Waar is mijn school?
‘De meest bloeiende culturen hebben wel de jeugd liefgehad en vereerd, maar haar niet gecajoleerd of gefêteerd.’
Huizinga
‘Ik eis van ieder: tucht.’ Aldus rector Bint in de gelijknamige roman van Bordewijk uit 1934. ‘Zeventig jaar later is er paniek over het vmbo (voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, L.D.) en roept de politiek om tuchtscholen’, lees ik in De Groene Amsterdammer van 24 september 2004.
Bint is een vreemd boek. Is het nu een pleidooi voor orde als stalende kracht, voor tucht als zelftucht of is het een satire? Bordewijk vond geen van beide. De criticus Dirk Coster vond op zijn beurt dat de roman de aanstormende fascistische horden weerspiegelde en dat Bint een ‘psychische afwijking’ was. Bint is overigens literatuur. En die laat zich niet dwingen in een keurslijf van eenduidige interpretaties.
Drie artikelen in dit nummer gaan over onderwijs. Segregatie en een pleidooi voor Frans en Duits hebben op het eerste gezicht niets met elkaar te maken, behalve de bindende factor die school heet. Het is de school die al of niet segregeert. Het is de school die degelijk vreemdetalenonderwijs aanbiedt of niet.
Segregatie is een feit in Nederland en Vlaanderen. Scholen met een groot aantal allochtone, vaak ‘kansarme’ leerlingen worden al snel uitgeroepen tot ‘zwarte’ scholen of concentratiescholen. De naam voorspelt al weinig goeds. De profetie vervult zich dan zelf. En dat heeft veel, om niet te zeggen: alles te maken met het voorlopig bijna onaantastbare principe van de vrijheid van onderwijs. Het gehele onderwijs openbaar maken ligt politiek en maatschappelijk nog veel te gevoelig. De vrije schoolkeuze zorgt ervoor dat ouders moeilijk te beïnvloeden zijn, zoals blijkt uit het artikel van Guus Valk. Er is nog werk aan de winkel.
Men heeft altijd veel verwacht van de scholen. Misschien te veel. Vroeger moesten ze emancipatie teweegbrengen: kennis zou ontvoogden en sociale ongelijkheid wegnemen. Later moesten ze opvoeden tot mondige en verantwoordelijke burgers. Nog later gewoon zelf opvoeden, omdat ouders dat niet (meer) deden. Scholen moeten tegenwoordig alles. We hebben overigens de scholen die we verdienen. Ze zijn een spiegel van de samenleving.
De fundamentele vraag, opgeworpen in het artikel van Paul Mahieu, blijft uiteindelijk of het onderwijs de veranderende maatschappij moet volgen of juist vooroplopen en die samenleving proberen te veranderen.
Het derde artikel gaat uit van de zorgwekkende vaststelling dat de kennis van andere talen dan het Engels in Vlaanderen en Nederland afneemt. Het gaat met name om Frans en Duits. De Lage Landen zijn door hun ligging en hun geschiedenis nochtans aangewezen op deze talen en hebben een historische opdracht als bemiddelaar tussen de economische grootmachten die deze talen spreken. Benjamin Biebuyck pleit voor niet minder dan viertaligheid in het onderwijs. Het is een ambitieuze stelling. Maar dat Engels alleen onvoldoende is, dat staat als een paal boven water.
‘Ik eis van de leraar dat hij zich niet inleeft in het kind, dat hij niet daalt. Ik eis van het kind dat het zich inleeft in de leraar, dat het klimt,’ staat staalhard te lezen in Bint. In de jaren '30 van de twintigste eeuw werd blijkbaar al een vonnis geveld over de pedagogie die ‘het kind centraal stelt’. Terwijl het relatief eenvoudig is. Kind noch leraar staan centraal: kennis- en cultuuroverdracht en het doorgeven van vaardigheden staan centraal. En leraren vervullen een sleutelrol bij die overdracht. Zij moeten competent zijn en enthousiast hun kennis en vaardigheden overdragen. De samenleving moet daarom haar leraren koesteren. En leraren overigens hun leerlingen. Maar ze moeten ze niet fêteren.
Uiteindelijk gaat het niet in de eerste plaats om tucht. Uiteindelijk moeten wij misschien terug naar die mooie gedachte van ontvoogding die sociale ongelijkheid kan wegnemen.
Luc Devoldere
Hoofdredacteur