg dat geschiedenis verdween uit prime time, en een plaats kreeg laat op de avond, of op een ‘nichezender’ als Canvas, het tweede net van de Vlaamse openbare omroep, dat gericht is op de ‘meerwaardezoeker’. Daar wordt Histories uitgezonden, een programma waarin elke week een historische documentaire getoond wordt, en daar vind je ook prestigieuze buitenlandse documentaires en kostuumreeksen terug.
Hetzelfde geldt voor de Nederlandse televisie. Het populairste Nederlandse historische tv-programma van het moment, Andere tijden (VPRO), wordt uitgezonden op dinsdagavond op Nederland 3, een zender die zichzelf
| |
| |
‘progressief cultureel, verdiepend en grensverleggend’ noemt. Het duurt een halfuur en bevat documentaires over een bepaald onderwerp of thema uit ‘de’ moderne twintigste-eeuwse geschiedenis, zowel de ‘eigen’ Nederlandse als de wereldgeschiedenis. Deze documentaires zijn meestal iets korter en iets lichter dan de documentaires in Histories, maar slagen erin een groot publiek aan te spreken.
Ondanks het al met al blijvende karakter van het maatschappelijke succes van geschiedenis, kunnen we de voorbije decennia toch van een heropleving spreken. Met De naam van de roos van Umberto Eco als een mogelijk start- of keerpunt, werd het verleden weer een bestseller. Niet alleen leidde dit boek tot een niet aflatende en zelfs nog steeds aangroeiende productie van historische romans, vaak vuistdikke en niet altijd gemakkelijke boeken, niet zelden opgebouwd rond een misdaadverhaal in een of andere - bij voorkeur duistere - periode in het verleden, ook ‘echte’ historische werken (meestal vertalingen) haalden enorme oplagen. De voorbije jaren zijn daar een hele reeks nieuwe en/of vernieuwde historische musea bijgekomen, die veel aandacht besteden aan publiekswerking en aan het verhaal en de presentatie, uitdrukkelijk op een breed publiek mikken en dat niet zelden ook weten te bereiken. Zonder dat het pragmatische discours daarbij werd verlaten, moeten de tentoonstellingen toch vooral aantrekkelijk zijn, eenvoudig te begrijpen. In Groot-Brittannië legt men zich daarbij toe op de living history: het verleden wordt geëvoceerd of ‘getoond’, het moet letterlijk toegankelijk zijn: de toeschouwer (en niet zelden mikt men in de eerste plaats op kinderen, of - zoals het dan heet - op ‘gezinnen met kinderen’) moet het verleden kunnen betreden, het moet zich voordoen als een ‘levende’ realiteit waarin de toeschouwer kan rondlopen, die hij kan aanraken. Mensen bleken voor een zekere vorm van geschiedvoorstelling gemobiliseerd te kunnen worden, en dus werd het verleden ook commercieel aantrekkelijk.
In die context lijkt het niet verwonderlijk dat vroeg of laat het verleden ook opnieuw in prime time zou opduiken. Niet onder de vorm van documentaires of kostuumreeksen op nichezenders, maar in formats die, buiten de historische inhoud om, hun mogelijkheden al hadden bewezen. In Nederland is men in 2005 al aan de zevende editie toe van De Grote Geschiedenisquiz, waarvan de finale op tv wordt uitgezonden. De quiz is een gezamenlijk initiatief van NPS, VPRO, Historisch Nieuwsblad en de Volkskrant. In Vlaanderen kwam na Hoe?zo! De Grote Geschiedenisshow. En voor 2005 wordt The Empire aangekondigd, een samenwerking van VRT en NCRV: ‘in deze history-reality serie - een nieuw genre dat de betrokken omroepen als eerste in België en Nederland introduceren - verblijven zestien deelnemers uit Vlaanderen en Nederland zes weken lang in een oud kasteel en gaan zij terug naar de donkere en harde tijden van de Middeleeuwen.’ Een soort van historische Big Brother
| |
| |
Uit de Nederlands-Vlaamse tv-serie ‘Willem van Oranje’, 1983.
dus. Grootse televisiemomenten in prime time leverden ook de verkiezingen van ‘de grootste landgenoten’ op. In België is men nog volop op zoek, maar in Groot-Brittannië, Duitsland en Nederland hebben ze het al gehad. Daarbij ging het om een beoordeling van de hele geschiedenis: alle historische personages van alle tijden kwamen in principe in aanmerking.
De promotoren van deze programma's betogen dat ze de geschiedenis een dienst bewijzen. Een format als De Grootste Nederlander Aller Tijden, zo wordt dan gezegd, brengt historische personages onder de aandacht én geeft het woord aan een aantal historici die de kans krijgen voor een grote massa kijkers over de personages te spreken, hun belang toe te lichten en dus een zekere historische duiding te geven. ‘Er wordt tenminste over geschiedenis gesproken.’ Toch lijkt de ‘winst’ beperkt te zijn. Vooreerst omdat het historisch arsenaal onevenwichtig samengesteld blijkt te zijn en zich beperkt tot wat nu (nog) ruim bekend is. Onder de winnaars van de verkiezingen, de ‘historische’ personages die in de diverse landen in de top zijn geëindigd, is er een groot overwicht van recente figuren. Alle winnaars (Churchill, Adenauer, Fortuyn - als we de ‘correctie’ van de Nederlandse uitslag in het voordeel van Willem van Oranje buiten beschouwing laten) zijn twintigste-eeuwers. Maar vooral valt op dat het gezelschap op de lijstjes (bijvoorbeeld van de diverse toptiens) bonte allegaartjes vormen. De samenstelling maakt duidelijk dat de keuze bepaald wordt door een vreemde mengeling van ongelijksoortige factoren, waarvan de meeste niets te maken hebben met de historische inschatting van de personages of van de rol die ze hebben gespeeld. ‘Kenners’
| |
| |
(onder wie ook historici, al waren zij in de Nederlandse uitzending sterk in de minderheid) konden wel proberen een aantal criteria te bepalen waaraan de personages konden worden afgemeten (de enige manier om zo'n verkiezing enigszins ‘zin’ te geven), maar die pogingen waren vergeefs, ze verdronken in emotionele en versnipperde discussies en betogen, en hadden volstrekt geen impact op de uiteindelijke uitslag. ‘Criteria’ speelden volstrekt geen rol. Hoe kan het ook anders in een verkiezing waarvan de uitslag bepaald wordt door televoting en waarbij de ‘kiezers’ op geen enkele manier worden aange-spoord hun uitspraak te onderbouwen of te beargumenteren.
De verkiezing van De Grootste zou gezien kunnen worden als een moderne variant van het samenstellen van een historisch pantheon: ze levert immers een verzameling van beelden op (zo werd het ook op de Nederlandse televisie gevisualiseerd: portretten van de personages, ten voeten uit, op een soort sokkel, als standbeelden), waarin de meest ‘illusteren’ van de natie worden verzameld. Maar toch zijn de verschillen met het negentiende-eeuwse (en vroeg-twintigste-eeuwse) pantheon groot: nu gaat het niet om figuren die de sleutelpersonages zijn in een samenhangend nationaal verhaal, maar om losse iconen, die (veelal) niets met elkaar te maken hebben en komen uit geïsoleerde segmenten van het verleden en het heden. De presentatoren deden hun best te spreken in termen van ‘typisch Nederlands’ en de voorgestelde ‘groten’ te zien als vertegenwoordigers van een nationale identiteit. De goede score - mogelijke winst - van Willem van Oranje, ‘de vader des vaderlands’, kan ook worden gezien als het gevolg van gehechtheid aan een historische, nationale traditie. Maar een populistische en op macht beluste opportunist als Pim Fortuyn dankt zijn succes in deze poll enkel aan zijn actualiteitswaarde en aan de waan van de dag. ‘Het is maar een spel’, aldus de programmamakers achteraf.
Ook de Vlaamse Grote Geschiedenisshow was een mengelmoes van historische ongelijksoortigheid. Ook hier was het verleden een grabbelton waaruit wat dan ook te voorschijn kon komen. Het was volstrekt onduidelijk over welke geschiedenis het in dit programma ging: er waren flarden van de ‘eigen’ geschiedenis (de Guldensporenslag, het Ardennenoffensief), maar ook Egyptenaren, cowboys, gladiatoren, vikings, Napoleon, Rembrandt en de passagiers van de Titanic. Ook hier waren er geen criteria die bepaalden wat aan bod kwam en waarom. De vragen konden over alles gaan; ze werden niet met elkaar of met een bepaalde periode in verband gebracht. Het waren losse gegevens, die slechts aanleiding gaven tot spelletjes waarmee in het beste geval een bepaalde ‘kennis’ van de kandidaten werd getest, maar die noch bij de kandidaten noch bij de kijkers tot enig historisch door- of inzicht konden leiden. De ingehuurde historicus Gorik Goris werd te gepasten tijde aan het woord gelaten om althans enige uitleg of duiding te geven bij wat in de spelletjes
| |
| |
Maurice de Wilde in ‘De Nieuwe Orde’.
te zien was geweest. Zijn interventies waren echter erg kort, bevatten hooguit wat aanvullende informatie en konden geen orde scheppen in de oppervlakkige warboel die ‘het verleden’ bleek te zijn.
Bovendien heeft het programma een beeld gegeven van het vak geschiedenis dat diegenen die ermee begaan zijn juist willen bestrijden. In de spelletjes moesten uniformen in de juiste chronologische volgorde worden geplaatst, moest van uitvindingen worden gezegd of zij in een bepaalde tijd reeds voorkwamen, of van producten uit welk werelddeel zij afkomstig waren, of (via een spelletje hoger-lager) welke schriftsoorten ouder of jonger waren. Alle clichés over (het vak) geschiedenis leken te worden bevestigd: het gaat erom te weten wanneer iets is gebeurd, het draait om data en feiten, om uitspraken die tot ‘juist’ of ‘fout’ herleid kunnen worden, om weetjes, kleinigheden, futiliteiten. Dat geldt evenzeer voor De Grote Geschiedenisquiz in Nederland. Het verleden wordt herleid tot een losse verzameling van feitjes die je kent of niet kent en wordt zo feitelijk ontdaan van elke betekenis.
Of De Grote Geschiedenisshow en andere primetimeprogramma's over geschiedenis erin geslaagd zijn het vak ‘weer sexy’ te maken, valt te betwijfelen. Wellicht lenen de natuurwetenschappen zich sowieso veel beter voor een dergelijk programma dan de geschiedenis. In het eerste geval kun je vreemde dingen tonen die op het eerste gezicht onbegrijpelijk zijn, kun je voor de camera een probleem oplossen, kun je laten zien wat werkt en wat niet. Je kunt in de studio iets laten gebeuren, er is iets te zien. Je kunt een probleem herleiden tot een eenvoudige proef. Je kunt, met andere woorden, experimenteren. Niets van dat alles als het over geschiedenis gaat. Een historisch ‘probleem’ kan niet worden opgelost in de studio. Dat gebeurt in een
| |
| |
bibliotheek of een archief. Je kunt de oplossing ook niet ‘reproduceren’, hooguit kan de historicus vertellen over zijn werk, of tot welke conclusies hij is gekomen. Je kunt over het verleden spreken, je kunt dingen tonen, maar je kunt voor camera of microfoon geen geschiedenis ‘bedrijven’.
Toevallig werd onlangs ook het populaire radioprogramma Jongens en wetenschap opgevolgd door een ‘historische’ variant. Maar ook dit nieuwe programma werkt, zo heb ik de indruk, niet zo goed als zijn erg succesrijke voorganger. In Jongens en wetenschap ging het ook wel eens over vraagstukken uit de menswetenschappen (inclusief de geschiedenis), maar de nadruk lag toch op de natuurwetenschappen en op het eerste gezicht ‘onbegrijpelijke’ fenomenen, waarvoor de luisteraars een verklaring zochten. Daarbij werden ze geholpen door de beide presentatoren die in de studio kleine experimenten uitvoerden. Tot een expert, na een klein uurtje gespeculeer en enthousiast en aanstekelijk geklungel, de oplossing gaf.
Ook in het nieuwe programma Maandag wasdag leveren de luisteraars de stof. Die komt nu uit het verleden: elke dag wordt op zoek gegaan naar wat er zich op de datum van de uitzending in welk jaar dan ook in het verleden heeft voorgedaan. Dat levert dan veelal een aantal weetjes op, die soms leuk en verrassend zijn, maar toch maar gewoon worden ‘meegedeeld’ door iemand die het toevallig weet, een boek bij de hand heeft of iets heeft opgezocht op het internet. Er is weinig plaats voor speculeren of het maken van vergissingen, voor het zoeken naar antwoorden. Er is wel een expert, veelal een historicus, die de kans krijgt bij één van de behandelde thema's enige duiding te geven. Toch verschijnt de geschiedenis ook hier als een allegaartje, en komt zij te voorschijn als een samenraapsel van gegevens en anekdotes die niets met elkaar te maken hebben. De geschiedenis op maat van de scheurkalender, zoals gezegd werd bij de lancering van het nieuwe programma.
Een echt historisch radioprogramma is het VPRO-programma OVT (Onvoltooid Verleden Tijd), dat op zondagochtend vrij druk beluisterd wordt in Nederland. In OVT wordt twee uur lang gepraat en gediscussieerd over geschiedenis, meestal naar aanleiding van gebeurtenissen uit de actualiteit. Columns worden afgewisseld met reportages, er wordt gediscussieerd onder historici en vooraanstaande geschiedkundigen worden geïnterviewd. Er wordt veel verteld en weinig getoond. Terwijl dat laatste voor prime time net onontbeerlijk is.
| |
Niet tegen elke prijs
Het verschil tussen de historische nicheprogramma's en geschiedenis in prime time lijkt te zitten in de formats. In de programma's op prime time zijn deze vreemd aan de manier waarop geschiedvoorstelling zich, zowel in zijn academische als in zijn populaire gedaante, heeft ontwikkeld. Die formats
| |
| |
Verkiezing van ‘De Grootste Nederlander Aller Tijden’, 2004.
zijn bovendien erg dwingend. Goris trad als historicus in De Grote Geschiedenisshow op, niet omwille van zijn inhoudelijke expertise (hoe zou je ook een expert kunnen zijn op het gebied van de Egyptenaren, het Wilde Westen én Napoleon), maar enkel en alleen omdat hij historicus ‘is’: dat volstaat om hem als heuse historicus te kunnen opvoeren. Verder speelt hij slechts de rol van ‘de’ historicus, een rol die uitgeschreven is, en die door het doet er niet toe welke historicus of acteur zou kunnen worden gespeeld. Deze formats kunnen weliswaar worden gevuld met gegevens die aan het verleden zijn ontleend, maar zij zijn niet geschikt voor de vorm van kennis die we ‘geschiedenis’ noemen.
Geschiedenis kan immers niets anders zijn dan een manier om de historische werkelijkheid of een onderdeel daarvan begrijpelijk te maken en te verhelderen. Dit kan slechts op een ‘omstandige’ manier gebeuren: door materiaal, gegevens aan te brengen, door een verhaal te vertellen, een gedachte te ontwikkelen en te beargumenteren, verbanden te leggen, door uit te leggen waarom iets zich zo heeft voorgedaan, door personages voor te stellen, dingen te tonen. Daarom zijn de formats die we op de nichezenders en -omroepen aantreffen meer ‘eigen’ aan geschiedenis. In de eerste plaats de documentaires, waarin niet alleen visueel bronnenmateriaal kan worden getoond, maar waarin ook historici aan het woord kunnen worden gelaten die er kunnen spreken over zaken waarover ze onderzoek hebben gedaan en waarover ze (iets) langer kunnen uitweiden. Maar ook voor historische fictie geldt dit, bij voorkeur de reeksen met lange afleveringen, die erg ‘verzorgd’ zijn (wat
| |
| |
dan vaak wil zeggen dat veel aandacht is besteed aan de historische inhoud en aankleding). Historici weten (en aanvaarden) dat historische fictie bijdraagt tot de historische beeldvorming (bij een breder publiek), en dat deze beeldvorming goed onderbouwd, betrouwbaar en adequaat kán zijn.
Deze programma's zijn er en ze hebben hun publiek. Ook over de aandacht voor ‘het bewaarde verleden’ en voor het erfgoed kan bezwaarlijk worden geklaagd. Op vele plaatsen werden erfgoedcellen opgericht en bemand. Deze beperkten zich niet tot de traditionele zorg om historische gebouwen en monumenten, maar vestigden de aandacht op vele aspecten en resten van het verleden die traditioneel buiten beeld waren gebleven en daarom verloren dreigden te gaan. Het gaat hier niet alleen om aandacht vanwege de overheid en (semi-)officiële instanties, maar ook van het brede publiek. Open monumentendagen en erfgoeddagen (waarop onder meer archieven de deuren openen voor een ander publiek dan dat van hun traditionele ‘gebruikers’) zijn in de regel een groot succes. ‘Nachten van de geschiedenis’ maken van de aandacht voor historische instellingen en initiatieven een evenement.
Deze (min of meer) ‘eigen’ formats en de genoemde initiatieven bereiken minder kijkers dan de programma's in prime time. Het is echter onduidelijk waarom we dit zouden moeten betreuren. De macht van de media ligt in hun succes, in hun aantrekkingskracht op het grote publiek (in het feit dat zij zo'n grote autoriteit hebben), maar vooral ook in het feit dat zij een zo groot mogelijk publiek tot norm verheffen en de popularisering als een plicht opleggen. Op die manier oefenen zij ook macht uit in het historische bedrijf zelf (zoals ook in andere segmenten van het culturele en intellectuele leven): door de (schijnbare) vanzelfsprekendheid van het idee dat een groot publiek beter is dan een klein publiek. En in het diskrediet waarin zij mensen brengen die hier niet van overtuigd zijn.
Dit is geenszins een pleidooi voor elitarisme of voor een beperking van de toegankelijkheid van de resultaten van het historisch onderzoek. Ik ben ervan overtuigd dat meer dan ooit de kloof tussen de academische geschiedbeoefening en de interesse van een historisch geïnteresseerd lekenpubliek gevuld raakt met vormen en media die ook de professionele historici zelf bereid zijn te hanteren. Dat historici steeds meer geneigd zijn ook op een andere manier het verleden te verhelderen dan in wetenschappelijke artikelen of monografieën, dan in teksten alleen. Dat zij diegenen ter wille willen zijn die, om welke (idealistische of commerciële) redenen dan ook, de geschiedenis willen ‘promoten’. Maar zij kunnen dat alleen doen op een manier die de eigenheid van hun discipline, en het eigen doel (het verleden te begrijpen) en ook het eigen publiek ervan, respecteert.
Historici onderschrijven gewoonlijk het hardnekkige (en grotendeels tot een cliché verworden) pragmatisme waarmee de kennis van het verleden,
| |
| |
ondanks de revolutionair gewijzigde omstandigheden, omgeven blijft. Ook voor wie de popularisering als een ‘kwaad’ beschouwt (omdat zij de ‘echte’ geschiedenis geweld aandoet), is het een noodzakelijk kwaad. Historici geloven dat het zin heeft het publiek voor hun discipline uit te breiden. Sommigen doen dit omdat zij oprecht overtuigd zijn van het aloude pragmatisme van de geschiedenis en van het ‘nut’ van wat de geschiedenis ons ‘leert’ (een overtuiging die niet in strijd hoéft te zijn met de gehechtheid aan de eigenheid van de discipline en aan de autonomie van het historisch onderzoek), anderen omdat zo'n geloofsbelijdenis nu eenmaal van de historische wereld wordt geëist in ruil voor het bestaansrecht en de financiering van het historische bedrijf en voor de gegarandeerde plaats van geschiedenis in het onderwijs.
Historici ergeren zich ook aan de historische ongerijmdheden en het gebrek aan ‘historisch besef’ dat zo vaak in publieke praatjes opduikt (zoals onlangs, toen een Vlaamse kwaliteitskrant daags na de benefietactie voor de slachtoffers van de tsunami, een samenwerking van de openbare en de commerciële omroep, kopte: ‘de grootste evenwichtsoefening ooit’, of zoals een andere krant blokletterde dat Dutroux-slachtoffer Sabine Dardenne ‘de nieuwe Anne Frank’ is), of aan het gebrek aan ‘historische kennis’ bij ‘de jeugd’, dat met de regelmaat van een klok wordt vastgesteld en betreurd. Ik heb het gevoel dat deze klachten veeleer algemeen zijn en niet zozeer van academische historici komen: die weten immers dat - reeds enige tijd vóór De Grote Geschiedenisshow - het aantal geschiedenisstudenten nooit zo hoog is geweest, en dat er nog nooit zoveel jongeren op een intelligente en gedreven manier de geschiedenis hebben beoefend als vandaag de dag.
Historici geloven dat het zin heeft het publiek van hun discipline uit te breiden, maar niet tegen elke prijs. Ze voelen zich niet thuis in prime time. Dat is niet erg: de mensen die zich interesseren voor wat zij doen, wonen ook elders.
Met dank aan Mathilde Vandaele, Anton Vandaele, Hilde Verschaffel en Raf de Bont.
Verschillende van de genoemde programma's hebben een eigen website. Op de websites van Andere tijden en OVT kunt u in het archief de meeste oude afleveringen herbekijken en -beluisteren.
Andere tijden |
www.anderetijden.nl |
De Grote Geschiedenisquiz |
www.ggq.nl |
De Grootste Nederlander Aller Tijden |
www.degrootstenederlander.nl |
Histories |
www.canvas.be/histories |
Maandag Wasdag |
www.radio1.be/radio1_master/programmas/mwd/ |
OVT |
www.vpro.nl/geschiedenis/ovt |
Op 27 februari 2005 gingen de Nederlandse omroepen NPS en VPRO van start met een digitaal televisiekanaal geschiedenis. ‘/Geschiedenis’ is een multimediaal kanaal dat radio, televisie en internet combineert. Het blikt terug op belangrijke perioden en gebeurtenissen door middel van tv-programma's, persoonlijke verhalen, beeldverslagen, impressies en documentaires.
‘/Geschiedenis’ zendt in zijn beginfase uit via internet (www.omroep.nl/geschiedenis) en in Nederland ook via digitale kabel (UPC Digital en CAiW) en superbreedband (First Mile TV).
|
|