schrijvingen van een samenleving die al lang niet meer bestond, maar die onze generatie zag verdwijnen. Hierdoor kreeg je het idee van what makes the man tick. Met de De jacobsladder (1986) introduceerde 't Hart die authentieke betrokkenheid in zijn fictie. Deze roman bevatte een scherpzinnige analyse van de kerkscheuringen die het gereformeerde volksdeel in het verleden zoal teisterden. Deze verteller vormde bovendien een verademing, met zijn lagere technische school-opleiding en eenvoudige werkzaamheden. Heel wat anders dan de briljante puber-professor uit Een vlucht regenwulpen (1976). Minstens even interessant was De steile helling (1988) als een ontroerend requiem voor een arbeidersbuurtje in Maassluis. De protagonist was dit keer een vrouw die vergeefs probeerde haar sociale milieu te ontvluchten. Deze roman deed mij aan het beste werk van jan Siebelink denken. 't Hart bleek ditmaal ook in compositorisch oogpunt te overtuigen: het slot van De steile helling rijmt ronduit schitterend op het begin.
Toen ik de besprekingen van Onder de korenmaat (1991) las, vreesde ik dat 't Hart weer was teruggevallen op zijn puberverhalen en gekoketteer met traditionele klassieke muziek. Ik heb de roman dan ook pas later gelezen. Maar de liefdesgeschiedenis van de middelbare musicus Alexander Goudveyl en zijn dertigjarige vrouwelijke dierenarts bleek toen niets puberaals te vertonen. Integendeel. Het was een aangrijpende beschrijving van een midlifecrisis zonder ook maar een keer aan zulke modieuze termen te refereren.
Het definitieve keerpunt voor mijn oordeel over 't Hart kwam bij Het woeden der gehele wereld (1993). Ik heb die roman in één keer uitgelezen en meteen nog een keer. Er zat een zekere losheid in, die zich ook in het taalgebruik openbaarde. Dialogen die klopten, zinderden zelfs. Een vanzelfsprekende beheersing van de verschillende deels oude thema's - jeugd in Maassluis, muziek, familie, dames, oorlog en religie - die niet meer probeerde te imponeren, maar louter voor het plezier van de auteur in het schrijven leek te zijn bedoeld. Ook het thrillerelement was voortreffelijk geslaagd. 't Hart ontving dan ook de Gouden Strop voor ‘auteurs van het spannende boek’.
Want vooral - en dat is wat het werk van 't Hart sindsdien zo aantrekkelijk maakt - getuigde Het woeden van de gehele wereld van een grote humoristische zelfironie die als een warmtebron ook de rest van de verteltekst doorstraalt. Verteller Goudveyl studeerde eerst farmacie in Leiden, voor hij overschakelde op het conservatorium in Den Haag. Die Leidse studie gaf 't Hart gelegenheid om zijn biologieavonturen te plaatsen. Maar afstandelijk. Ook die afstand maakt de latere 't Hart interessant.
Pas toen las ik Onder de korenmaat. Het was immers door de uitgever aangekondigd als een soort vervolg op het nog te verschijnen Het woeden der gehele wereld, al vertelde Goudveyl in dit boek waarom hij (aan het slot van Onder de korenmaat) niet is doodgevroren. De nakomer (1996) fungeerde daarbij voor een deel als prequel en als latere sequel. Juist door die losse structuur en de bescheidenheid van de componist vond ik de Goudveyl-cyclus een stuk aangenamer lezen dan Vestdijks serie over de componist Victor Slingeland. Zo heeft het derde deel van de Woeden-cyclus, De nakomer, een andere hoofdpersoon dan Goudveyl, namelijk de apotheker Simon Minderhout, die in de centrale roman een bijfiguur was. De manier waarop 't Hart de jonge jaren van Minderhout beschreef, bewees wederom hoe hij historische perioden door pakkende details weet op te roepen. Toen ik De nakomer voor dit artikel herlas, moest ik onmiddellijk denken aan de historische romans van Thomas Rosenboom. Maar De nakomer is meer. Net als in De steile helling vereeuwigde 't Hart een buurt - deze keer het oude jeneverstokerscentrum van Schiedam - die al bijna is vergeten. De kerkscheuringen zijn deze keer nog functioneler als motief dan in De jacobsladder, maar afstandelijker beschreven. Het slot van De nakomer is minstens even ontroerend als dat van De steile helling.
In 1998 verscheen De vlieger en wat graag had ik toen de tijd gehad om deze roman te onderwerpen aan een nauwkeurige vergelijking met het thematisch zeer verwante De aansprekers (1978). Het gebrek aan ernst - of liever gezegd de aanwezigheid van de ironie - maakt zowel de in het begraafwezen werkzame vaderfiguur als zijn zoon die het verhaal vertelt levendiger en overtuigender. Was 't Hart op een discrete manier zijn oeuvre aan het herschrijven?
Daarom was ik in 2002 extra benieuwd naar De zonnewijzer, want dit boek was volgens de uitgever een vervolg op De kroongetuige, de ro-