Riccardo Chailly (o1953) - Foto Sasha Gusov.
Chailly's opzienbarende debuut in 1985 en zijn benoeming als chef-dirigent in 1988, waar hij het haalde van Hans Vonk, protégé van scheidend directeur Bernard Haitink, viel lang niet bij iedereen in goede aarde. Men was bang dat de ‘gouden’ klank van het orkest teloor zou gaan en bezorgd om de voorzetting van de artistieke erfenis van Haitink zelf, die met zijn diep doorleefde vertolkingen van het symfonische oeuvre van Gustav Mahler en Anton Bruckner in de voetsporen was getreden van zijn illustere voorgangers aan de Van Baerlestraat: Eduard van Beinum en Willem Mengelberg.
Dat Chailly daarom juist met een Mahlersymfonie - diens Negende - afscheid wilde nemen van Amsterdam die elfde juni, mag als een heel bijzonder gebaar worden beschouwd. Mahlers Negende symfonie, een kosmisch visioen in klank dat uitsterft in zijn laatste, gestreken maten, daar waar de muziek oplost in het volkomen niets... Was een zinvoller afscheid mogelijk dan juist met deze symfonie?
Sinds september 2004 heeft Chailly een opvolger: Mariss Jansons uit Letland, geboren in 1943, klankmagiër pur sang. Geen analytisch ingesteld dirigent of voorvechter van de avantgarde, eerder een meeslepend muzikant met een voorliefde voor het grote romantische repertoire en de Russen. Maar ook Bartók en Stravinsky staan op zijn conto, zelfs Bruckner, Mahler en Schönberg. Een perfectionist zoals zijn voorganger maar toch anders. Een man die zijn gevoelens laat spreken van minuut tot minuut, van maat tot maat. Dat het orkest hem unaniem verkoos en binnenhaalde als de muzikale tovenaar uit het verre Letland, spreekt in dit opzicht boekdelen. Na zoveel jaren Chailly was men kennelijk toe aan een andere benadering van musiceren.
‘Jansons kan mensen verliefd maken op de muziek die ze spelen.’ Het zijn de woorden van een vriend. Hij wordt bijgevallen door praktisch alle leden van het Koninklijk Concertgebouworkest, want ze herinneren zich de vele concerten die ze vanaf 1988 onder Jansons' leiding hebben gegeven. Onder de vele gastdirigenten aan de Van Baerlestraat was de Let al jaren favoriet. Zijn carrière is er dan ook naar: in 1968 was hij dé ontdekking bij een masterclass van Herbert von Karajan in Berlijn. Vervolgens werd hij assistent bij de beroemde Leningrader Philharmonie onder Jevgeni Mravinski. Vanaf 1979 leidde Mariss Jansons bijna twintig jaar lang het Philharmonisch Orkest van Oslo dat onder zijn leiding uitgroeide tot een internationaal gerespecteerd ensemble. Daarna, vanaf 1997, stond hij aan het hoofd van een ander illuster orkest: The Pittsburgh Symphony Orchestra. En nu dus het Koninklijk Concertgebouworkest. ‘Jansons kan gaan oogsten’, kopte een dagblad terecht.
Er is veel moois op komst in Amsterdam. Maar verdeeld over minder weken dan onder zijn voorganger. Was Chailly soms meer dan twintig weken doorlopend in Amsterdam, Jansons houdt het bij twaalf. ‘Als je ergens chef-dirigent wordt, moet je zorgen dat je er niet te vaak bent’, meent hij. Amsterdam moet zijn nieuwe chef-dirigent dan ook delen met München, waar Jansons het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks onder zijn hoede heeft genomen. Kennelijk wil hij de verhouding spannend houden, ze moet steeds als nieuw worden ervaren.
Te horen aan de magnifieke wijze waarop hij intussen Ein Heldenleben van Richard Strauss - indertijd door de componist opgedragen aan Willem Mengelberg en het Concertgebouworkest - tijdens zijn begroetingsconcert begin september gestalte gaf: gespannen en volbloedig maar ook verrassend lucide en wars van alle pathos, zal hem dit moeiteloos lukken.