| |
| |
| |
Johan Simons (o1946) - Foto Thomas Aurin.
| |
| |
| |
Boer op puntschoenen
Johan Simons, theatermaker
Peter van Vlerken
werd geboren in 1953 te Geldrop en studeerde journalistiek. Is chef kunst van het ‘Eindhovens Dagblad’.
Adres: Postbus 534, NL-5600 AM Eindhoven
Als ik Johan Simons voor het eerst ontmoet, is het 1997. Hij is nog volop actief in Zaandam als leider van Theatergroep Hollandia, maar zijn collega Ivo van Hove van Het Zuidelijk Toneel heeft hem naar Eindhoven genood voor een gastproductie. Simons werkt aan de regie van Trojaanse vrouwen van Euripides, een stuk vol dood en verderf, waarvoor het toneel van de schouwburg is omgetoverd tot het soort woestijnlandschap dat ik later nog vaak zal terugzien op televisiebeelden van de oorlog in Irak. Op het toneel ligt een dood paard en op de kont van dat paard zit Simons. Zijn weerbarstige haar is ongekamd alsof hij net uit zijn bed komt. Hij strijkt er voortdurend doorheen met zijn hand, maar veel haalt dat niet uit, misschien vanwege het ontbreken van zijn ringvinger. Zijn ogen staan slaperig en ook de plooien in zijn gezicht doen vermoeden dat hij net wakker is, terwijl het middaguur toch al ruim verstreken is. Hij heeft de wrattige, door weer en wind getekende kop van een hardwerkende boer. Hij draagt die middag, meen ik, rode puntschoenen, in elk geval schoeisel dat past bij een komediant. Hij heeft iets lomps en iets sierlijks tegelijk, zoals een stier lomp en sierlijk kan zijn. Ik besluit hem verder maar met rust te laten.
| |
Gewoon spelen
Later die dag vraag ik hem of hij de uitdrukkingen kent die ik vaak gehoord heb op de boerderij van mijn grootouders: dat niets zo dood is als een dood paard en dat je aan een dood paard niet moet trekken. Dat blijkt het geval te zijn. Hij zegt dat hij van de Zuid-Hollandse eilanden komt, van Heerjansdam. Zijn moeder is van boerenkomaf. Na omzwervingen langs verschillende steden heeft hij zich weer op het platteland gevestigd, in een voormalig schoolgebouw in Varik, midden in de Betuwe, midden ook in het oer-Hollandse decor van de grote rivieren. Het dorpsleven bevalt hem, vertelt hij. Zijn buurman, een boer, is eens naar een van zijn toneelstukken komen kijken. ‘Het enige
| |
| |
dat-ie na afloop zei, was dat het eerder te lang dan te kort was. Dat is van een ontwapenende nuchterheid die je soms kunt haten in mensen, maar aan de andere kant is het ook heerlijk. Zo'n reactie houdt je met beide benen op de grond.’
De nuchterheid van een boer, voegt hij eraan toe, is wat hij denkt dat zijn voornaamste eigenschap is als theatermaker. ‘Theater moet over het leven gaan, er een onderdeel van zijn. Theater dat een leven op zichzelf is, daar houd ik niet van.’ Hij moet ook niets hebben van de cultus eromheen. Niks gezwets van geëxalteerde ‘actreutels’ over magie. Gewoon spelen. En hij? ‘Ik doe mijn werk en ik ga naar huis.’
Boer en regisseur. Die twee lijken niettemin ver van elkaar af te staan. De elementaire bezigheden van ploegen, zaaien en oogsten tegenover het toch dikwijls intellectuele spel van het theater maken. Simons, nog steeds een dodelijk vermoeide indruk makend, laat een stilte vallen waar maar geen einde aan lijkt te komen. ‘Wacht maar’, zegt hij als ik ongeduldig begin te kijken en voorstel de vraag maar over te slaan, ‘er komt wel wat’. Om vervolgens, alsof hem de gedachte is aangewaaid, uit te leggen dat hij de verschillen helemaal niet zo groot vindt. ‘Zo'n boer is natuurlijk niet alleen bezig met het trekken van rechte voren. Daar krijgt hij allerlei gedachten bij die hem geestelijk op een heel ander niveau kunnen brengen. Boer en tegelijkertijd filosoof zijn, daar kan ik me veel bij voorstellen. Je moet het niet idealiseren, maar ik vind het wezenlijk dat boeren veel dichter bij de dood staan dan mensen in de stad. Dat is logisch. Als je een veestapel hebt, is je eerste zorg dat het vee gezond blijft. Pas dan kan het iets opbrengen. De dood is bij boeren een doodnormaal iets en dat is het voor een theatermaker ook. De dood, daar hebben ze allebei mee te leven.’
Wat Simons betreft, is het maken van een stuk als Trojaanse vrouwen net zo belangrijk als zaaien en oogsten. ‘Het klinkt belerend en moralistisch, maar het is zaak als mens en als kunstenaar te proberen de cirkel van oorlogvoeren te doorbreken. Je bent er niet met te zeggen dat er altijd oorlogen zullen zijn. Je moet wijzen op de pijn van oorlog en op de pijn van de herinnering aan oorlog. Als ik die noodzaak niet zou inzien, dan zou ik geen theater meer maken.’
Hij zegt te vinden dat mensen kennis moeten maken met het theater omdat het tot inzichten kan leiden waardoor ze in hun eigen leven een sprong voorwaarts kunnen maken. ‘Theater is daar beter toe in staat dan televisie. Televisie ademt niet. Theater wel. Als je stil bent, kun je de ademhaling van de acteurs horen. Ze zijn er speciaal voor jou, op die ene speciale avond.’
Als je een beeld van iemand in je kop hebt, zoals ik dat van ‘boerenregisseur’ Simons, dan wil het er niet zo maar uit. Dan krijgt het als vanzelf voortdurend bevestiging. Als ik hem in de loop der jaren wat intensiever ga
| |
| |
‘De val van de goden’, een regie van Johan Simons uit 1999. V.l.n.r.: Gonny Gaakeer, Jeroen Willems, Carola Arons, Fedja van Huêt, Thekla Reuten - Foto Ben van Duin.
volgen, blijkt hij op zeker moment een groot theaterproject rondom varkens en boeren in Noord-Brabant van de grond te tillen. Maar dat is later, veel later, nadat hij een fusie tot stand heeft gebracht tussen Hollandia en Het Zuidelijk Toneel.
| |
Boer over hybris
Eerder, als ik wat archiefstukken over Hollandia napluis, blijkt dat hij, hoewel nog hoog en droog gevestigd in Zaandam en niet in de Brabantse varkensstront, al naam heeft gemaakt met zogeheten boerendrama's. Theatergroep Hollandia is door Simons in 1985 opgericht. Hijzelf heeft een opleiding tot danser - vandaar die puntschoenen? - achter de rug aan de Rotterdamse Dansacademie en tot acteur aan de Toneelacademie Maastricht. In 1976 begint hij als acteur bij de Haagsche Comedie. Daar ensceneert hij ook zijn eerste voorstelling. In 1979 is hij medeoprichter van Het Wespetheater.
Hollandia komt voort uit het voormalige Regiotheater Amsterdam, Simons' eerste eigen gezelschap, en Toneelgroep Acht Oktober. Al snel neemt hij de beslissing theater te gaan maken voor mensen die er nauwelijks mee in aanraking komen. De groep vestigt zich niet alleen op het platteland, daar, en niet in de keurige stedelijke theaters, wordt ook gespeeld: in aftandse garages, leegstaande kassen en oude fabrieken.
Hollandia lijkt een speciale theatertaal te ontwikkelen om deze mensen te bereiken, want de publieksbelangstelling voor het gezelschap groeit van jaar tot jaar. Met Paul Koek als componist en mede-artistiek leider en de vas- | |
| |
te kern van acteurs met Jeroen Willems, Bert Luppes, Betty Schuurman en Elsie de Brauw - de laatste is tevens de echtgenote van Simons - grijpt hij naar de ‘boerenstukken’ van Achternbusch en Kroetz om, zoals hij zegt, ‘vorm te geven aan zijn eigen boerenafkomst’.
De thematiek van de dood heeft steeds een groot aandeel in deze boeren-drama's. Dat is ook het geval in de Griekse tragedies die hij vervolgens ter hand neemt. Hij noemt ze van eenzelfde soort hardheid. Daarnaast trekt hem het thema van de ‘hybris’ aan, de overmoed van de mens tegenover de goden en het lot, een overmoed die hij bij de hedendaagse westerse mens ook bespeurt. Hij noemt de moderne samenleving overmoedig omdat zij zich veel te weinig bewust is van de kwetsbaarheid van de culturele beschaving.
Juist als Hollandia met 35.000 bezoekers per jaar en gelauwerd met diverse prijzen op zijn hoogtepunt lijkt te zijn, sijpelt rond de eeuwwisseling in Eindhoven het nieuws door dat Simons zijn gezelschap wil laten fuseren met Het Zuidelijk Toneel. De stap is mede ingegeven door de wens van de overheid tot vernieuwing van het Nederlandse toneelbestel en wordt versneld als Ivo van Hove te kennen heeft gegeven Toneelgroep Amsterdam te gaan leiden. Met een flinke zak subsidiegeld uit Den Haag wordt de zaak beklonken.
Wat een verademing is de komst van Simons en zijn Hollandia-makkers naar Eindhoven. Het lijkt alsof alle deuren en ramen van het toneelhuis worden opengezet. Dat gebeurt ook letterlijk doordat in de repetitielokalen wanden worden neergehaald en kozijnen worden geplaatst. Het gebouw langs het spoor in Eindhoven verandert van een gesloten bastion in een toegankelijk publieksgebouw. Heeft Van Hove zijn repetities laten plaatsvinden in een geheime, laboratoriumachtige sfeer, ‘bij mij staat de keuken altijd open’, laat Simons weten. ‘Iedereen kan gewoon binnenlopen.’ Dat gebeurt in de praktijk overigens maar mondjesmaat. Als iets de naam heeft elitair te zijn, laat dat zich niet in een handomdraai wegpoetsen, ook niet door ‘een gewone boerenjongen’ als Simons.
| |
Eten wat de pot schaft
Kort voor de toneelfusie moet het geweest zijn dat ik voor het eerst kennismaak met een van de locatieprojecten waar Hollandia zijn reputatie mee heeft gevestigd. Op een failliete scheepswerf in het Antwerpse havengebied wordt De val van de goden (1999) opgevoerd, een stuk over een Duits familiebedrijf dat in de greep komt van het fascisme. In een enorme loods, 100 meter lang en 35 meter hoog, is provisorisch een tribune gebouwd waarop het ongemakkelijk zitten is, maar waardoor je des te beter bij de les blijft. De acteurs spelen tussen freesbanken en andere oude machines. Hun stemmen galmen door de ruimte. Paul Koek laat fascinerende klanken horen. Er wordt gezongen. Er is ernst en humor. Het geheel doet Brechtiaans aan. Er hangt een geur
| |
| |
‘De Leenane trilogie’, 2001, Betty Schuurman (staand) en Frieda Pittoors - Foto Ben van Duin.
van ijzer en afgewerkte olie. Alles bijeen zorgt De val van de goden voor een onvergetelijke theaterervaring.
In Eindhoven maakt Simons een wat lastige start met Woyzeck (2001), hoewel het een wonderlijk en niet eerder vertoond gezicht is Bert Luppes gedurende de hele voorstelling in een zwembad te zien ronddobberen. Maar het blijft een intellectueel en afstandelijk stuk, eigenlijk tegendraads aan Simons' eerder geuite opvatting over toneel. De regisseur revancheert zich ruimschoots met het Ierse plattelandsdrama De Leenane trilogie (2001) en zeker als het eerder genoemde varkensproject vorm krijgt, waarmee Simons in het zuiden van Nederland het Hollandia-concept van het locatietheater introduceert.
Bij een hernieuwde kennismaking - haren recht overeind, de slaap nog in de ogen, enzovoorts - geeft Simons zijn statement af. Zoals hij heeft gedaan in Noord-Holland ziet hij het als zijn plicht om wortel te schieten in Noord-Brabant. Hij wil zich ingraven in de regio, overal aanwezig zijn, zich verdiepen in de problemen die er zich voordoen en op artistieke wijze gestalte geven aan bijvoorbeeld de menselijke en dierlijke drama's die zich afspelen rondom de varkenspest en de mond- en klauwzeercrisis.
Varkens/boeren (2001), een dubbelproductie van Simons met Floor Huygen, is te zien in een voormalige koekjesfabriek in Den Bosch. In betegelde
| |
| |
ruimtes die meer aan een slachterij doen denken, klinkt geknor, gerochel en gekrijs en hangt de weeïge geur van varkensvoer. Tussen de twee voorstellingen door wordt voor het publiek een eenvoudige maaltijd geserveerd. Boerenkost, eten wat de pot schaft.
Varkens/Boeren wordt nadien vele malen herhaald in boerenschuren op het Brabantse land. Het gezelschap krijgt meer aanvragen om de stukken te spelen dan het kan verwerken. Boeren nodigen hun buren uit om de voorstellingen bij te wonen. Hele families zitten op strobalen te kijken naar toneeldrama's die ontsproten zijn aan hun eigen werkelijkheid. Daarna wordt er gepraat over hoe de ruiming van hun varkens verliep, hoe moeilijk het was afscheid te nemen van de beesten en soms zelfs van het hele bedrijf. Er hangt een sfeer van weemoed en onverwerkt verdriet en niet zelden worden er tranen geplengd.
| |
Oorlogswonden
Intussen krijgt Zuidelijk Toneel Hollandia, zoals het gezelschap is gaan heten, steeds meer gestalte. Niet onbelangrijk is de aansluiting van Jonghollandia, bestaande uit pas afgestudeerde acteurs van de toneelschool in Maastricht, waar Simons al lange tijd lesgeeft. Wat is het toch dat hij heeft om jongeren aan zich te binden? Zij noemen hem soms hun toneelvader onder wiens hoede zij zich graag verder willen ontwikkelen.
Toneelvader, dat woord nemen ook de gelouterde acteurs als Jeroen Willems en Fedja van Huêt in de mond. Aus Greidanus jr., de jongste acteur van de stal, zegt het na Richard III (2004) op deze manier: ‘Het prettige aan Johan is dat niet zijn visie, maar het beste idee telt. Hij staat altijd open voor iets beters. Zo krijg je een heel creatief werkproces, waar iedereen scherp bij blijft.’ Fedja van Huêt verwoordt het naar aanleiding van De bitterzoet (1998) zo: ‘Ik was in de gelukkige positie dat ik hem tegenkwam toen ik op mijn drieëntwintigste vers van school kwam. Ik heb enorm veel aan hem te danken. Hij blijft mijn mentor.’ En ook Jeroen Willems, die onder meer zijn fenomenale toneelsolo Twee stemmen (1997), wellicht de meest gespeelde en zeker de meest internationale Nederlandse productie aller tijden, mede aan Simons te danken heeft, spreekt over hem als over zijn leidsman.
Terwijl Jonghollandia zich op gevarieerde locaties als het dak van een parkeergarage en op ludieke wijze in patronaatsgebouwen richt op het aanboren van een nieuw en jong theaterpubliek, probeert Simons met zijn eigen producties, waaronder tweemaal een stuk van Hugo Claus, De Metsiers (2002) en Vrijdag (2003), het Eindhovense schouwburgpubliek terug te veroveren dat zijn hart verpand heeft aan Ivo van Hove. Dat lukt, maar moeizamer dan Simons verwacht heeft. Andere locaties dan de schouwburgzaal blijken in en rond Eindhoven moeilijk te vinden, al is de Technische Universiteit al te
| |
| |
‘Vrijdag’, 2003, met v.l.n.r. Bert Luppes en Yonina Spijker - Foto Ben van Duin.
graag bereid ruimte te bieden aan Gen (2002), de toneelversie van de roman Elementaire deeltjes van Michel Houellebecq over de maakbaarheid van de mens.
Hoe langer Simons in Eindhoven werkt, des te duidelijker wordt het verschil met Van Hove. Het is de filosofie van beide benen op de grond van Simons, tegenover de toch altijd enigszins verheven esthetiek van Van Hove.
Aan zakelijke rompslomp zegt Simons meer dan eens een broertje dood te hebben, maar dat weerhoudt hem er niet van als dat nodig is een tijdje ook de zakelijke leiding van zijn gezelschap op zich te nemen, al was het maar omdat hij alle facetten van het theatervak wenst te beheersen.
Simons verlegt ondertussen wat filosofische accenten. Bij Trojaanse vrouwen geeft hij aan de pijn te willen laten zien die mensen overlevingsdrang kan bezorgen. Hij heeft dat aan den lijve ondervonden. Tijdens een al te drieste repetitie is zijn trouwring achter een balk blijven haken en is zijn vinger afgerukt. Hij mag er graag naar kijken met een mengeling van afschuw en trots, zoals je ook naar een opgelopen oorlogswond kunt kijken.
Daarna richt Simons zich in zijn toneelwerk, zoals in De val van de goden en Twee stemmen, op macht, misbruik van macht en perverse machtswellust zelfs, die in de maatschappij steeds nadrukkelijker aanwezig zijn en die in allerlei toneelstukken zodanig aanwijsbaar zijn dat er makkelijk de nadruk op te leggen is.
De laatste keer dat ik Simons uitvoerig spreek - hij ziet er net zo slaperig uit als altijd - vertelt hij dat hij op het toneel genoeg heeft van het geweld en de slechtheid als onveranderlijk menselijk gegeven. ‘Dat de wereld klote in
| |
| |
elkaar steekt, weten we nou wel.’ Liever wil hij de slechtheid tonen als een menselijke tekortkoming die lijden tot gevolg heeft, een lijden dat met liefde verlicht kan worden. Misschien is hij week geworden, peinst hij, zeker zachter. Hij heeft twee kinderen gekregen die daar wellicht voor gezorgd hebben. Hoe dan ook, de liefde wil hij de komende jaren meer laten zien.
Naar aanleiding van Gen vraagt Simons zich af: ‘Als we in staat zijn om de mens totaal verrot te maken, waarom zouden we dan geen beter mens kunnen creëren?’ En als hij Richard III, Shakespeares moorddadigste stuk, op de planken brengt, maakt hij van de Engelse koning een tragisch slachtoffer van het kwaad, dat door een hogere macht op hem lijkt te zijn afgestuurd. Het feitelijke moorden gebeurt achteloos, bijna tegen zijn zin en vindt plaats in de coulissen in plaats van open op het toneel.
| |
Mislukken mag
Er is iets met dit laatste gesprek. Simons noemt zich vol overtuiging de beste regisseur en zijn gezelschap het beste van het land. Hij geeft grif toe dat sommige stukken mislukt zijn, zoals De Metsiers, dat, overmoedig geworden door al het succes, te haastig in elkaar is gestoken. ‘Maar mislukken mag’, voegt hij daar onmiddellijk aan toe. Toch zit hem duidelijk iets dwars. Af en toe barst hij uit in fulminaties, zoals over de Eindhovense schouwburgdirecteur met wie hij niet overweg zegt te kunnen en over de ‘te dure, elitaire plek’ van het gebouw van ZT Hollandia, dat niet midden in de stad staat, maar op een kale steenvlakte, vanwaar bussen vertrekken naar vakantiebestemmingen en waar de enige belangstelling die reizigers aan de dag leggen voor toneel eruit bestaat dat zij bij ZT Hollandia aanbellen met de vraag of zij er kunnen plassen.
Simons trekt zijn woorden in zodra hij ze heeft uitgesproken, maar het is duidelijk dat hij last heeft van frustraties. Hij heeft willen wortelen in Brabant, maar zijn wortels hebben te weinig water gekregen. Hij heeft meer betrokkenheid van de Eindhovenaren willen genereren dan hij voor elkaar heeft kunnen krijgen. ‘Het zou toch mogelijk moeten zijn om hier tien keer Vrijdag voor een afgeladen zaal te spelen’, verzucht hij.
Hoe anders is dat in het buitenland geweest. Geen andere Nederlandse regisseur heeft ooit zoveel buitenlandse waardering gekregen als Simons. Vooral in Duitsland wordt hij op handen gedragen sinds hij er onder meer De val van de goden heeft gebracht en volle zalen heeft getrokken met Hannibal (2002) en de opera Sentimenti (2003). Als enige Nederlandse regisseur ooit heeft hij voor het Theatertreffen in Berlijn met de Münchner Kammerspiele een voorstelling mogen maken, Anatomie Titus (2003), die door een jury van critici in 2004 meteen maar uit tien andere hoogstaande producties is uitverkozen tot ‘voorstelling van het jaar’. In Oostenrijk tijdens de Salzburger
| |
| |
‘Richard III’, 2003, met v.l.n.r. Frank Lammers & Fedja van Huêt - Foto Ben van Duin.
Festspiele heeft men de handen rood geklapt voor Judith (2000) en de monsterproductie Bacchanten (2002) is te zien geweest van Keulen en Wenen tot in Athene, de bakermat van de Griekse tragedie.
Een dag na mijn gesprek met Simons maakt hij bekend dat hij ermee ophoudt in Eindhoven en vanaf medio 2005 aan een nieuwe toekomst begint bij het Publiekstheater in Gent, dat NT Gent gaat heten.
Achteraf kan het eerdere vertrek uit Eindhoven van zijn maat Paul Koek als leider van de Veenstudio, de muzikale poot van ZT Hollandia, als een teken aan de wand worden gezien. Het heeft niet geboterd tussen Hollandia en Eindhoven. Simons heeft er van alles aan gedaan, prachtig toneel gebracht eerst en vooral, maar hij heeft er te weinig handen voor op elkaar gekregen. Het verschil in waardering met het buitenland moet hij steeds schrijnender hebben gevoeld.
Het heeft overigens niet alleen aan Eindhoven als povere toneelstad gelegen. Ook wel een beetje aan Simons zelf. Zijn grote producties, zoals De val van de goden, zijn te zien geweest van Rotterdam tot Antwerpen en van Berlijn tot Avignon, maar niet op locatie in Eindhoven.
‘Ik kap het af op de top’, zegt hij. En dat klopt. Hij heeft de belangrijkste toneelprijzen gewonnen die er te winnen zijn. Onder zijn vleugels zijn Betty Schuurman met de Theo d'Or (2002), Bert Luppes en Jeroen Willems (2003
| |
| |
en 2004) met de Louis d'Or en hijzelf met de Prijs van de Theaterkritiek (2004) bekroond. ‘Meer kan ik niet bereiken met Hollandia. Het is tijd om nieuwe dingen te doen.’
De uitdaging die hij zoekt, meent hij gevonden te hebben in Gent, waar hij behalve over een toneelgezelschap ook kan beschikken over een eigen theater, midden in de stad, midden tussen de mensen.
| |
Europees theater?
Simons was nog niet weg uit Eindhoven. Nog minstens één regie van zijn hand zou daar tot medio 2005 te zien zijn. Dat had hij tenminste beloofd. Maar eind 2004 besloot hij een tournee van deze laatste voorstelling te schrappen. Wegens geldgebrek aan het eind van de subsidieperiode, zo luidt de officiële lezing. Maar wellicht zijn ook de slechte kritieken op het stuk van invloed geweest op het besluit. Het gaat om De speler/Zocker naar de roman van Dostojevski, een coproductie van ZT Hollandia met de Volksbuhne Berlijn. Het stuk is in Berlijn en Maastricht in première gegaan en bij alle bewondering die dit artikel wil laten uitgaan naar Simons, gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat er terecht zeer negatief op gereageerd is, al zijn ook wel weer kanttekeningen te maken bij de gretigheid waarmee de heren critici hun pen in azijn doopten. Maar ook het gewone publiek was er niet kapot van. Verre van dat. In Duitsland zijn veel mensen weggelopen uit de zaal, ondanks enkele grappige vondsten van Simons zoals rijdende auto's op het toneel, overvloedig neervallende regen, liedjes van André Hazes en het mengtaaltje van Duits en Nederlands. ‘Lang en saai boekhouderstoneel’ is de negatieve kwalificatie die De speler zich moet getroosten. Ook het woord ‘afstandelijk’ klinkt, terwijl het stuk Simons zelf toch dicht op de huid zit omdat zijn eigen vader gokverslaafd was. Maar het is naar een veelomvattend niveau getild van grootschalig kapitalisme, wat ten koste is gegaan van het persoonlijk karakter.
Dat de ingeslagen weg naar grensoverschrijdend Europees toneel niet met louter rozen geplaveid blijkt te zijn, beseft ook de grote theatermaker zelf, die tussen de Duitse en de Nederlandse première in vergeefs nog wat aan De speler heeft proberen te sleutelen. Het samenbrengen van het Duitse en het Nederlandse gezelschap kostte de nodige hoofdbrekens. De relaxte, collectieve manier van werken van ZT Hollandia botste in de praktijk met de hiërarchische, kämpferische bedrijfscultuur van de Volksbühne, zegde hij zich in Berlijn te realiseren, en ook toen De speler in Nederland speelde, boterde het nog steeds niet tussen de acteurs van ZT Hollandia en die van de Volksbühne Berlijn.
Maar zoals eerder gezegd: mislukken mag. Worden de vruchten van Simons' internationalisering niet bij het ene toneelstuk geplukt, dan is het wel bij het andere. De komst van de beroemde Zwitserse regisseur Christoph Marthaler om bij ZT Hollandia in samenwerking met Het Publiekstheater/NT
| |
| |
‘De Speler’, 2004 - Foto Thomas Aurin.
Gent Herman Heijermans' oer-Hollandse toneelstuk Op hoop van zegen om te bouwen tot het universelere en muzikalere Seemannslieder, is zeker ook te danken aan Simons en in het bijzonder aan zijn in de loop der jaren opgebouwde buitenlandse contacten.
In allerlei opzichten mag Gent zich over de komst van Simons in de handen wrijven. Maar ze moeten daar niet vreemd opkijken als hij zo nu en dan voor een kortere of langere periode zijn biezen pakt. Hij heeft al afspraken lopen in Parijs waar hij in 2006 twee opera's gaat regisseren.
In een persbrief heeft Simons alvast een tipje van de sluier opgelicht aangaande zijn plannen vanaf september 2005 in Gent. Die zijn zonder meer groots te noemen. ‘NT Gent wordt een internationaal producerend stadsgezelschap. We bouwen er verder aan een Europese theaterpraktijk van verwante theatermakers. Een aantal Hollandia-acteurs gaat mee, maar er komen ook acteurs uit Vlaanderen en Duitsland bij. Christoph Marthaler, Jossi Wieler en Krysztof Warlikowski komen er werken. Coproducties met de Volksbi hne, de Münchner Kammerspiele, de Parijse Opera, Toneelgroep Amsterdam en anderen staan in de steigers. Het optreden van ZT Hollandia op het Festival d'Avignon, in de zomer van 2004, heeft de voedingsbodem gelegd voor samenwerking met het Franse theaterveld. Er is nog veel om naar uit te zien!’
| |
| |
Het ronkt, en niet zo'n klein beetje ook. Maar de gastregie van Marthaler en de bevestiging van de intensieve samenwerking tussen NT Gent van Simons en Toneelgroep Amsterdam van Van Hove maken nu al duidelijk dat Gent een spilfunctie zal vervullen als Europese toneelstad.
Tel daarbij de Vlaamse en Nederlandse acteurs op die Simons al heeft vastgelegd voor de komende jaren in Gent: Els Dottermans, Wim Opbrouck, Steven van Watermeulen, Elsie de Brauw, Betty Schuurman, Aus Greidanus jr., Wine Dierickx, Maartje Remmers en Servé Hermans, alsmede toezeggingen voor incidentele producties van Jeroen Willems en Fedja van Huêt, en het geheel is zelfs voor de meest verwende theaterliefhebber om de vingers bij af te likken.
In Eindhoven zal ik, vrees ik, een tijdje moeten wennen aan Simons' opvolger Matthijs Rümke die iets bescheidenere, maar niettemin interessante voornemens heeft. Een daarvan is Johan Simons aantrekken voor enkele gastregies.
|
|