| |
| |
| |
Afb. 1, Peter van Straaten.
Afb. 2, De strijd om Marcellus Emants' gedicht ‘Lilith’, ‘De Nederlandsche Spectator’, 1879.
| |
| |
| |
Het leed dat schrijven heet
Het literaire leven getekend
Carel Peeters
werd geboren in Nijmegen in 1944. Studeerde Nederlands. Was redacteur en criticus van Elseviers Literair Supplement (1970-1973) en van de boekenbijlage van ‘Vrij Nederland’ (1973-2000), waarin hij nog steeds de wekelijkse rubriek ‘Début du siècle’ verzorgt. Van 1987 tot 1992 was hij bijzonder hoogleraar literaire kritiek aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
Publiceerde diverse essaybundels, o.m. ‘Conflictstof’ (1994) en ‘Dit heerlijk zwalken. Over dubbelzinnigheid’ (2002).
Adres: Van Breestraat 160, NL-1071 ZX Amsterdam
‘Er zijn zo ontzettend weinig lieve schrijvers’, zegt een teleurgesteld naar het plafond kijkende vrouw. Ze ligt in bed te telefoneren op een tekening van Peter van Straaten (afb. 1). Ze is niet de enige die het moeilijk heeft met de literatuur, met schrijvers en het literaire leven. De schrijvers zelf, hun vrouwen of minaressen, hun kinderen en lezers, de uitgevers en de boekhandelaren, allemaal delen ze in het schrijversleed als je Van Straaten mag geloven. Sinds 1985 tekent Van Straaten wekelijks louter literair leed in de Republiek der Letteren van Vrij Nederland. Daar moet dus heel veel van zijn. Zoals dat van de schrijver die tegen zijn uitgever zegt ‘Waarom word ik bij deze uitgeverij niet veel meer gekoesterd?’. Of de schrijver die met zijn handen in zijn haar op de rand van het bed wanhoopt over de voortgang van zijn roman. Hij moet aanhoren hoe zijn vrouw lachend zegt ‘Dan schrijf je dat boek toch niet, gekkie.’ En de schrijver die tegen zijn minnares zegt ‘We moeten de waarheid onder ogen durven zien, Esther... Jij bent mijn writer's block.’ Van Straaten is gespecialiseerd in schrijvers die worden afgeleid, die zich laten afleiden, die afgeleid willen worden. En in schrijversvrouwen, gehaaide uitgevers, meelevende boekhandelaars, jaloerse collega-schrijvers, onnozele of agressieve lezers (vrouw op straat tegen schrijver: ‘Bah, wat schrijft u toch sombere boeken! En u heeft nog wel zo'n leuke vrouw!’). De situaties die Van Straaten schetst zijn fel realistisch, ook al komen er zelden namen in zijn onderschriften voor. Het is uit het literaire leven gegrepen. Er zijn in de loop der eeuwen natuurlijk wel vaker grappen gemaakt over literatuur, maar Van Straaten is de eerste die er zijn specialiteit van heeft gemaakt, een aantal jaren later gevolgd door Stefan Verwey, die in De Standaard en de Volkskrant het genre op zijn eigen manier
ging beoefenen.
| |
| |
Afb. 3, Cornelis Veth, Louis Couperus bezoekt de Amsterdamse Jordaan.
Afb. 4, Siegfried Woldhek, Gerrit Komrij.
| |
| |
Dat Peter van Straaten en Stefan Verwey geen rechtstreeks satirisch commentaar leveren op actuele literaire gebeurtenissen, maar het over het literaire leven in het algemeen hebben, is het grote verschil met de literaire cartoon zoals hij werd beoefend in de tweede helft van de negentiende eeuw, en nadien maar zelden is teruggekeerd. Bij het verschijnen van een van de herziene herdrukken van Gerrit Komrij's bloemlezing uit de Nederlandse poëzie van de twintigste eeuw tekende Van Straaten een mokkende dichter op een bank, vergezeld door zijn mee-mokkende vrouw. De dichter: ‘Ja, precies! En uitgerekend die lul staat wel in Komrij!’ Had de dichter een naam gekregen van Van Straaten (er kwam menig dichter voor in aanmerking), dan had Van Straaten gedaan wat in de tweede helft van de negentiende eeuw gewoonte was: het ad hoc becommentariëren van actuele literaire gebeurtenissen en affaires. Kwam Rome weer eens, zoals in 1864, met een missive dat bisschoppen, pastoors en paters beter moesten controleren dat geen onstichtelijke lectuur in handen kwam van katholieke zieltjes, dan bevatte het weekblad voor wetenschap en cultuur De Nederlandsche Spectator daarover een spotprent. Daarop is te zien hoe de ruggen van die bisschoppen en pastoors zwaar worden beladen met stapels boeken die ze moeten gaan navlooien op ongerechtigheden. Dat zal Rome leren.
De Spectator (1860-1908) was een liberaal en antiklerikaal weekblad, zodat er in de negentiende-eeuwse context genoeg in aanmerking kwam voor spot. Dat De lotgevallen van Klaasje Zevenster, de roman van Jacob van Lennep, volgens de Kenners der Deugden vanaf het derde deel heel wat minder geschikt werd bevonden voor jongejuffrouwen dan de schrijver zelf dacht, was aanleiding voor een tekening waarop te zien is hoe een prudente moeder het boek net op tijd uit handen van haar dochter neemt. Ook de Vondelherdenking in 1867 (waarbij van alles mis ging), de vermeende belediging van het koningshuis door Conrad Busken Huet, de verschijning van Marcellus Emants' (te wellustig bevonden) verhalende gedicht ‘Lilith’ in 1879 (afb. 2), het ontwerp voor een nieuwe auteurswet, of de oprichting van De Nieuwe Gids (1885) en haar ondergang (in 1894) en opstanding (in 1895) brachten redacteuren Bakhuizen van den Brink, Carel Vosmaer of Gerard Keller op het idee om er een spotprent over te laten maken. De wekelijkse prent ging niet altijd over iets literairs, maar wel vaak (ze bedachten hem op donderdagavond, hij werd getekend op vrijdag en op zaterdag lag hij in de winkel). Die tekeningen werden meestal gemaakt door J.M. Schmidt Crans, een feit dat niet zo belangrijk werd gevonden, want zijn naam stond er zelden of nooit bij. Bijzondere tekeningen met een karakteristiek handschrift waren het dan ook niet, ze waren vooral functioneel. Maar daar stond tegenover dat ze elke week als een losse lithografie bij het weekblad werden geleverd, en dat hier actuele scènes uit het literaire leven satirisch werden verbeeld. Dit visuele
| |
| |
Afb. 5, Frits Müller, Willem Elsschot.
Afb. 6, David Levine, Marianne Moore.
| |
| |
commentaar zorgde voor een levendig literair leven. Lezers voelden zich bij die satire betrokken. Satire bindt, als het al niet verbroedert.
| |
Portrettist van het geheim
Toch is De Nederlandsche Spectator een uitzondering. Een geschiedenis van de Nederlandse literatuur, geschreven aan de hand van de satirische tekeningen, is nauwelijks mogelijk. De literaire karikatuur en de verbeelding van het literaire leven mag nu een zekere bloei doormaken, het literaire leven zien we desondanks zelden met naam en toenaam in actie getekend, dat is: in de vorm van commentaar op echte incidenten, conflicten, schandaaltjes, ruzies en polemieken. We hebben een visueel en inhoudelijk ideeënrijke portrettist (Siegfried Woldhek), er zijn sublieme satirische tekenaars van het literaire leven (Peter van Straaten en Stefan Verwey), er is een hilarische cartoonist in De Morgen (Zak) en een briljante filosofische humorist met een literaire inslag (Benoît), maar geen tekenaar van de conflictueuze mise-en-scène, zoals Max Beerbohm die in het begin van de vorige eeuw in Engeland met onnavolgbare stilistische finesse maakte (al komt Woldhek er soms dichtbij). Dat is en blijft een zeldzaamheid.
Wanneer je aan de getekende Nederlandse literatuur van de vorige eeuw denkt, dan komen als eersten de met zacht potlood gemaakte tekeningen van Paul Citroen (1896-1983) voor de geest. Hij tekende de inmiddels bekende portretten van Vasalis, Ed Hoornik, Streuvels, Menno ter Braak (een olieverfschilderij), Thomas Mann, Simon Carmiggelt, H.J. Sandberg, J.C. Bloem en vele anderen. De tweede aan wie je denkt is Jan Toorop, van wie geschilderde en getekende portretten bekend zijn van onder meer Arthur van Schendel, P.C. Boutens, Herman Heyermans en Albert Verwey. De derde aan wie je denkt is Cornelis Veth, want hij zette de niet tot wasdom gekomen traditie van de satirische anekdotetekening een beetje voort, al deed hij dat veel te incidenteel. Hij was daar bij uitstek geschikt voor, aangezien hij vanaf 1899 medewerker was van De kroniek, het altijd ‘befaamd’ genoemde weekblad voor intellectuelen van P.L. Tak.
Daarin schreef Veth over tekenaars en cartoonisten, wat later zou uitmonden in boeken, zoals dat over de politieke prent in Nederland, een geschiedenis van de Nederlandse karikatuur en een over de negentiende eeuw (Een eeuw Nederlandse caricatuur). Ondertussen tekende Veth in de jaren twintig en dertig over gebeurtenissen in de Nederlandse literatuur. Dat deed hij in kleur en in een verrassend onbeholpen stijl, zo oprecht amateuristisch dat het weer charmant werd. Veth tekende de plagiaatkwestie rond Professor Colenbrander in 1933, Louis Couperus die in vermomming in de Amsterdamse Jordaan gaat kijken (afb. 3), Lodewijk van Deyssel die jaloers is op Willem Kloos omdat hij tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw is benoemd, of Menno ter Braak die Jo van Ammers-Kler zegt dat ze niet tot de literatuur behoort. Veths
| |
| |
Afb. 7, Peter van Dongen.
Afb. 8, Waldemar Post, William Butler Yeats.
| |
| |
tekeningen zijn in het bezit van het Letterkundig Museum in Den Haag, zodat er een keuze uit kon worden gemaakt ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig bestaan van het museum in 1980: Vijftig jaar Nederlandse letterkunde in dertig karikaturen, toegelicht door Harry M.G. Prick.
Aan al dan niet politieke satirische tekenaars had Nederland na de Tweede Wereldoorlog geen gebrek (Fritz Behrendt, Eppo Doeve, Yrrah, Opland, Gal, Willem, jaap Vegter, Frits Müller), maar schrijvers tekenden ze zelden of nooit. Schrijvers werden pas met vaste regelmaat getekend toen Siegfried Woldhek in 1976 voor de Boekenbijlage van Vrij Nederland ging werken, en dat tot op heden is blijven doen. Zijn eerste tekening was in de geest van de Spectator een mise-en-scène waarop Willem Frederik Hermans te zien is terwijl hij aanvallen met rotte eieren weerstaat omdat hij Multatuli in bescherming heeft genomen in zijn zojuist verschenen biografie over hem. Een aantal jaren waren deze situatietekeningen karakteristiek voor Woldhek (vermaard is de tekening van uitgever Geert van Oorschot die aan de deur van zijn uitgeverij een menigte schrijvers tegenhoudt die ook naar binnen wil om de receptie bij te wonen waarop Menno ter Braak, Multatuli, Karel van het Reve en Dostojewski te zien zijn). Vanaf het begin van de jaren tachtig veranderde Woldhek door zich meer te concentreren op de figuur van de schrijver zelf. Woldhek werd de portrettist van het geheim van de schrijver: hij visualiseerde in karikatuur wat hij als de thematiek, de ideeën, de passie, het karakteristieke van de schrijver beschouwde. Het gezicht van Rudy Kousbroek kreeg de vorm van een technische tekening, Gerrit Komrij is te zien in de gedaante van de virtuoos die in alle genres superieur is (afb. 4), Hugo Claus draagt losjes het hele land België op zijn schouder, Gerard Reve is een Jezus op schoot van Maria, met een doornenkroon van kroontjespennen. Woldhek visualiseert zijn idee van de schrijver, en hecht veel aan waar de schrijver voor staat. Maar hij hecht niet minder aan de eisen die zijn tekening stelt: dat zijn idee ook een visueel prikkelende vorm aanneemt. Daarvoor worden gezichten drastisch vervormd, ogen, mond, haar of neus
vergroot of verkleind, al naar gelang het benodigde effect. In de loop van meer dan vijfentwintig jaar heeft hij een groot aantal technieken aangewend, te beginnen met de dunne lijntekening, gevolgd door kleurpotlood, weer later de aquarel, en nog later een combinatie van de twee (allemaal te zien in het recent gepubliceerde verzamelboek Knetterende letteren). Soms tekent hij een tijdje met variaties op één kleur (zoals een serie met louter herfsttinten).
| |
Spiegels die een loopje nemen
Woldhek is niet denkbaar zonder de Amerikaanse tekenaar David Levine, de peetvader van de literaire portrettisten die de afgelopen twintig jaar in Nederland
| |
| |
Afb. 9, Dirk Wiarda, Jorge Luis Borges.
Afb. 10, Frits Marnix Woudstra, Arnon Grunberg.
| |
| |
hebben getekend. Naast Woldhek: Frits Marnix Woudstra, Dirk Wiarda, Waldemar Post, Willem van Malsen en Frits Müller (afb. 5) (al tekent die zijn schrijvers niet voor een krant of weekblad, maar voor het literaire tijdschrift De parelduiker, voorheen Oog in't Zeil, of op omslagen van boeken, zoals de nieuwe druk van Jeroen Brouwers' Zachtjes knetteren de letteren). Levine tekende sinds eind jaren zestig schrijvers en politici voor The New York Review of Books en rehabiliteerde daarmee het genre van het literaire portret dat een subtiele interpretatie geeft van persoon en werk van de schrijver (afb. 6). Vrij snel na de oprichting van de Boekenbijlage verkreeg Vrij Nederland in het midden van de jaren zeventig de rechten om Levines schrijversportretten af te drukken, wat sterk heeft bijgedragen tot de opkomst van het getekende literaire leven. De Boekenbijlage van Vrij Nederland (die in 1984 wekelijks werd en in 1992 De Republiek der Letteren ging heten) maakte ruim gebruik van de mogelijkheden om tekenaars omslagen te laten ontwerpen. Het onderwerp kon een schrijver of filosoof zijn, maar ook iets algemeens als ‘De herfst in de Letteren’, de Boekenweek, een enquête onder schrijvers, de Frankfurter Buchmesse, of de leeslijst van scholieren. David Levine was een van de tekenaars die regelmatig op het omslag stond, naast Jeroen Henneman, Yrrah, Willem, Joost Swarte, Joost Roelofsz, Frits Woudstra, Peter Vos, Ever Meulen, Benoît, Walter van Lotringen, Kamagurka/Herr Seele, Charlotte Mutsaers, Glen Baxter, Dirk Wiarda, Peter van Dongen (afb. 7), Rolf Erlbruch en Rotraut Susanne Berner.
Van de Nederlandse dagbladen zijn het alleen de Volkskrant en Het Parool die er een gewoonte van hebben gemaakt artikelen over literatuur te illustreren met een tekening van een schrijver. In de Volkskrant tekende jarenlang Waldemar Post bijna wekelijks een schrijver of filosoof voor de boekenrubriek (afb. 8). In Het Parool tekent Steen, maar daar is ook alles mee gezegd, want hij is nooit in staat om boven het grollige uit te komen. Elke schrijver wordt bij Steen een halvegare. Waldemar Post wist ook zelden voor een originele of memorabele tekening te zorgen, maar ze waren wel zorgvuldig en met aandacht gemaakt, en de pagina's kregen door zijn tekeningen een aangenaam aanzien. Het waren functionele illustraties waar nauwelijks een idee in zat. Na enige tijd zonder tekenaar is Post sinds kort opgevolgd door Karel Kindermans. Het is werk dat zich niet in het geheugen wil nestelen omdat de portretten niet veel meer zijn dan losjes nagetekende foto's.
Veel meer indruk maakten altijd de tekeningen die Dirk Wiarda aanvankelijk voor dagblad Het Parool, en vanaf begin jaren negentig tot zijn dood in 1999 voor Vrij Nederland van schrijvers maakte. Wiarda tekende krachtige zwart-witportretten en maakte daarvoor gebruik van grove zwarte lijnen van
| |
| |
Afb. 11, Willem van Malsen, James Joyce.
Afb. 12, Stefan Verwey.
| |
| |
wel een halve centimeter dik. Dat beperkte zijn mogelijkheden om te nuanceren, maar dat deed hij dan ook bewust niet. Hij bracht alles tot de kern terug in portretten van Marguerite Yourcenar, Kees Fens, Hugo Claus, Virginia Woolf, Karel van het Reve en tientallen anderen. Niemand tekende in deze robuuste, maar tegelijk verzorgde trant. Die kreeg nog iets extra's toen hij in kleur ging werken. De dikke zwarte lijnen werden wit, rood of blauw. Het effect was dat van een uiterst geraffineerde kindertekening, wat speciaal verrassend was wanneer hij grote klassieke schrijvers en filosofen tekende (Schopenhauer, Montaigne, Shakespeare, Borges), die hij bij voorkeur als opdracht kreeg (afb. 9). Wiarda maakte, net als in de loop van de tijd Jeroen Henneman en Ever Meulen, ook een reeks vignetten voor de rubrieken (Ter zake, Pockets, Tijdschrift etc.), die sterk bijdroegen aan de sfeer.
Omdat het binnenwerk van Vrij Nederlands wekelijkse Boekenbijlage in het begin niet in kleur kon worden gedrukt tekende Frits Marnix Woudstra zijn grillig aandoende impressies van schrijversgezichten een paar jaar in zwart-wit. Zodra hij kleur mocht gebruiken, ontketende Woudstra een onverwacht palet aan kleuren; hij trok zich nergens iets van aan en schilderde en beschilderde de gezichten van schrijvers alsof ze indianen waren die werden klaargemaakt voor de krijg. Het werden schrijvers-vreemde portretten, omdat het zo'n onserieuze, bijna dadaïstische benadering was. Maar ze werden gemaakt door iemand met een grote liefde voor de literatuur die bepaalde door hem geliefde schrijvers (Paul van Ostaijen, Gerrit Achterberg, Cesare Pavese) voor zijn eigen plezier meerdere keren en in vele variaties heeft geschilderd en getekend. Intuïtief werden voor Woudstra schrijvers uitgekozen die deze wilde aanpak misschien wel konden waarderen, zoals Atte Jongstra, Connie Palmen, Arnold Grunberg (afb. 10) of Frans Haks (de wilde museumdirecteur van het Gronings Museum). Woudstra's aanpak werd niet algemeen toegejuicht, maar dat nam niet weg dat zowel NRC Handelsblad als de Volkskrant hem wel eens vroegen een artikel op de voorpagina van de boekenbijlage te illustreren.
James Joyce is vele malen getekend en geschilderd, maar Willem van Malsen tekende Joyce niet, hij sneed hem, zoals hij ook Milan Kundera, Rudiger Safranski, J.M. Coetzee en tientallen anderen heeft gesneden (afb. 11). Van Malsen maakt dechirures, portretten die gemaakt worden door uit een gekleurd stuk dun karton iets weg te snijden of te scheuren. De portretten van Van Malsen bestaan derhalve uit pakjes gekleurde vellen dun karton waarin gesneden is, soms één laag diep, soms vijf lagen diep. Ogen kunnen op die manier gemaakt zijn uit vijf laagjes karton, die elk voor een kleurnuance of een schaduw in de oogleden, wallen of wimpers zorgen. Een oor kan uit drie laagjes bestaan, een neus uit vier. Wat Malsen te voorschijn snijdt zijn
| |
| |
alle nuances aan schaduw waaruit een gezicht op een foto (zijn werkmateriaal) bestaat.
Het getekende literaire leven in de vorm van portretten, karikaturen, cartoons, filosofische tekeningen, sarcastische grappen en literair angehauchte illustraties is een onmisbaar onderdeel geworden van de literatuur en de literaire journalistiek. Zoals er discussie, polemiek en kritiek in woorden is, zo vraagt de literatuur erom om in beeld gebracht te worden. De ernst van de literatuur heeft die humor nodig. De literatuur wordt er een spiegel mee voorgehouden, het leed dat schrijven heet wordt geïroniseerd, en met de ijverige lezer (vooral een frequente gast in de tekeningen van Stefan Verwey) wordt een loopje genomen. Een boekenbijlage waarvan het filosofische of humoristische omslag is getekend door Joost Swarte, Benoît of Ever Meulen wil je hebben. De stijl en visie van zulke tekenaars passen bij boeken, essays en gedichten. Literatuur en beeld zijn communicerende vaten. Een Standaard der Letteren zonder een tekening van Stefan Verwey is een woestijn van letters, de boekenbijlage van De Morgen zonder een sarcastische tekening van Zak is slechts een oceaan van woorden. Het enige waar nog behoefte aan is, is die tekenende literaire journalist, de spectator met de blik van Max Beerbohm die de literaire avonturen en escapades van Grunberg, A.F.Th., Lanoye, Giphart, Meijsing en tutti quanti van passende snedigheden voorziet. Dan zouden we weten om welke dichter het echt gaat in dat angstvisioen, getekend door Stefan Verwey: ‘Mijn volgende gedicht gaat ook over eenzaamheid’ (afb. 12).
|
|