| |
| |
| |
Alexandrijn in Kessel-Lo
Paul Claes van A tot Z
Luc Devoldere
werd geboren in 1956 in Kortrijk. Studeerde oude talen en wijsbegeerte in Kortrijk en Leuven. Wasjaren leraar aan het Sint-Barbaracollege in Gent. Is afgevaardigd-bestuurder van de Stichting Ons Erfdeel en hoofdredacteur van alle publicaties van diezelfde stichting. Publiceerde ‘Grand Hotel Italia. Een reis in de geest’ (1994); ‘Wachtend op de barbaren. Essays’ (2002) en ‘De verloren weg. Van Canterbury naar Rome’(2002).
Adres: Murissonstraat 260, B-8930 Rekkem
| |
A
Alles
(Ook Artifex, Alexandrijn)
Alles kan hij: hij schrijft gedichten in vele talen, romans, essays en filologische studies; hij bedrijft literatuurwetenschap; structuralisme en Freud hebben voor hem geen geheimen. Hij vertaalt uit het Frans (o.a. Rimbaud en Hérédia), Engels (Ulysses van Joyce, samen met Mon Nys), Duits, Italiaans, Spaans, Latijn (Catullus), Grieks (Sappho en de Anthologia Palatina) en wellicht nog wel wat (om van vertalingen náár bovengenoemde talen te zwijgen). Hij leidt boeken in, recenseert, schrijft voetnoten en commentaren. Hij produceert glossen bij van alles en nog wat; hij is de scholiast van duizenden, ongepubliceerde marginalia.
Alles weet hij. Voor Bloem was eruditie ontzaglijk geleerd willen zijn, en er niets mee doen. Claes doet ononderbroken van alles met zijn eruditie. Hij is een wandelend compendium, een herkauwende encyclopedie, verzamelt lexica, idiotica, glossaria, concordanties, mythologische woordenboeken, vertaalwoordenboeken en nog wel wat. Zijn hoofdkussenboek is het woordenboek. Hij maakte als kind een rijmwoordenboek, een retorisch woordenboek en een lijst met beroemde Nederlandse versregels. Als een bibliotheek geen verzameling boeken is maar een man die ze leest, dan heet die man Paul Claes.
Hij is liever artifex, maker, dan kunstenaar; liever poeta faber, ambachtsman dan poeta vates, geïnspireerde ziener. Visioenen zijn er namelijk om te ontmantelen, vindt hij, mysteries om te ontraadselen, problemen en cruces om te dissecteren.
| |
| |
‘Qualis artifex pereo’ zou Nero hebben uitgeroepen, oefenend in laatste woorden: ‘Wat een kunstenaar gaat met mij verloren.’ ‘Qualis artifex pergo’, zou Claes ervan kunnen maken: ‘Kijk eens naar de kunstenaar in mij die doorzet’.
Als Alexandrië staat voor de bibliotheek, de moeder van alle Europese bibliotheken, gesticht door de Ptolemaeën, ooit Macedonische generaals, in de derde eeuw voor Christus, die tijdens haar bloei meer dan een half miljoen boekrollen zou hebben geteld, de plaats waar men voor het eerst kennis en literatuur verzamelde, opborg en archiveerde (deponeren is seponeren!) - dan is Paul Claes een Alexandrijn. Hij doet denken aan Eratosthenes, bibliothecaris in Alexandrië, die blind eindigde tussen zijn boeken, dichter was en in alle wetenschappelijke disciplines op één na de beste: vijfkamper werd hij genoemd.
In Alexandrië werd Kunst niet meer beleefd door en voor de ‘burgers’, maar voor een elite die haar eigen publiek was. Er was veel techniek en vaardigheid, weinig inspiratie; veel commentaar en archivering, weinig schepping; veel literatoren, weinig schrijvers; veel boeken, weinig meesterwerken. Maniërisme streed er met eruditie, terwijl pedanterie toekeek. Men ging naar het landschap kijken in boeken, zoals wij nu naar aangelegde natuur gaan kijken in reservaten. L'Art pour l'Art heerste: de kunst was er vrijer en leger. Voor het eerst werd een leven zinvol geacht waarin men naar het juiste adjectief zocht.
Alles kan hij. Zeventig boeken. Alleen gevoelens verwoorden kan hij niet. Autos epha. Ipse dixit. Zijn woorden.
| |
B
Boek
Als de wereld gemaakt zou zijn om te eindigen in een boek, dan zou hij zijn naam erop willen hebben. Maar de wereld eindigt niet in één boek. Claes schrijft niet wanhopig aan het volmaakte boek, zoals Nolens droomt van het unieke, prachtige boek:
Dat ik pen, dat ik ben, dat ik nooit
Zal kennen. Geen doek dat hier valt.
Geen mens die dat boek ooit kan schrijven.
(‘Bres III’, in: Manieren van leven, Querido, Amsterdam, 2001)
Dus schrijft hij ze de een na de ander. Telkens andere boeken. Om telkens te verrassen. Kijk eens wat ik kan. Schrijft men dat hij nu nooit over zichzelf schrijft, na al die boeken over figuren, die ook pars pro toto zijn van hun tijd (Oudheid, Christendom, Renaissance, Verlichting), dan verschijnt een auto- | |
| |
biografie, ook al is het weer een heel eigenzinnige. Zegt men hem dat hij alléén mannen ten tonele voert, dan belooft hij vijf boeken die de vrouw aan het woord zullen laten, en waarvan Lily de eerste is.
| |
Bibliotheek
Zijn paradijs is een bibliotheek en twee goede ogen. Ipse dixit.
| |
C
Catullus. Ook Concatenatio
Onder de vlag van het Poundiaanse vertalersmotto ‘Make it new’ heeft Paul Claes in 1995 een vertaling van Catullus afgeleverd waarvan men alleen maar kan betreuren dat ze in het Nederlands bestaat, en niet in een wereldtaal. Soms is het moeilijke simpel. Een voorbeeld. Er bestaan tientallen vertalingen van het beroemde distichon: Odi et amo, ik haat en ik bemin (Carmen 85). Je hebt Claes nodig om voor het eerst de paradox van deze mededeling adequaat te vatten: ‘Mijn haat is mijn liefde’.
In 1994 heeft hij het principe van de concatenatio ontdekt: de gedichten van Catullus staan niet in een willekeurige orde, maar zijn vernuftig aan elkaar geketend door herhalingen van woorden en motieven. Hij schrijft een filologische studie in het Engels om dat aan de klassieke filologen te melden. Catullus wou volgens Claes in zijn gedichten de ‘widest possible variation’ tonen: zie eens wat ik kan. Alles. En ik kan het nog vernuftig naast elkaar plaatsen en ordenen ook. Alexandrijnse school. Claes besluit: ‘The inescapable conclusion of my investigation is that the idea of a romantic, naive, and spontaneous Catullus should be buried once and for all. May the Manes of our elusive poet find peace now that the harmonious disharmony of his perennial monument has been recognised at last.’ (Concatenatio Catulliana. A new reading of the Carmina, J.C. Gieben Publisher, Amsterdam, 2002, p. 151). Eén tegen allen. Claes tegen de wereld.
| |
D
D'Eon of Déon
Hij is de kameleon, die het lied zingt van schijn en zijn. Wuft en saillant. Hij verandert van gedaante, van masker, verwisselt van persoon, kleren en spiegels. Hij is zijn tijd, zijn eeuw, zijn eon. Hij zoekt onafgebroken zichzelf, aarzelt zijn wezen bij elkaar. De schrijver Paul Claes danst zichzelf de achttiende eeuw in. Zijn eeuw: ‘Iedereen was druk doende niets te doen, iedereen speelde dat hij zich verveelde, iedereen sprak honderduit zonder iets te zeggen. De enen vertelden schunnigheden waarover ze overdag gebloosd zouden hebben en de anderen lachten om flauwiteiten voor ze de pointe hadden gehoord. Is dit nu een gemaskerd bal?’ (De lezer, p. 357)
| |
| |
| |
E
Exhibitionisme
Hemmerechts heeft met Een jaar als (g)een ander (Atlas, 2003) een boek geschreven dat exhibitionistisch is zonder iets te onthullen. Paul Claes heeft met Het hart van de schorpioen een boek geschreven dat onthult zonder exhibitionistisch te zijn (net zoals Christine D'haen overigens met Het huwelijk (Meulenhoff, 2003) gedaan heeft).
Ik kan dit niet aantonen.
Het is een kervend boek geworden, soms ongewild grappig, vaak ongewild schrijnend, zonder hoop of vrees geschreven. Ecce P.C. Als je wilt weten wie deze man echt is, lees dan pagina's 145, 146, 147 en 170.
Het boek bestaat uit glossen bij eigen leven, bij eigen werk. Het put, citeert, recycleert uit de ongepubliceerde cahiers, carnets, dagboeken, notitieboekjes, uit de duizenden scholia en glossen (zie A). Je voelt dat de schrijver blij is dat hij van alles kan recycleren in dit nieuwe genre, deze nieuwe stijloefening.
In Embleem (1994) oefende hij al eens voor de autobiografie, door kwatrijnen te schrijven bij snapshots uit het eigen fotoalbum. Bij een foto van het wenend kind, gefixeerd door de lens, heet het schrijnend zo:
Ik kan me nergens voor de flits verschuilen.
De fotograaf delft ons familiegraf.
Het mooiste is een kind dat staat te huilen.
Daarom nam hij me eerst mijn schopje af.
In het tijdschrift De brakke hond heeft Claes een rubriek ‘Glimpen’. Het zijn dagboeknotities, die met een jaar afstand verschijnen. De voyeur wordt op zijn wenken bediend. Roddel à la Goncourt wisselt af met reactionaire opmerkingen, cultuurpessimistische oprispingen, genadeloze ontmaskeringen van de domheid en de onwetendheid. De ijdele Claes, de arrogante Claes, de snob Claes wordt ons niet bespaard. Hier toch flirtend met de exhibitie? Maar altijd even onbevangen. Even scherpzinnig.
| |
F
Freud
De psychoanalyse is een ernstige zaak voor Claes, en tegelijk een superieur taalspel.
Hij deinst er niet voor terug zijn eigen dromen voor ons te ontleden. Zoals altijd is hij vernuftig genoeg om voor alles een verklaring te vinden. Wie zoekt, die vindt.
| |
| |
| |
G
Grafschrift
Claes zou Claes niet zijn als hij niet al het zijne had geschreven:
Paul Claes
Philologos
Eratosthenes zou het eerst het woord philologos hebben gebruikt en zich dus minnaar van woorden en verhalen genoemd hebben. Misschien wilde hij als filoloog gewoon de filosoof de loef afsteken. Want natuurlijk had hij lessen wijsbegeerte gevolgd in Athene waar de concentratie filosofen per vierkante kilometer de hoogste was van de toen bekende wereld. En aangezien hij over alles schreef, heeft hij ook geschreven over goed en kwaad, rijkdom en armoede, en over hoe je immuun moet blijven tegen pijn. Maar uiteindelijk had hij de wijsbegeerte achtergelaten in Athene. In het Mouseion was geen filosofisch departement, honni soit qui mal y pense. Eratosthenes was waarschijnlijk te (gematigd) sceptisch voor de echte wijsbegeerte, te eclectisch voor de vakfilosofen, te beschaafd voor hun fanatiek credo. En om kosmopoliet te zijn, bewoner van de wereld en niet van een natie, had hij de stoïcijnen en cynici niet nodig. Dus liever philologos.
Filologen buigen zich over teksten van anderen op zoek naar wat er staat, het zijn tekstbehoeders en kommaneukers, steriele grammatici en bevlogen rapsoden, rupsen en vlinders. In deze tijden waarin de filoloog het steeds meer moet afleggen tegen de literatuurwetenschapper (een ‘filosofisch’ ontspoorde filoloog) wil ik een lans breken voor de filoloog. Eratosthenes was de eerste: hij herstelde corrupte teksten en becommentarieerde ze met gezond verstand. Op de zoektocht naar het precieze traject van Odysseus' omzwervingen reageerde hij laconiek dat je eerder de kleermaker zou moeten vinden die de zak der winden had genaaid. Homerus moest je als een verhaal lezen, vond hij, ervan genieten, liever dan er lering uit te willen trekken. Hij schreef filologische en grammaticale studies (over de accentus circonflexus), maar ook over de oude komedie. Naast scholia bij verzen van anderen schreef hij ook zelf gedichten in de ‘Alexandrijnse’ traditie: gemaniëreerd en erudiet, en liefst over gezochte en obscure mythen. Hij wist dat Homerus onnavolgbaar was en dat de poëzie dus nieuwe wegen moest kiezen: experimentele, geleerde en ironische.
Paul Claes zegt over de filosofen: ‘Filosofen zijn eunuchen: het dichtst erbij en het verst eraf.’ (Het hart van de schorpioen, p. 78)
| |
| |
| |
H
Herkenning
Het feest van de herkenning. Je leest een tekst. En je herkent een verwijzing, een allusie, een allegorie. Alles valt op zijn plaats. Je zit erbij en je kijkt ernaar. Een mooi schouwspel. Je voelt je rijk.
Maar is de herkenning altijd een feest? En als ze nu eens gewoon een schimmenspel opleverde, alleen maar een registratie van ‘Achter dit gaat dat schuil’? En dan?
| |
I
Imitatio. En aemulatio
Claes vecht al heel zijn leven tegen de opvatting dat vernieuwing en experiment een criterium zou zijn voor ‘echte’ literatuur. Hij zweert bij de oude retorische procédés van imitatio (literatuur is nabootsing van een bewonderd model, zeker in vorm, vaak ook in inhoud) en aemulatio. In de nabootsing meet de schrijver zich met het model, en schrijft hij terug: aemulatio.
Het bestaat al tweeduizend jaar en is enkele decennia geleden weer herontdekt als ‘intertekstualiteit’: alle teksten verwijzen naar alle teksten, hernemen ze, variëren erop, interpreteren ze, herschrijven ze enz.
| |
J
Jij
Toen hij twintig was (ca. 1963), besloot hij om voortaan altijd ‘jij’ te zeggen in plaats van ‘gij’. Hij hield dat tijdens zijn legertijd vol en dwong ermee ontzag af bij zijn mederekruten. Hij beweert geen ‘gekuist Vlaams’ te spreken, geen ‘kunstmatig, gearticuleerd Algemeen Beschaafd’, geen Hollands. Ook hierin voelt hij zich alleen, verschillend. Verbannen in zijn hoofd.
| |
K
Kameleon
Volgens Claes bestond zijn remedie tegen het writer's block eruit literaire kameleon te worden. Hij was achtereenvolgens sater, panter, phoenix en kameleon. In wezen is hij altijd schorpioen geweest. Hij kent geen writer's block, geen angst voor de witte pagina. Nulla dies sine linea. Geen dag zonder zin (zie ook Z).
| |
L
Lelie onder de doornen ofte Lily
Ik zal het maar bekennen. Het (voorlopig) laatste boek van Paul Claes laat me perplex achter. Omdat Paul Claes het geschreven heeft. Lily is een melodrama, een pastiche op een Vlaamse soap, op een boek uit de Bouquet-reeks, een damesroman, op kitsch dus. ‘Een averechtse Libelle-roman’, vindt hij zelf.
| |
| |
En Lily wil tegelijk ook de mentaliteitsgeschiedenis zijn van een meisje dat in de jaren '50 en '60 opgroeit in een nog katholiek en benepen Vlaanderen. Geen afrekening van een bevrijde, militante feministe - want het feminisme bestond nog niet - maar een historisch-sociologische studie. Zeker, er wordt ook weer verwezen en gealludeerd, er zijn dubbele bodems, maar ze liggen open. Claes maakt zich sterk de stem van een vrouw te hebben laten klinken, en ook een specifiek tijdsgewricht te hebben neergezet, maar de stem van de verteller komt niet in de buurt van zijn personage. De stem van het meisje en de vrouw ‘hoor’ je nergens zelf, zoals je die wel hoort in de boeken van Leo Pleysier. Het verhaal blijft aan de oppervlakte steken. Tenzij Claes die juist tot diepte wil uitroepen. Hij beschrijft minutieus een doopviering, een mis, maar hij doet er weinig of niets mee. Er gebeurt niets. Er komt niets tot stand. In De avonden van Reve wordt de beschrijving, de registratie van de verveling en de troosteloosheid beklemmend: ze slaat om in haar tegendeel. De heldere taal, de korte zinnen in Lily beklijven nergens. Het schilderij van Balthus op het omslag dat een bijna naakt meisje toont in een fauteuil belooft een erotiek, of tenminste de verwachting ervan, die nooit komt.
De auteur heeft in interviews intussen al laten weten dat hij met een nieuwe reeks gestart is: vrouwen hadden hem erop attent gemaakt dat hij alleen maar over mannen schreef vanuit een mannelijk gezichtspunt. Vijf vrouwenportretten hebben wij dus te goed, in telkens een ander tijdperk. Vijf nieuwe stijloefeningen. Het zal, in zijn optiek, wachten zijn op de vier volgende oefeningen om ook dit project te beoordelen. Wat staat ons te wachten? Even gelaten vrouwen als Lily of strijdbaarder? Een cynische Clodia, die Catullus dumpt in het Rome van de late republiek? Theodora die in Byzantium als keizerin heimwee heeft naar haar leven als hoer? Héloïse, bloeiend en bedrogen door Abélard achtergelaten in een klooster? Alma Mahler die in het geheim componeert, omdat ze niet mag van Gustav? Of: de vrouw bij de waterput in Afghanistan, waar Alexander net is voorbijgetrokken, die jaloers is op de schoonheid van haar dochter? De kokkin van het restaurant La Chaîne d'Or in de rue Faubourg Saint Honoré die in 1638 sterft aan tbc? Een Iers hoertje in derde klasse op de Titanic: krijgt ze een plaats in de reddingssloep of niet? De moeder die haar dochter naar de besnijdenis brengt op 25 december 1944 in de woestijn van Mali, en een mes draagt om een moord te plegen?
‘Nooit tweemaal hetzelfde. Nooit tweemaal hetzelfde boek, altijd nieuwe weggetjes. En toch gebeurt er nooit iets.’ (Het hart van de schorpioen, p. 164)
| |
M
Meester
Magister. Hij die meer weet, magis.
| |
| |
Leven is leren. Claes vermeldt met piëteit in zijn autobiografie iedereen die hem iets geleerd heeft. Zijn leraren. Het zijn bijna nooit officiële ‘leraren’. Hij is ook zelf leraar geweest (‘De mooiste jaren van je leven? Al wist je dat toen niet.’ Het hart van de schorpioen, p. 127). Een leraar die teksten verklaart.
Ik heb hem zelf in 1980 voor het eerst aan het woord gehoord als tekstverklaarder: hij vergeleek voor een publiek van classici een Oostakkers gedicht van Claus (waarin ‘De klappertandende liefde’) en een vers van Horatius waarin een schichtig meisje het op een lopen zet voor een opdringerige man. Het onvergelijkbare vergeleken en ontleed. Dit was anders dan de universiteit die ik had gekend.
| |
N
Nederlands
Kan een schrijver die niet houdt van zijn moedertaal een goed schrijver zijn? Claes vindt het Nederlands een taal op klompen, minder sonoor dan alle omringende talen.
Schraal, wanluidend wegens te weinig klinkers, en een oververtegenwoordigde toonloze e. ‘Je zoekt een woord in je arme taal’(Het hart van de schorpioen, p. 112).
Enige koketterie is hem hierbij niet vreemd: kijk eens hoe goed ik het toch maar doe in deze arme taal van ons.
| |
O
Originaliteit
Alleen traditie maakt haar mogelijk. Ipse dixit. Un original est un imitateur qui s'ignore. Alleen wie de clichés, de genres, de topoi, de kaders kent, kan vernieuwen.
| |
Oeuvre
Opus(zie ook ‘Zin’)
Zijn oeuvre, zijn opus? En dus zijn levenswerk? ‘(...) het belichten van de westerse literatuurtraditie, in beschouwing, vertaling, bewerking en verwerking, theoretisch en creatief.’ (Het hart van de schorpioen, p. 164)
En toch komt de samenhang van alles wat men schrijft pas achteraf. Hij wil geen oeuvre. Het oeuvre komt tot hem.
Zo wil hij in de eeuwigheid heten: ‘wetenschapper en schrijver, theoreticus en practicus, leraar en leerling in de School van de Poëzie. Strabo noemde Philetas van Cos Poeta Criticus. Zo wil ik in de eeuwigheid heten. P.C.’. (Het hart van de schorpioen, p. 150)
| |
| |
| |
P
Pastiche
‘Wie het woord niet heeft, bootst het na.’ (Het hart van de schorpioen, p. 75) In 1994 publiceerde Claes een geschiedenis van de Nederlandse poëzie in vijftig pastiches, Mimicry (Kritak, 1994). Is een pastiche een ultiem eerbetoon aan een schrijver of is het parasiteren op, vampirisme, masturbatie? Behoort een pastiche tot het oeuvre van de gepasticheerde? Kan een pastiche beter zijn dan het ‘origineel’?
In Oude keizers, nieuwe kleren. Griekse en Latijnse vertalersvondsten (Athenaeum, 1997) ging hij nog verder: hij maakte vertalingen van een Latijns gedichtje van keizer Hadrianus alsof Vondel, Gezelle en Claus het hadden vertaald. Hij leidde mij om de tuin: ik had gedacht Vondel, Gezelle en Claus te lezen. Maakte dit ‘bedrog’ me boos? Was ik ontgoocheld? Nee, de vertaling had van Vondel, Gezelle en Claus kunnen zijn. De mogelijkheid was even sterk als de werkelijkheid.
Je kunt nog verder gaan: is alles wat Claes schrijft een pastiche?
Aan het einde van de westerse literatuur (George Steiner!) kan men dan niet anders dan pasticheren. Alles is gezegd, geschreven. En zelfs dat. ‘Was je een Tachtiger geweest, dan was dit een klein meesterwerkje geweest, nu is het een pastiche op een klein meesterwerkje.’ (over een epyllion, een jeugdwerk, Het hart van de schorpioen, p. 75).
| |
Q
Quasi
Alsof. Hij doet alsof. Hij is quasi een schrijver: bijna een schrijver.
| |
Queneau
Jammer dat Rudy Kousbroek Exercices de Style van Queneau al vertaald heeft. Claes zou de banale anekdote, in 99 stilistische en retorische registers telkens anders verteld, als geen ander kunnen transponeren. Meer nog: 99 andere registers uitwerken.
| |
Quod erat demonstrandum
Boeken als evenveel te bewijzen stellingen, die na bewijsvoering weer uitkomen bij zichzelf: slangen die zich in de staart bijten, cirkelredeneringen. En dan? Er is niets gebeurd. Niets veranderd.
| |
R
Retorica
Na veertig jaar Rimbaud lezen en vertalen, beweert Paul Claes de sleutel te hebben gevonden om dit werk te openen, de code om het te kraken. De sur- | |
| |
realisten die in Rimbaud een voorloper zagen worden weggehoond. Rimbaud kende retorica.
Is retorica niet de kunst van het verbergen van de kunst (Ars celandi artem), de techniek om de techniek niet te laten zien?
| |
Romantiek
De kop van jut. Zijn zwarte beest. Erfvijand.
Hij zoekt niet de ‘mens’ achter de letters. Verkiest de regels, de formele restricties, de stilering.
| |
Ratio
Claes' liefde voor de literatuur gaat via het begrip. Hij steigert als Todorov beweert dat de zin van de teksten van Rimbaud is dat ze geen zin hebben. Literatuur lezen is voor hem een voorbereiding op het begrijpen van de wereld, een oefening om het leven te lezen. Ipse dixit. Hij laat zijn uitlegkunde botvieren in zijn manie voor kruiswoordraadsels, zijn schaakgeest, zijn lexicomanie, zijn kennis van retorica en prosodie, zijn leraarschap. Literatuur is als een scherm dat Claes voor de onbegrijpelijke, lege wereld opstelt. Uit zelfverdediging. Dat scherm kan hij tenminste proberen te verklaren en uit te leggen. Het is een levensvullende bezigheid, een levensvervulling.
Ik vermoed dat hij uitgekeken is op een tekst, een schrijver, een oeuvre als hij die heeft ontraadseld. Is dat niet het geval met Hugo Claus bijvoorbeeld? Claes is een rationalist pur sang, een antiromanticus. Spontaneïteit wantrouwt hij, chaos bestrijdt hij. Door er orde in te ontdekken. Of in te leggen? Vindt hij omdat hij hardnekkig zoekt? Het is in elk geval niet toevallig dat hij hardnekkig geprobeerd heeft om dichters als Catullus en Rimbaud terug te brengen tot wat ze in zijn ogen vooral waren: gesofisticeerde planners.
| |
S
Stijl
Stijl is vormgeving. Vormgeving die een herkenbare persoonlijkheid oplevert. Geen loze verpakking, geleend of gekocht, die niets uitdrukt. Wij geloven niet dat stijl ornatus is, toegevoegde versiering. Wij geloven dat vorm en inhoud één zijn en dat die eenheid stijl heet.
Je kunt stijlkenmerken opsporen en catalogiseren, kortom: stijl beschrijven. In het besef dat je met die beschrijving niets wezenlijks gezegd hebt over stijl. Ooit zei een filosofe dat ze Nietzsche een belabberd stilist vond. Ze las hem om wat hij te zeggen had, en nam het hoe erbij. Dat liet me perplex achter. Ik heb Nietzsche altijd en vooral als stilistisch geweld ervaren. Maar dan lees ik bij Cioran dat in de tijd van Voltaire iedereen wilde schrijven zoals... iedereen (iedereen schreef immers perfect). Toen wilde men juist niet zijn
| |
| |
persoonlijkheid bewijzen door zijn individuele stijl: men hield zich aan de regels. Is stijl dan toch de vormgeving die ons ontslaat van de verplichting een persoonlijkheid te hebben, zoals de etiquette dat doet: een soort verschansing van onpersoonlijkheid?
Claes beweert geen eigen stijl te hebben, en is daar trots op. Hij gaat er in elk geval prat op elke stijl te kunnen aannemen. In al zijn vermommingen blijft helderheid (perspicuitas) zijn waarmerk. ‘Hoe minder men te zeggen heeft, hoe beter men het moet formuleren.’ (Het hart van de schorpioen, p. 144)
| |
T
Traditie
‘De traditie bereikt de modernen slechts fragmentair, verhakkeld en verbasterd.’ (Het hart van de schorpioen, p. 94)
Geen traditie zonder kritiek, geen traditie zonder vernieuwing. Claes wil traditie en vernieuwing aanvaarden en ze tot een synthese brengen. Recyclen, verwerken, bewerken, afwerken, monteren. Rien ne se crée. Rien ne se perd. De lezer wordt schrijver. Hij schrijft de boeken die hij niet kan lezen.
| |
U
Universiteit
Claes is te veel autodidact, te erudiet voor de universiteit. Hij kan te veel. ‘Diversiteit is beter dan universiteit’ (Het hart van de schorpioen, p. 78). En toch wil hij ook door academici voor vol worden aanzien.
| |
Ulysses
De burgerlijke avonturier Odysseus, die de oren van zijn makkers met was dicht en zich laat vastbinden aan de mast om - verscheurd maar ongedeerd, in gevaar maar zonder risico's - de zang van de sirenen aan te horen, is Claes zelf.
| |
V
Vertalen
is verleiden. Van een gravure een schilderij maken, strelen met de handschoen aan. Niemand kan het. Iedereen kan het beter. Je moet Vlaming zijn, verbannen in je eigen taal, om het buitenissige Engels van Joyce te vertalen, vindt Claes. Zelf vindt hij dat zijn Latijnse vertaling van ‘Melopee’ van Van Ostaijen ‘definitief’ klinkt. Ik vermoed dat hij haar beter, want muzikaler, vindt.
| |
W
Woord
Claes zoekt in Het hart van de schorpioen een woord in zijn ‘arme taal’, ‘Een woord dat voor één keer niet afschuwwekkend zou zijn.’ (p. 112). Hij vindt
| |
| |
het net (niet?). Het unieke, ultieme woord is iets tussen ‘schade’ en ‘schuw’ in...: ‘schaduw’?
Nomen est omen.
| |
X
Paul Claes zou voor deze letter zeker een lemma gevonden hebben. Xeniën bijvoorbeeld, hekelende puntdichten.
En hij zou er één geschreven hebben.
Lees. De schrijver schrijft.
Hij blijft, maar niets beklijft.
| |
| |
Z
Zestig
Claes is op 30 oktober 2003 geruisloos 60 jaar geworden. Op de geboortedag van Ezra Pound, Paul Valéry, op de dag dat Joyce zijn Ulysses voltooide. Natuurlijk is zelfs dat hem gelukt.
| |
Zin
Zoals iedereen zoekt ook de schrijver naar zin. Alleen in het Nederlands kan die zin ook liggen in de... zin, de telkens weer opgeschreven zin. Nulla dies sine linea. Geen dag zonder zin.
In 1943 regent het bommen rond Pavese, en hij denkt er al een verhaal over te schrijven. Terwijl zijn klasgenoten te land, ter zee en in de lucht sterven, zit hij drukproeven te verbeteren. Eens literator, altijd literator. Voor Pavese bestaat de wereld in de eerste plaats uit woorden en boeken, en pas dan uit waarheid en gerechtigheid, de waarden waarvoor de intellectueel opkomt. Maar de ‘intellectueel’ bestaat slechts sinds de Romantiek, noteert hij in 1942 in zijn dagboek: daarvoor was er geen tegenstelling tussen leven en kennis. Een intellectueel - en dat is in zijn ogen nog altijd een literator - is namelijk iemand die zich ervan bewust wordt dat het leven belangrijker is dan het denken: ‘Het betekent dat zijn eigen denken niet tot leven is gekomen.’ Ik ken weinig troostelozer definities.
En een ouder wordende en als stilist gefêteerde Cioran schrijft: ‘Tant de pages, tant de livres qui furent nos sources d' émotions, et que nous relisons pour y étudier la qualité des adverbes ou la propriété des adjectifs!’ In zijn Cahiers 1957-1972 staat deze aantekening uit 1962: ‘Plus je me sens vidé inté- | |
| |
rieurement, plus me passionnent les questions de langage. L' écrivain indifférent á tout, incurieux et épuisé finit en grammairien. Dénouement insignifiant et honorable; la médiocrité après l'excés et les cris.’ (p. 108)
Pessoa heeft een gedicht geschreven (‘Vrijheid’) dat zich hier onherroepelijk opdringt:
Hoe heerlijk, ach hoe licht
Is het verzaken van een plicht,
Het boek dat voor ons ligt
Studeren stelt niets voor.
Zonder één moeilijk woord.
In het vers gaat het verder over de rivier die voortstroomt zonder eerste druk, over de bries die blaast, zonder haast, omdat ze tijd heeft, en over Jezus Christus die geen bibliotheek bezat.
Wat is zin voor Claes? Zinnen aan elkaar rijgen. En voor de rest? Zitten in de zon. Zen. Zo. Ipse dixit. Op een Grieks eiland (waar men zijn leegte kan laten vollopen met de leegte van het licht, de harde vormen en de hitte) of thuis. Bij ontstentenis van het ideale huis (‘Dat zou het Japanse zijn: geometrische vlakken, geen versiering, met de bewoners als enige meubels.’) voldoen de penaten in Kessel-Lo perfect:
Mijn huis
Derde etage: studieruimte
Vierde etage: slaapruimte
(Het hart van de schorpioen, p. 164)
| |
Bibliografie
paul claes, Lily, De Bezige Bij, Amsterdam, 2003, 191 p. |
paul claes, Het hart van de schorpioen, De Bezige Bij, Amsterdam, 2002, 173 p. |
paul claes, De lezer, De Bezige Bij, Amsterdam, 2002, 637 p. (bevat De sater, De zoon van de panter, De phoenix, De kameleon, Het laatste boek). |
|
|