In de nieuwe roman Rondo Veneziano vertelt hij over de hoofdpersonen, J.J. Pipper en diens jeugdige vriendin Vicky, dat zij een Venetiaanse kerk binnenlopen juist als daar het veertigstemmige Te Deum van Thomas Tallis gerepeteerd wordt. Een Renaissance-compositie; die vergt een Renaissance-oor: ‘De gewone luisteraar zal dan die veertig stemmen niet allemaal kunnen onderscheiden, maar de dirigent zal ze moeten kennen en kunnen zingen.’ Als kort, eenstemmig stukje zou deze scène het al goed doen, maar wie dit zo ongeveer halverwege een groter werk tegen komt, beseft mogelijk dat ook de roman zelf van een meerstemmigheid is waar de schrijver ongetwijfeld van begin tot eind zicht op houdt, maar waarvan het de lezer soms duizelt. Stemmen; dat wil niet alleen zeggen personages (daar alleen al zijn er zeker veertig van in deze roman), maar ook situaties, ideeën, verhaallijnen. Legio.
Die stemmen worden tot klinken gebracht op een twee weken durend Torricelli-colloquium in Padua en Venetië. De groep hooggekwalificeerde natuurwetenschappers, filosofen, schrijvers, historici die eerst met titels en dubbeltitels wordt voorgesteld, doet in zijn breedheid denken aan de sprekerslijst van een Nexus-conferentie of aan de gezamenlijke gesprekspartners van Wim Kayzer in zijn mega-tv-programma Een schitterend ongeluk. Het realistische en vaak komische verhaal in deze roman is dat van de communicatie tussen deze sterren van wetenschap onderling, die met hun partners en half-partners en ook weer die tussen deze satellieten van de wetenschap.
Pipper is in dit gezelschap een vreemde eend, want hij heeft, als enige van de sterren, geen academische titel. Het is een kwestie van een bizar groot belang, die leidt tot overwegingen over academische fraude, genialiteit en eeuwige roem. Zo wordt in de roman herhaaldelijk vastgesteld dat het vaak niet de ontdekker is geweest die met roem beladen wordt, maar hij of zij die een ontdekking met stijl onder de aandacht heeft weten te brengen. Waarheid, roem, geld, seks, ze worden nagejaagd en vallen soms verrassend samen, zoals wanneer Pipper op de verleidingen ingaat van een schatrijke Padovaanse.
Net zo makkelijk als levenden nemen er aan het colloquium ook doden deel, zoals de dichter en Nobelprijswinnaar Joseph Brodsky, de wetenschapshistoricus E.J. Dijksterhuis (die ooit voor zijn De mechanisering van het wereldbeeld de PC. Hooftprijs ontving) en Pythagoras, beroemd vanwege een stelling die van ver voor zijn tijd dateert. Misschien heeft ook Pipper wel kans op eeuwige roem, denk je als lezer, want hij krijgt de opdracht om van de notulen van dit congres een roman te maken. De nieuwe Pythagoras of de nieuwe Dijksterhuis worden, dat zou zowel Pipper als Krol wel willen. En dan maar in één moeite door de evenknie van Michel Houellebecq, die als ‘Dr. M. Welbeke, auteur, Lille’ ook op de deelnemerslijst staat en over wiens Elementaire deeltjes Krol zich al eerder tegelijkertijd lovend en kritisch heeft uitgelaten.
De fout van Houellebecq is volgens Krol en Pipper geweest dat hij een verkeerde analyse heeft gemaakt van de positie van de natuurwetenschappen in onze cultuur, waardoor ook zijn blik op de toekomst onjuist is. De vraag hoe lang de natuurwetenschappen nog dominant kunnen blijven in onze cultuur en door welk paradigma zij zullen worden verdreven is ook in Rondo Veneziano de centrale kwestie, waarin en waaromheen alle stemmen samenkomen en samenklinken. Krol uit een andere, somberder veronderstelling dan Houellebecq: de natuurwetenschappen kunnen, net als de Griekse cultuur, verdwijnen in het woestijnzand van chaos of islam. Dat klinkt op dit moment in de Europese geschiedenis zo pijnlijk realistisch, dat je mag hopen dat zijn Club van Venetië zich heeft laten verblinden door de problemen van de dag. En dus ook dat de zorgen die Krol zich kennelijk maakt, vertekend worden door het punt in de geschiedenis waarop wij ons bevinden. Maar als hij gelijk krijgt, is Pipper eerder de Dijksterhuis dan de Houellebecq van deze voorspelling. Dan heeft hij op een scharnierpunt in de geschiedenis gestaan, zoals het huis waar hij en Vicky in Venetië verbleven als douanepost tussen de middeleeuwse handelsstad en de wereld ooit een scharnierpunt is geweest.
Naast wetenschappelijke betogen, waarin dat van de genealogie van de natuurwetenschapper in de stijl van de geslachtstabellen in het Oude Testament een stilistisch hoogtepunt vormt, biedt de roman ook flarden sciencefiction. Dat het congres wordt gehouden in oktober 2004, is vanuit dat oogpunt een kleinigheid. Toen Krol zijn roman schreef, lag okto-