Ons Erfdeel. Jaargang 48
(2005)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Over een mislukte staat, zonder nostalgie
| |
[pagina 6]
| |
bewust een eigen staatsverband afdwong in 1830-1831, eindigt, ook volgens Belgische auteurs, als een ‘niet-land’.Ga naar eind(1) Gedane zaken nemen geen keer, en dat is vaak maar goed ook. Nederland en België zijn sinds de nazomer van 1830 gescheiden wegen gegaan en het is een zinloze vraag of zij daar verstandig aan hebben gedaan. Feit is dat beide landen zich sindsdien hebben ontwikkeld tot moderne, goed functionerende staten zonder legitimeringsprobleem. Toch gold die vraag lange tijd helemaal niet als zinloos, en was alleen het beamende antwoord correct. Het was immers toch de bestemming van beide landen, en van België in het bijzonder, tot volledige ontplooiing van hun eigen nationaliteit te komen? In deze romantisch-nationalistische visie was de samenvoeging van de Noord- en Zuid-Nederlandse gewesten, als uitkomst van het strategisch denken van het Weens Congres en de ambities van koning Willem I, een historische vergissing geweest. Ook de publieke opinie en de geschiedschrijving in Nederland zagen het zo. Volgens een modelbeschouwing uit 1864 had het Congres van Wenen Nederland, door de samenvoeging met die vreemde gewesten, eigenlijk zijn vrijheid ontnomen die het juist in november 1813 hernomen had. De gebiedsvergroting onder de soevereiniteit van Oranje was misschien wel eervol, maar dan vooral voor de koning. Een ‘in waarheid vrij volksbestaan’ begon, ook voor Nederland, eigenlijk pas in 1839, toen de scheiding tussen beide volken bij traktaat werd bekrachtigd. Maar volgens de Nederlandse auteur zou de vrijheid pas werkelijk bereikt worden op het moment dat ook Luxemburg en Limburg verlost zouden zijn van hun banden met de Duitse Bond. ‘Want dat ontbreekt er nog aan onze hoedanigheid van vrij volk. Dan eerst zullen wij geheel naar waarheid kunnen zingen: nunc pede libero pulsanda tellus.’Ga naar eind(2) De Noord-Nederlandse nationaliteit uitte zich in de negentiende eeuw vooral in een extreme behoefte aan afzijdigheid, die gold als ware vrijheid.Ga naar eind(3) De nationale geschiedschrijving in beide landen heeft talloze beschouwingen van deze strekking opgeleverd. De staten die door 1830 ontstonden, vroegen uiteraard om een geschiedschrijving die hun bestaansrecht, continuïteit en vorm rechtvaardigde. Dat was voor België nog meer dan voor Nederland het geval. Henri Pirennes zevendelige Histoire de Belgique (1900-1932) is het monumentale model van de belgicistische geschiedinterpretatie geworden.Ga naar eind(4) Voor Nederland was de zaak enerzijds minder urgent; daar kon de vereniging van 1815-1830 gemakkelijker als een ongelukkige episode in een lange, continue nationale geschiedenis worden afgedaan. Anderzijds was er echter ook de Groot-Nederlandse optie. Deze interpretatie kreeg vanaf de jaren 1920 haar enthousiaste en monumentale uitdrukking in de artikelen en in De geschiedenis van de Nederlandsche stam (1930-1959) van Pieter Geyl.Ga naar eind(5) In beide interpretaties vormden ‘naties’, opgevat als een soort natuurlijke wezens, het onderwerp van de geschiedschrijving: naties in ontwikkeling, | |
[pagina 7]
| |
of tijdelijk in een diepe slaap, of in verdrukking en miskenning, of in verblijdende krachtsontplooiing. Deze Nederlandse en Belgische natie hadden een gemeenschappelijk Bourgondisch verleden, waren sinds 1585 ruw gescheiden geraakt en hadden zich vanaf die tijd afzonderlijk ontwikkeld. Nederland, als zelfstandige republiek in de zeventiende en achttiende eeuw, met groot succes. De Zuidelijke Nederlanden kwamen in de jaren 1780 tot een hernieuwd nationaal besef, in het verzet tegen het verlichte absolutisme van de Oostenrijkse keizer Jozef II. Dan volgde voor beide landen de tijdelijke Franse overheersing, waarna zij hun periode van ongelukkige samenvoeging onder Willem I moesten doormaken, om ten slotte na 1830 hun bevrijding en ware ontplooiing als natie te vinden. Nog steeds vormt deze voorstelling van zaken, misschien ontdaan van al te romantische elementen, het historisch kader. Zij bepaalt bijvoorbeeld de structuur van Lode Wils' populariserende overzicht Van Clovis tot Happart. De lange weg van de naties in de Lage Landen (1992) en zijn andere publicaties op dit terrein. Ook bij Wils zijn het vooral verschillen in ‘nationaliteit’ die maakten dat het Verenigd Koninkrijk van Willem I tot mislukken gedoemd was. Net als de voorafgaande periode van Franse overheersing (1795-1814) was het koninkrijk slechts een fase geweest in de ontwikkeling van een volwassen Belgische nationaliteit. Ook andere auteurs hebben in de afgelopen jaren het belang beklemtoond van de fase van ‘proto-nationalisme’ dat in en door het anti-jozefistische verzet van de jaren 1780 geactiveerd werd. De Franse inlijving bracht vervolgens een noodzakelijke bestuurlijke uniformering, die doorgaans als een positieve bijdrage gewaardeerd wordt. De periode van het Verenigd Koninkrijk diende daarna vooral om het latente Belgische zelfgevoel te prikkelen door het besef van collectieve achterstelling. Daardoor rijpte het Belgische nationalisme in een nieuw, breed verzet tegen een ‘vreemde’ overheerser, zoals in de jaren 1780, waarna het echte België in 1830 de stap naar volwassenheid zette.Ga naar eind(6) Deze voorstelling sluit dus aan bij de negentiende-eeuwse, die de spanningen binnen het koninkrijk van Willem I interpreteerde als wezenlijk nationale tegenstellingen. Het uiteenvallen van het koninkrijk was een zaak van onverenigbare nationale ambities en gevoelens. De staatkundige constructie was een grove miskenning van het feit dat er zich ten minste sinds de late zestiende eeuw twee naties met een eigen cultuur, sociale structuur en bestuursstijl ontwikkeld hadden. | |
Geen breuklijn, maar craqueléMaar waren het in 1830 ‘België’ en ‘Nederland’ die met elkaar braken? Of is het niet veeleer zo, dat de twee staten die resulteerden uit het rommelige verloop van de revolutiemaanden en uit de Echternachprocessie van diplo- | |
[pagina 8]
| |
matieke onderhandelingen die tot 1839 sleepten, zichzelf en hun bevolking na 1830-1839 met succes een nationaliteit hebben verschaft? Natuurlijk, het Verenigd Koninkrijk bevatte voldoende conflictstof. Er ontstond, vooral vanaf 1828, een georganiseerde en verenigde oppositie. Zonder twijfel was de staat toe aan een ingrijpende verandering in bestuursvorm en beleid. Er stonden belangengroepen tegenover elkaar die hun zwaartepunt in het Noorden of in het Zuiden hadden en er waren fricties die het karakter hadden van een Noord-Zuid-tegenstelling. Zo werd er meer in de noordelijke dan in de zuidelijke infrastructuur geïnvesteerd. Ook het feit dat de grotere bevolking en het katholieke karakter van de zuidelijke gewesten geen adequate vertaling kregen in de bestuurlijke verhoudingen, wekte onvrede. De bestuursstijl was op een ergerniswekkende manier noordelijk gekleurd. Maar daarmee waren het nog geen conflicten tussen naties of nationaliteiten. Er lag in eerste instantie geen Belgisch-nationaal programma aan ten grondslag. De spanningen sinds 1828, die in de zomer van 1830 onder invloed van de Julirevolutie in Parijs ineens tot een uitbarsting kwamen, zijn in ruimer perspectief vooral te interpreteren als een constitutioneel, politiek conflict, over macht en invloed binnen het bestuur van het koninkrijk. We weten immers hoe het feitelijk is gegaan, vanaf de ongeregeldheden in Brussel na een van de opvoeringen van Aubers opera La muette de Portici op 25 augustus 1830.Ga naar eind(7) Dit werk - over een Napolitaanse volksopstand tegen het Spaanse gezag in 1647 - stond overigens al sinds 1829 op het repertoire; niemand nam aanstoot aan het stuk. Groepjes bezoekers trokken agiterend de stad in en molesteerden een aantal panden van de regeringsgezinde pers en bestuursvertegenwoordigers. In eerste instantie kregen de relletjes in Brussel en Luik dynamiek als sociaal conflict. Ze vonden aanhang bij armen en arbeiders die juist te lijden hadden van verlies van arbeid door mechanisering en van duurte door de afgelopen strenge winter en een slechte zomeroogst. Daar kwam weinig ideologie aan te pas. Leger en politie besloten even niet in te grijpen, juist om de zaak niet te laten escaleren zoals gebeurd was in Parijs, waar een maand eerder de Franse koning een revolutie had geprovoceerd die hem zijn troon gekost had. Daarna hebben de gebeurtenissen, zoals zo vaak in de geschiedenis, een eigen dynamiek gekregen, die door niemand planmatig geregisseerd werd. Door een aarzelende benadering van Willem I, verergerd door het eigenmachtige en onhandige optreden van zijn zoons Willem en Frederik, werd de opstand in Brussel niet in de kiem gesmoord, zoals aanvankelijk nog mogelijk was geweest. Het machtsvacuüm dat aldus ontstond, werd in september en oktober 1830 effectief benut en gevuld door het assertieve optreden van de Brusselse leiders, die een Voorlopig Bewind vormden en vervolgens een gekozen Nationaal Congres tot stand brachten. Daarmee ontstond een alternatief | |
[pagina 9]
| |
Gustaaf Wappers, ‘Tafereel van de septemberdagen van 1830 op de Grote Markt van Brussel’, 1835 © Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, Brussel.
gezag en een zelfstandige bestuursorganisatie die zich opwierp als legitieme vertegenwoordiger van de zuidelijke gewesten. En die ontwikkeling was mogelijk door de situatie dat de grote mogendheden, die in 1814-1815 het Verenigd Koninkrijk hadden opgezet, tijdelijk niet in de gelegenheid waren eensgezind op te treden en hun strategische schepping in stand te houden. Door deze samenloop van omstandigheden liep een stedelijke revolte, die voorkomen, tijdig onderdrukt of anders opgelost had kunnen worden, uit op een volledige breuk van het koninkrijk in een noordelijk en een zuidelijk deel, en op de vorming van een zelfstandige Belgische staat. Dat resultaat was voor 1830 door nagenoeg geen van de oppositiegroepen voorzien of beoogd. Het is ook geenszins te beschouwen als weerspiegeling van een acuut gevoeld en algemeen gedragen Belgisch-nationaal autonomieverlangen. Het verzet dat voor 1830 in het Zuiden bij diverse groepen leefde, stond overwegend in de traditie van het particularisme. Dat is een vroege vorm van ‘nationaal’ gevoel, die vooral een reactie van afweer was tegen de inmenging van ‘vreemd’ gezag in lang gevestigde sociale en culturele machtsverhoudingen. Het was een herleving van het defensieve anti-jozefisme van de late achttiende eeuw. Het is merkwaardig dat dit verzet ontstond tegen de uniformerende, ‘verlichte’ en ‘moderne’ politiek van Willem I, nadat een soortgelijk beleid wel aanvaard was toen het door Napoleon werd gevoerd. Het is ook achteraf positiever gewaardeerd. Zelfs Wils erkent nog dat ‘de superioriteit van de nieu- | |
[pagina 10]
| |
we, gecentraliseerde en geuniformiseerde instellingen onbetwistbaar was’.Ga naar eind(8) Waarom toen wel, en niet in de voortgezette vorm onder het bewind van Willem I? Wellicht ligt het verschil in de Franse toepassing van machtsmiddelen, of in het feit dat de Franstalige elites in de Zuidelijke Nederlanden zich toch in laatste instantie beter konden vinden in een Frans bewind. Het verzet tegen het bestuur van Willem I en het sinds 1828 bestaande monsterverbond van liberalen en katholieken maskeerde de breuklijnen die er wel degelijk door de later als eenheid voorgestelde Belgische natie liepen. Het Zuiden kwam in 1830 ook geenszins massaal en eensgezind in opstand. West-Vlaanderen, Gent, Antwerpen en delen van Limburg steunden aanvankelijk de Brusselse revolte niet. Ook leidde de opstand in sommige delen van het Zuiden in eerste instantie tot een herleving van oude federalistische en stedelijke vrijheidsgevoelens. Tegelijk bestond er in de katholieke zuidelijke en oostelijke provincies van Nederland wel een afwachtende sympathie met de opstand en weinig behoefte om bij te dragen aan het neerslaan ervan. De revolutie is aanvankelijk een door liberale Brusselse, Luikse en Naamse groepen geregisseerde beweging geweest. De katholieke kerkleiding, bondgenoot for the sake of the matter, had een eigen ideaal, namelijk een exclusief katholieke Belgische staat. De opstand werd verder gesteund door groepen die eigenlijk voorstander waren van een aansluiting bij Frankrijk. België als uitkomst - binnen een jaar opnieuw onder een buitenlandse en protestantse beroepskoning, Leopold I - is nooit de inzet van de zaak geweest. Ook de uiteindelijke grenzen van de Belgische ‘natiestaat’ waren allerminst natuurlijk of nationaal gedacht. Wie de onderhandelingen van 1830-1839 er op na slaat, weet dat er door beide regeringen jarenlang gemarchandeerd is en geschoven met (delen van) Limburg, Luxemburg en West-Vlaanderen. Niet met de bedoeling diepgevoelde nationale grenzen te bereiken, die alle cultureel en historisch verbonden gemeenschappen zouden omvatten, maar met het doel economisch en strategisch interessante grenzen te scheppen voor een levensvatbare staat.Ga naar eind(9) | |
De maakbaarheid van nationaliteitOverigens was ook Nederland in 1830 helemaal nog niet een land met een collectief nationaal besef dat tot in alle vezels van de samenleving was doorgedrongen. Hoewel er zich sinds de jaren 1760 duidelijk een nationale communicatiegemeenschap vormde, was de oude federale republiek pas sinds 1798 formeel een eenheidsstaat. De Bataafse en Franse jaren hadden het vaderlandgevoel op allerlei manieren geactiveerd. Toch dachten in de dagelijkse praktijk de meeste inwoners, ook de elites, nog vooral lokaal en regionaal. Er bestonden vanouds grote mentale en belangenverschillen tussen Holland en de overige provincies. Oost-Nederland was in menig opzicht | |
[pagina 11]
| |
Affiche voor de tentoonstelling ‘Visionair België’, van 18 februari tot en met 15 mei 2005 in het Paleis voor Schone Kunsten, Brussel.
meer verwant met de Duitse grenslanden dan met Holland. Er was wel een Hollandse Leitkultur, maar die was niet diep en breed gevestigd. Deze leidende high culture is pas echt verbreid in de tweede helft van de negentiende eeuw, als deel van de ‘eenwording’ van Nederland in infrastructurele en administratieve zin, en als resultaat van het onderwijs.Ga naar eind(10) De rooms-katholieken, veertig procent van de Nederlandse bevolking, voelden zich nog lang weinig verbonden met de officiële Nederlandse cultuur en hadden daar ook reden toe. Door de protestantse meerderheid werden zij immers maar voorwaardelijk erkend als volwaardige Nederlandse burgers. Het hele emancipatieproces sinds de jaren 1870 is nodig geweest om katholieken, gereformeerde kleinburgerij en arbeidersklasse het gevoel te geven dat ze geaccepteerd werden en geïntegreerd waren in de nationale samenleving.Ga naar eind(11) Het heeft ten minste tot 1870 geduurd voordat Limburg - pas in 1839 op economische en strategische gronden bij de boedelscheiding toegewezen aan Nederland - zich enigszins met zijn lot begon te verzoenen. Nog steeds bestaan er duidelijke cultureel-mentale verschillen tussen Limburg en ‘Holland’. De aanhechting van de vreemde staartprovincie heeft weinig met nationale gevoelens te maken gehad.Ga naar eind(12) Tegelijk toont juist de geleidelijke integratie van Limburg in het ‘vreemde’ Nederland dat een natiestaat voor een groot deel maakbaar is - veel | |
[pagina 12]
| |
maakbaarder althans dan het romantische nationalisme of ‘bestemmingsnationalisme’ wil doen geloven. Overal in Europa heeft het intensieve natievormingsproces zich in de tweede helft van de negentiende eeuw voltrokken, via de nieuwe middelen van verkeer en communicatie en via de sterk vergrote aanwezigheid van de staat in het maatschappelijke leven. Door weten regelgeving, onderwijs, dienstplicht, centralisering van belastingen, kiesrechtuitbreiding en een begin van sociaal beleid groeiden burgers op nationale schaal naar hun staatsverband toe. Ook in Nederland en België heeft de natievorming plaatsgevonden binnen het ontstane staatskader. Zeker in België werd na 1830 dit project energiek ter hand genomen. Het jonge land was in Europa vroeg met de vorming van ‘peasants into Belgians’.Ga naar eind(13) Maar die geslaagde ‘Belgisering’ (en de ‘Neerlandisering’) was het resultaat van de in 1830-1839 ontstane toestand, niet de oorzaak ervan. Het finalisme, dat meent dat de geschiedenis moest resulteren in de natiestaten België en Nederland, en dat de periode 1815-1830 op voorhand als een kansloze misgreep opvat, is een historische tunnelvisie. Daarmee is overigens ook gelijk de Groot-Nederlandse hypothese verworpen, voorzover die in een Vlaams-Nederlandse taal- of cultuurnatie de ‘eigenlijke’, ‘natuurlijke’ natie ziet die tot ontwikkeling had moeten komen. Als het overvloedige nationalismeonderzoek van de afgelopen twintig jaar iets heeft aangetoond, is het wel dat naties geen natuurlijke eenheden of bestemmingsidentiteiten zijn, en natiestaten al helemaal niet. Een natiestaat is geen doorontwikkelde ‘etnie’. ‘Nationaliteit’ is een hegemoniaal cultureel vertoog dat met succes binnen een staatsverband gevestigd raakt, in relatie met de voordelen, de machtsuitoefening en de infrastructuur van die staat. Dat is geen miskenning van de kracht van etnische, lokale, traditionele, religieuze en andere groepsbindingen. Vanuit en met behulp van dergelijke vormen van groepsbesef wordt door elites het dominante vertoog opgebouwd, en die gevoelens verlenen de constructie stevigheid. Alleen zijn dit soort loyaliteiten op zichzelf geen voldoende voorwaarde voor (het succes van) een nationale staat.Ga naar eind(14) | |
Gemiste kansenGoede geschiedschrijving is, zoals elk onderzoek, niet gefixeerd op verklaring van gebeurtenissen in het perspectief van wat eruit is voortgekomen, maar toetst de kwaliteit van die verklaring ook aan relevante alternatieven. Zou het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden kansen op ontwikkeling hebben gehad als de ongeregeldheden van 1830 waren voorkomen of effectief waren onderdrukt? Had de constructiestaat kunnen uitgroeien tot een behoorlijk functionerende en als ‘nationaal’ ervaren staat? | |
[pagina 13]
| |
Toren van Eben-Ezer, plaats voor vrede en verdraagzaamheid tussen de volkeren, Eben-Emael, vuursteenmuseum (uit de tentoonstelling ‘Visionair België’) - Foto Harald Szeemann.
Economisch waren die mogelijkheden er zeker. Ondanks de aanvankelijke belangentegenstellingen tussen de protectionistische wensen van het meer geïndustrialiseerde Zuiden en de vrijhandelswensen van het maritiem-commerciële Holland creëerde de mercantilistische politiek van Willem I met behulp van de Indische koloniën een economisch geheel dat bedoelde zowel de zuidelijke nijverheid als de Hollandse handel voordeel te brengen. En hoewel de infrastructurele investeringen meer aan het Noorden dan aan het Zuiden ten goede kwamen en de ondoorzichtigheid en eigengereidheid van Willems financiële beleid niet het gewenste vertrouwen schiepen, is het historische oordeel toch dat de economische politiek een van de meer geslaagde aspecten van het unificatiebeleid vormde. De koning heeft belangrijke kansen laten liggen, maar de mislukking van het natievormingsproces lag niet op financieel-economisch vlak.Ga naar eind(15) Op cultureel gebied zijn de mogelijkheden noch door de overheid noch door cultureel leidende kringen benut. De koning en zijn uitvoerders hebben het belang van een actief natievormend cultuurbeleid te weinig ingezien, net | |
[pagina 14]
| |
zomin als zij oog hadden voor de pers als positief middel tot beïnvloeding. De officiële poging bijvoorbeeld om de eenheid van het koninkrijk te grondvesten op het gemeenschappelijke Bourgondische verleden was, als poging tot constructie, niet zonder zin. Maar zij werd uiteindelijk te weinig ondersteund en gepropageerd door een effectief cultuurbeleid. Het bleef een studeerkameridee, dat niet ging leven. Juist op dit vlak - het scheppen van een historische high culture - liet het etatisme van Willem I het afweten. Wel etatistisch was de verplichtstelling van het Nederlands als officiële taal met ingang van 1823 in het hele koninkrijk en de bevordering van het Nederlandstalige onderwijs. Deze taalpolitiek lijkt in het Zuiden veel gemakkelijker en ruimer aanvaard te zijn dan de Franstalige Belgische staat van na 1830 heeft willen doen geloven.Ga naar eind(16) Helaas bleef ook deze min of meer geslaagde taalpolitiek onvast; ze werd in 1829 al weer afgezwakt. En zoals bekend is zij in de latere Belgische staat steeds een splijtzwam gebleven. Misschien was vijftien jaar gewoon te kort om een merkbare culturele uitwisseling of integratie mogelijk te maken. Maar het is te weinig geprobeerd. Van het Noorden, dat zichzelf als cultureel superieur beschouwde, is geen enkel initiatief uitgegaan. Het Nederlandse culturele leven had geen zendings- of geldingsdrang en had evenmin belangstelling voor de Vlaamse of de Franstalige Belgische cultuur. Omgekeerd had ook die Franstalige cultuur in het Zuiden weinig op met wat zich in het Noorden afspeelde. Het enige aspect van de Nederlandse cultuur waarmee de zuidelijke provincies geregeld geconfronteerd werden, was de mentaliteit van het bestuur, en die was nu juist ongeschikt om sympathie te wekken. Mogelijkheden hebben er wel gelegen in de gedeelde constitutionele hervormingswensen van liberalen in het Zuiden en het Noorden, vooral vanaf 1828.Ga naar eind(17) Deze kortstondige gemeenschappelijke oppositie had kunnen resulteren in een echt nationale politieke hervorming in liberale zin. Het samengaan van noordelijke en zuidelijke hervormingsinitiatieven was zeker niet onwaarschijnlijker dan het katholiek-liberale monsterverbond dat zich in 1828 vormde en dat ondanks alle onderlinge verschillen decennialang heeft standgehouden. Had Willem I op dit punt toegegeven toen hij in 1829 concessies begon te doen aan de zuidelijke oppositie, dan had de revolte van 1830 waarschijnlijk niet plaatsgevonden, of ze had niet tot een scheiding geleid. Helaas was de koning juist op dit gebied - constitutionele hervormingen waaronder de invoering van de ministeriële verantwoordelijkheid - het minst tot concessies genegen. Mogelijkheden tot unificatie en natievorming die er wellicht waren, zijn dus te weinig benut of hebben de tijd niet gekregen. Daar komt bij dat Willem I en zijn bestuur vele, ook verwijtbare fouten hebben gemaakt. Zijn | |
[pagina 15]
| |
Antoine Wiertz, ‘De mooie Rosine’, ca. 1848, privé-verzameling (uit de tentoonstelling ‘Visionair België’).
autocratische bestuursstijl was weinig geschikt om de zuidelijke elites en de katholieke kerkorganisatie voor zijn project te winnen. Zijn verlicht-autoritaire onderwijs- en kerkpolitiek botsten hard met de machtsambities van de katholieke kerkleiders. | |
Een ander perspectiefHet is allemaal waar. Maar impliceert dit dat een staatsconstructie als het Verenigd Koninkrijk gedoemd was te mislukken? Zeker in het licht van het huidige onderzoek naar failed states is het een interessante vraag. Laten we het Verenigd Koninkrijk eens vergelijken met Pruisen in de negentiende eeuw. Dit is zo'n relevant alternatief dat men kan leggen naast de historische verklaringen die zich blindstaren op de binnenlandse situatie. Wat op binnenlandse schaal bijzonder en belangrijk lijkt, kan in internationale vergelijking van veel minder importantie blijken te zijn. Ook Pruisen kreeg in 1814, bij besluit van het Congres van Wenen, een aanzienlijke gebiedsuitbreiding in het westen: het Rijnland en Westfalen. Die gebieden lagen geheel los van het eigenlijke Pruisen, op honderden kilometers afstand. Voor het veel oostelijker gelegen koninkrijk Pruisen waren deze Rijnprovincies losse aanhangsels. De toewijzing kwam voort uit de Britse overtuiging dat er behalve de bufferstaat van Willem I nog extra bescherming nodig was tegen mogelijk Frans expansionisme in de strategisch belangrijke noordwesthoek van het continent. Tegelijk mocht Pruisen ook weer niet te machtig worden. De Rijnprovincies en Pruisen waren elk op hun manier Duits, maar | |
[pagina 16]
| |
hadden verder weinig met elkaar op. Pruisen was een overwegend protestantse, autoritaire, tot aan Rusland uitgestrekte Oost-Europese staat. De nieuwe Pruisische Rijnprovincies - een gebied bijna zo groot als het hele koninkrijk van Willem I - waren overwegend katholiek, betrekkelijk modern, vroeg geïndustrialiseerd en liberaal georiënteerd - dus in elk opzicht verschillend van Pruisen. Hun elites hadden een zekere minachting voor het ‘achterlijke’, autoritaire Pruisen, vergelijkbaar met de manier waarop de Franstalige bovenlaag in België het ouderwetse, weinig dynamische Nederland bezag. De verschillen tussen Pruisen en de toegevoegde Rijnprovincies waren dus ongeveer van dezelfde aard als die tussen de delen van het koninkrijk van Willem I. Het Pruisische bestuur was zeker niet minder directief en bureaucratisch dan dat van de Oranjevorst. Spanningen en aanzienlijke incidenten deden zich ook hier voor, rond 1830 en in de jaren 1840. Toch heeft zich hier geen breuk voltrokken. Integendeel, Pruisen en het Rijnland zijn de kern geworden van de Duitse eenheidsstaat die in 1871 tot stand kwam. Wij weten dat die Duitse eenwording autoritair, van bovenaf en met militair geweld gerealiseerd is. Die vereniging sloot aan bij een breed verbreid romantischnationaal sentiment, maar kwam niet daaruit voort. Pruisen, dat allesbehalve een ‘natuurlijke’ natiestaat was, is een van de meest geslaagde staten van de negentiende eeuw geweest. En de manier waarop dit Pruisen in 1871 een Duitse ‘natiestaat’ heeft gerealiseerd is in geen enkel opzicht natuurlijker dan het samengestelde koninkrijk van Willem I was.Ga naar eind(18) Hetzelfde kan men zeggen van Italië, dat in 1859-1861 in een aaneenschakeling van onbedoelde effecten een eenheidsstaat werd door de ambities van Piëmont in combinatie met een toevallige internationale constellatie. Pas na die maar half bedoelde, overhaaste vorming van een Italiaanse staat is een italianiseringsproces begonnen. Dat was nodig ook, want volgens sommige schattingen sprak maar 2,5 procent van de bevolking hoog-Italiaans, de rest enkel een streektaal. Alleen door zijn ligging, als subcontinent bijna zonder direct aangrenzende sterke mogendheden, heeft deze Italiaanse constructie zich kunnen handhaven. Tot op heden is Italië een natiestaat met aanzienlijke interne spanningen tussen het Noorden en het Zuiden, regio's met een eeuwenlang verschillende bestuurlijke traditie en sociale structuur.Ga naar eind(19) Is dit Italië, naast Duitsland altijd het voorbeeld van een geslaagde natiestaatsvorming in de negentiende eeuw, zoveel natuurlijker dan het Verenigd Koninkrijk was? Misschien meer nog dan Duitsland is de Italiaanse natiestaat het resultaat van de machtspolitiek van een kleine staat, gevolgd door een uitgebreid nationaliseringsproces vanuit de gevestigde eenheidsstaat. Italië is niet de noodzakelijke vrucht van een breed gevoeld nationaal besef. Dat was de illusie van Mazzini en de romantische cultuurnationalisten van vóór 1848 geweest. | |
[pagina 17]
| |
Verenigd in een verkeerde tijd?Men zou dus kunnen zeggen dat de manier waarop Willem I geprobeerd heeft twee gebiedsdelen tot een natiestaat te verenigen, te vroeg kwam. Zijn benadering paste beter in de tweede helft van de negentiende eeuw, toen de uitbreiding van de staat, van communicatie en mobiliteit - denk aan het spoorwegnet - er meer mogelijkheden toe bood.Ga naar eind(20) Pas toen kreeg de constructieve, organiserende kant van het nationalisme de ruimte. Het wist het gegroeide staatskader effectiever te benutten. De algemene opinie was toen dat de toekomst zou zijn aan grotere staatkundige eenheden met een nationaal karakter. In zijn romantische fase, voor 1848, was het nationalisme als het ware eenzelviger, meer gericht op het zoeken naar het ‘eigene’. Het was daardoor meer geneigd tot afscheiding, ter bescherming van de rechten en autonomie van de eigen, zuivere cultuurgemeenschap. Was het Verenigd Koninkrijk de crisis van 1830 te boven gekomen, dan was het perspectief in de tweede eeuwhelft wellicht gunstiger geweest. Expansionistische neigingen van Frankrijk en Pruisen hadden dan misschien het defensieve natiebesef in het koninkrijk versterkt en zo tot groeiende eenheid bijgedragen. Of toch niet? Want het is niet zonder meer vol te houden dat na 1848, of na 1860, de kansen voor een eenheidsstaat beter waren dan in de eerste helft van de eeuw. Het voorbeeld van Duitsland en Italië zegt niet alles. De Italiaanse en de Duitse eenwording kwamen tot stand via een reeks confrontatieoorlogen. Het initiatief ging in beide gevallen uit van kleinere assertieve staten: Piëmont en Pruisen. Tot zo'n actieve rol zou noch het Noorden, noch het Zuiden van het Verenigd Koninkrijk bereid of in staat zijn geweest. Het voornaamste verwijt dat men zeker het Noorden kan maken, is dat het helemaal geen initiatieven nam. Elk initiatief is in deze periode uitgegaan van Willem I, die met zijn ambities feitelijk een derde partij binnen de constructie van het koninkrijk van 1815 vormde, naast Noord en Zuid. Het politieke klimaat in Europa was voor een eenheidsstaat die het niet van macht moest hebben nu juist weer gunstiger vóór 1848, onder het balansstelsel van 1815. Het Verenigd Koninkrijk was door de Weense diplomatie bedoeld als een gearrangeerd huwelijk van neef en nicht, die volgens de familie maar naar elkaar toe moesten groeien. In principe was de garantiepolitiek van de grote mogendheden voor een dergelijke kwetsbare staatkundige constructie een veiliger omgeving dan het ruwere Realpolitieke klimaat van de tweede eeuwhelft. De staat van Willem I was paternalistisch, uniformerend, mercantilistisch en actief aanwezig, maar in de verkeerde tijd en eigenlijk juist met te weinig inzet van echte machtsmiddelen. Want toen het erop aankwam, in 1830 en 1831, was de koning niet bereid militair tot het uiterste te gaan. Integendeel, | |
[pagina 18]
| |
al in 1829 was hij begonnen concessies te doen en afstand te nemen van zijn uniformerende streven. Dat was misschien verstandig om de spanningen en onvrede te verminderen. Was in juli 1830 niet in Parijs revolutie uitgebroken, dan was door die concessies een uitbraak van het conflict in het Nederlands-Belgische koninkrijk waarschijnlijk voorkomen, althans op dat moment. Anderzijds zou de ontwikkeling van de eenheidsstaat verzwakt zijn zonder een actieve en uniformerende politiek. Als er, zoals wel is betoogd, alleen een toekomst was geweest als een van beide gebiedsdelen een leidende rol à la Piëmont of Pruisen op zich had genomen, zouden juist door zo'n krachtig beleid tegengestelde belangen van groepen binnen het rijk op de spits zijn gedreven. Dat levert, zoals zo vaak in de geschiedenis, een paradox op. Waren de problemen niet in het Zuiden ontstaan, zoals in 1829-1830 gebeurd is, dan hadden ze zich op den duur wel in het Noorden gemanifesteerd. Het Noorden meende, als oude mogendheid, recht te hebben op een dominante positie. Leidende kringen en de publieke opinie in het Noorden zagen het koninkrijk als een soort opvoedingsproject waarin de Zuidelijke Nederlanden, door hun verbintenis met de politiek ervaren noordelijke gewesten, rijp moesten worden gemaakt voor ‘ware vrijheid’. Deze pretenties werden echter door geen krachtsontplooiing of bijzonder noordelijk elan ondersteund. Integendeel, juist de Zuidelijke Nederlanden waren het bevolkingrijkste, economisch modernste en meest dynamische deel. Zij ontleenden nogal wat eigenwaarde aan hun gemeenschap met de toonaangevende Franse taal en cultuur. Misschien had de toekomst van het Verenigd Koninkrijk wel inderdaad gelegen in een toenemend overwicht van de zuidelijke provincies. Maar daarmee had dan het land tevens een overwegend katholieke signatuur gekregen, die op den duur de protestantse gewesten in het Noorden tot verzet of opstand had geprikkeld. Het is ook de vraag of Groot-Brittannië de evolutie naar een sterker Frans georiënteerd en katholiek koninkrijk had geaccepteerd. | |
Geen spijt en geen rancuneHet bovenstaande is natuurlijk allemaal speculatie en circumstantial evidence. Ik heb ermee willen laten zien dat een uitleg die de spanningen binnen het koninkrijk van 1815 direct als ‘nationaal’ interpreteert, en deze constructiestaat hoogstens beschouwt als een ongelukkige tussenfase in de vorming van de natuurlijke natiestaten België en Nederland, niet voldoet. 1830 had niet in een scheiding hoeven te resulteren en het Verenigd Koninkrijk van Willem I is geen dwaasheid geweest van het Congres van Wenen dat te kortzichtig was om te begrijpen dat de toekomst aan nationaliteit en liberalisme was. De | |
[pagina 19]
| |
Jacques Charlier, ‘Dream’, 2004, collectie van de kunstenaar (uit de tentoonstelling ‘Visionair België’).
Republiek der Verenigde Nederlanden is in Europa ruim twee eeuwen lang een staatkundige anomalie geweest en tegelijk een van de succesrijkste staten. Een aantal van de Napoleontische constructiestaten en het voorbeeld van Pruisen, Duitsland en Italië tonen dat ook zulke constructies kunnen uitgroeien tot erkende natiestaten. In de Amerikaanse Burgeroorlog stonden twee modellen van nationaliteit tegenover elkaar. Het unionisme dat overwon was geenszins natuurlijker dan de eis van de zuidelijke staten dat hun recht op ‘nationale’ autonomie gerespecteerd zou worden. Geen enkele natiestaat is een voortdurend collectief beleefde eenheid. Bijna alle natiestaten omvatten aanzienlijke etnische, linguïstische of religieuze minderheden. Bevolkingsgroepen met grote culturele, economische en sociale belangenverschillen hebben in de loop van een eeuw hun plaats binnen ‘de natie’ moeten bevechten. Feitelijk zijn de meeste zogenaamde natiestaten constructies die erin geslaagd zijn zichzelf naar binnen en naar buiten toe te legitimeren. België is wel het model van een onnatuurlijke natiestaat en heeft aan dat inzicht in de afgelopen decennia ook staatkundige consequenties verbonden. Zo bezien had er ook voor het Verenigd Koninkrijk van 1815 toekomst kunnen zijn. Misschien was het desondanks niets geworden. Aan mijn betoog ligt geen historische spijt, rancune of nostalgie ten grondslag, hoogstens de behoefte in deze zaak het nationalistische finalisme weer eens te herinneren aan de wezenlijke contingentie van de geschiedenis. | |
[pagina 20]
| |
Van 24 september 2005 tot en met 6 januari 2006 is in het Noordbrabants Museum in 's-Hertogenbosch de tentoonstelling ‘De Broedertwist. België en Nederland en de erfenis van 1830’ te bezoeken. Van februari tot en met april 2006 zal deze tentoonstelling te zien zijn in de Predikherenkerk in Leuven. Meer informatie: Noordbrabants Museum, Postbus 1004, NL-5200 BA 's-Hertogenbosch, tel. +31 (0)73 687.78.77, fax +31 (0)73 687.78.99, info@noordbrabantsmuseum.nl, www.noordbrabantsmuseum.nl. |
|