op de familiegeschiedenis. Toch ligt de nadruk duidelijk op het alledaagse en niet op de grote historische gebeurtenissen. En dat komt in de eerste plaats door het gekozen vertelperspectief. De verteller is immers Celestien, de dienstmeid van de familie Van Puynbroeckx. Zij is een opvallende afwezige in de stamboom, zij is een apocrief familielid. Dat zij de verteller is, verleent haar natuurlijk een machtspositie, maar zij misbruikt/gebruikt die niet: haar verhaal gaat niet over haar, maar over de familie die ze al die jaren gediend heeft. In het heden verblijft Celestien in een rust huis, daar gedumpt door de familie nadat Madame gestorven is. Dat rusthuis was vroeger het landhuis van de familie Van Puynbroeckx, waar zij als kind haar loopbaan als dienstmeid begon.
Madame krijgt geen naam van Celestien, maar meneer wel, dat is Augustijn, voor wie ze al die jaren een grote liefde koesterde. Geheim was dat niet, maar niemand nam er aanstoot aan, want ze werd toch niet voor vol aangezien. Haar liefde was een schaduw van die van Madame voor haar man, net zoals Celestiens moederliefde een schaduw was van Madames moederliefde voor haar vijf duiveltjes en vijf engeltjes. De duiveltjes zijn de kinderen die bleven leven en de engeltjes zijn de kindjes die kort na de geboorte stierven aan een erfelijke ziekte die ‘de oude man’ wordt genoemd. De sombere aanwezigheid van die ‘oude man’ is symptomatisch voor de motieven van verval, destructie, treurnis en dood die door het verhaal geweven zijn. Voor elk duiveltje is er een engeltje, aan elk leven kleeft de geur van de dood. Nadat één van de vijf duiveltjes, Herwardje, ook jong sterft, slaat de balans in het gezin over naar de dood.
Zoals de ondertitel al suggereert, is de moederliefde één van de hoofdthema's van dit boek. Celestien is zelf geen moeder, maar vereenzelvigt zich met Madames moederschap. Van de kinderen krijgt ze er niets voor terug. Hard wordt ze bijvoorbeeld door Bertje behandeld wanneer Madame dood is. Bertje wil een volmacht over Celestiens geld, maar zij weigert. Dan luistert zij het volgende gesprek af tussen Bertje en zijn zus Angelique: ‘Hij had uitgerekend wat ik zoal opzij kon hebben gelegd, ik, die mijn hele leven kost en inwoon had genoten. Dat moest een mooi sommetje zijn, wat toch -)e kon het keren of draaien - door de familie op tafel was gelegd. Celestien had geen rechtstreekse erfgenamen, was het zo onredelijk dat het geld zou worden teruggestort? Ik trapte de deur open: “Zodat jij het mie zak kunt steken!”’ Zoals in dit citaat haalt Celestien veel van haar informatie door luistervink te spelen en te bespieden, wat haar positie duidelijk bepaalt. Ze is geen echte partner in de communicatie, ze is niet echt in beeld. Af en toe komt ze wel in opstand en ze laat zeker niet met zich sollen door de duiveltjes, maar ze blijft ‘ten dienste van’ het leven van anderen.
Haar verteltrant is associatief. In grote lijnen is de roman chronologisch, maar daarbinnen wordt voortdurend voor- en achteruitgekeken. De roman zit structureel ingenieus in elkaar, elke naam die valt krijgt later een rol, elke kort vermelde gebeurtenis wordt later uitvoeriger verteld. Er zijn geen losse draadjes, ook al lijkt het op het eerste gezicht een wirwar. De structuur is duidelijk die van een weefsel van stemmen en ideeën, van persoonlijke levenslijnen en historische gebeurtenissen, maar wel hecht en zonder gaten. Daardoor is het tempo van de roman traag, er zitten veel schijnbare herhalingen in, hoewel bij nader inzien het hernemen van een motief of een detail uiteindelijk een uitdiepen ervan is of een interpreteren. Het is een ritme van twee stappen vooruit en één achteruit. Celestien neemt de tijd, ze is niet meer gehaast, haar werk zit erop.
De tekst als een weefsel te structureren moet welhaast een bewuste keuze van Van Paemel geweest zijn, omdat deze structuur geworteld is in de écriture féminine, waar Van Paemel haar teksten al decennialang bij laat aanleunen. Ze geeft een vrouw het woord en laat haar vertellen wat haar bezighoudt. Ecriture féminine wordt verbonden met een vloeiende, niet-hiërarchische schrijfstijl en die is hier zeker aanwezig. Celestien zet de collectieve geschiedenis naast de persoonlijke geschiedenis, de details naast de drama's en vertelt alles op een nuchtere, relativerende toon die weinig reliëf aanbrengt. Er ligt een sterke nadruk op het alledaagse. Doordat de verteller een dienstmeid is, is het vanzelfsprekend dat het ‘huiselijke leven’ de uitgangspositie is. Het ‘binnenskamers’ wordt tot centrum verheven en de buitenwereld naar de marge verschoven. ‘Je kunt met het huishouden geen naam maken’, beseft Celestien, ‘ik zal wel bij de petite histoire horen. Met mijn potten en