De zeer leesbare studies van Marita Mathijsen getuigen met elan van de opvallende opleving in Nederland van de belangstelling voor de negentiende eeuw in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw, met als gevolg: een eigen tijdschrift, dissertaties, tentoonstellingen, edities en talrijke studies. Mathijsen legt de nadruk op de brede basis van die belangstelling, die zich zowel manifesteerde bij mentaliteits- als kunsthistorici en literatuurhistorici. De resultaten ervan werden ook voor een breed publiek toegankelijk gemaakt. Voor de studie van de negentiende-eeuwse literatuur in Nederland betekende dit dat zowel nieuwe teksten als het hele literaire bedrijf werden ontdekt en onderzocht: de genres, het poëticale debat, de genootschappelijkheid (over die aspecten publiceerde W van den Berg spraakmakende studies), het lezerspubliek en boekenaanschaf (de aandacht trekkende publicaties van J.J. Kloek en W.W Mijnhardt), de uitgeverij en boekhandel, de bibliotheken, het statuut van de auteur, de professionalisering van de literaire kritiek, het onderwijs enz. Wie las wat in de negentiende eeuw? (de titel van een lezing uit 1981 en van een bundel van B. Luger) is een sprekende titel voor de verbreding van het interessedomein. Het verzamelwerk met twaalf verkenningen uit 1986, Nederlandse literatuur in de negentiende eeuw (onder redactie van W. van den Berg en P. van Zonneveld) vormt een mooie staalkaart. Dit grootschalige (voor)onderzoek van het communicatieproces verwees de negatieve beeldvorming van de Nederlandse literatuur van de negentiende eeuw naar het verleden, een karikaturale voorstelling van een saaie, oppervlakkige en larmoyante letterkunde. Het waren clichés die al in de negentiende eeuw zelf waren ontstaan, door kritiek op de zogenaamde ‘jansaliegeest’ van een duffe en in slaap gedommelde natie. De Tachtigers hebben met hun uitgesproken distantie van de huisbakken literatuur van
de domineedichters deze clichés alleen maar versterkt. Vanaf dan was het bon ton om op basis van esthetische argumenten of door vergelijking met het buitenland de literatuur van de negentiende eeuw als onbenullig, karakterloos en minderwaardig te beoordelen.
Niets blijft daarvan over als men de verzamelde artikelen en studies leest in Nederlandse literatuur in de romantiek 1820-1880. Marita Mathijsen presenteert met veel zwier en kennis van zaken een nieuw beeld van die literatuur. Zij spreekt zelfs van een nieuwe mythe. Zij zet alle zeilen bij om de lezer ervan te overtuigen dat de negentiende eeuw vitaal en sprankelend is en alleen al boeiend vanwege de vele veranderingen die zich erin hebben voorgedaan. Veel van wat ons vertrouwd is, ontstond uitgerekend in de negentiende eeuw. De negentiende eeuw is een eeuw van contrasten waarin zowel expansie en hartstocht als de beteugeling ervan een gevecht aangaan om de bovenhand te krijgen. De schrijversprofielen zijn dan ook gevarieerd: er zijn veel moraalridders, domineedichters, schoolmeesters en ‘biddagdichters’, maar ook hartenbrekers en wereldverbeteraars. Om die variëteit te kunnen merken, volstaat het de esthetische en vergelijkende bril af te zetten en consequent oog te hebben voor de feitelijke geschiedenis en de eigentijdse beleving van literaire teksten. Voor een juiste inschatting moeten wij namelijk ook rekening houden met wat men in de negentiende eeuw zelf als waardevol beschouwde. Zodra men daarin slaagt, kan men ook waardering opbrengen voor een literatuur die ons nu vreemd geworden is, maar die toen ‘normaal’ betrokken was op de maatschappij en er ook wel degelijk in functioneerde als een verwerking van basale conflicten in en obsessies van de samenleving. Mathijsen kenschetst die karakteristieke functie als ‘travestie’ van de werkelijkheid. Zo kan Tollens' bekende epische gedicht over De Overwintering der Hollanders op Nova Zembla als een symbool worden gezien van het nieuwe krachtige burgerdom, of het populaire vondelingenmotief in verband worden gebracht met het geloof in de potentie van de burger, of een seksueel motief (zoals onanie) met de obsessie en de
angst voor verspilling in een op productie ingestelde burgerlijke maatschappij. Hiermee ent Marita Mathijsen inzichten uit de recente studie van de Victoriaanse cultuur (zoals door Peter Gay) op de literatuur van de negentiende eeuw in Nederland, met het accent op de sociale functie van literatuur. Een hele galerij auteurs passeert de revue: Arnout Drost, Nicolaas Beets, Francois Haverschmidt (Piet Paaltjens), Gerrit van der Linde (De Schoolmeester), Jacob van Lennep, Johannes Kneppelhout (Klikspaan), Betsy Hasebroek en Hendrik Tollens. Mathijsen laat ook interessante facetten zien van de literaire institutie, zoals het literaire debat in