Ons Erfdeel. Jaargang 46
(2003)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 531]
| |
Bologna en het NederlandsLudo Simons Het Vlaams Parlement heeft op 2 april 2003 de knopen doorgehakt en bij decreet - het zogenaamde Bolognadecreet - het hoger onderwijs in Vlaanderen diepgaand hervormd. Op de implicaties en de draagwijdte van die hervorming hoeft hier niet te worden ingegaan; dat deed Karel van Goethem in een vorig nummer van dit tijdschriftGa naar eind(1). Aan de bepalingen over het taalgebruik in het hoger onderwijs (de artikelen 90 en 91) kon hij in het brede kader van zijn opstel slechts vluchtig aandacht besteden. Op dit onderdeel - een eigen Vlaams initiatief, want de Bologna-verklaring zelf rept er niet over - zal in dit opstel het volle licht vallen. | |
Het debat beslecht?Voor alle waarnemers is het duidelijk dat met de goedkeuring van het decreet slechts een voorlopig eindpunt is bereikt. De wetgever heeft allereerst (art. 90) nogmaals vastgelegd (zoals in 1991 en 1994) dat de bestuurstaal in de hogescholen en universiteiten het Nederlands is. Ook de onderwijstaal (art. 91) is het Nederlands, maar met restricties. Zowel in de bachelor- als in de masteropleidingen kan een andere taal worden gebruikt voor cursussen die een vreemde taal tot onderwerp hebben, voor cursussen gedoceerd door gastprofessoren en voor cursussen gevolgd aan anderstalige instellingen (bijvoorbeeld in het kader van het Erasmusprogramma). Bovendien kan er ‘in beperkte mate’ in een vreemde taal worden gedoceerd ‘wanneer de meerwaarde voor de studenten en de functionaliteit voor de opleiding blijkt (sic) uit de expliciet gemotiveerde beslissing daartoe en op voorwaarde dat de hiervoor aangewezen docent de andere taal op adequate wijze beheerst.’ In de bacheloropleiding mag ten hoogste tien procent van de colleges in een vreemde taal worden gedoceerd (cursussen gedoceerd door gastprofessoren inbegrepen). Volledige bachelor- | |
[pagina 532]
| |
en masteropleidingen kunnen alleen in een vreemde taal worden georganiseerd als ze bestemd zijn voor buitenlandse studenten én als er een equivalente opleiding in het Nederlands wordt aangeboden; dit dubbele aanbod kan worden gerealiseerd binnen dezelfde instelling, of in samenwerking tussen twee of meer instellingen ‘binnen eenzelfde provincie’ (sic; dus wel Leuven en Brussel, want het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Vlaams-Brabant worden voor de gelegenheid als één provincie beschouwd, maar niet Leuven en Antwerpen of Brussel en Gent...). Voor bacheloropleidingen die alleen toegankelijk zijn voor wie reeds een bachelorgraad heeft, en voor masteropleidingen bestemd voor studenten die al een mastergraad hebben, bepaalt het instellingsbestuur vrij de onderwijstaal. Hetzelfde geldt voor het hele domein van nascholing en bijscholing. Het instellingsbestuur stelt een gedragscode op voor zijn beleid inzake onderwijs in een vreemde taal en legt over de resultaten jaarlijks rekenschap af bij het Vlaams Parlement en de Vlaamse regering. Tot zover, in grote lijnen, het decreet van 2 april 2003 wat het gebruik van de talen betreft.
Het is te verwachten dat het hoger onderwijs in het Bolognatijdperk in een steeds evoluerende academische en maatschappelijke context een eigen dynamiek zal gaan ontwikkelen en dat dit op termijn aanpassingen van het decreet noodzakelijk zal maken. Laat ons daarom even kijken naar de uitgangspunten die, naar onze mening, in de specifieke Vlaamse context de richting van de discussie over de voertaal van het hoger en met name het universitair onderwijs moeten blijven bepalen. Het dubbele uitgangspunt lijkt ons daarbij te moeten zijn dat in het Vlaamse universitair onderwijs van de toekomst in gelijke mate aandacht en zorg dienen uit te gaan naar de instandhouding en de bevordering van het Nederlands als taal van wetenschap en cultuur, én naar de maximale ontplooiingskansen van het academische bedrijf in Vlaanderen binnen de te creëren Europese ruimte van hoger onderwijs. Geen van deze twee aspecten kan straffeloos aan het andere ondergeschikt worden gemaakt. Slechts door een symbiose van beide zal de universiteit haar drievoudige taak van onderwijs, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening optimaal kunnen vervullen in de gemeenschap waarbinnen en waarvoor zij in eerste instantie functioneert, en tegelijk de dialoog kunnen aangaan met de Europese en mondiale partners met wie zij geacht wordt studenten, docenten en expertise te delen en uit te wisselen. De universiteit schiet inderdaad fundamenteel tekort in haar missie als zij zich tevreden zou stellen met het opvullen van de lokale arbeidsmarkt, waar het Nederlands als voertaal vooralsnog overheerst. De universiteit heeft, althans idealiter, tot doel jonge mensen op te leiden tot intellectuelen met een gedegen | |
[pagina 533]
| |
kennis en inzicht in een bepaald vakgebied en actieve belangstelling voor de verdere ontwikkeling van dat vakgebied, een ruime interesse voor de totaliteit van cultuur en wetenschap en een getraind denkvermogen om kritisch te kijken naar de maatschappij waarbinnen zij geacht worden te functioneren. In de praktijk wordt die driedubbele doelstelling slechts optimaal gerealiseerd bij een heel beperkt gedeelte van de afgestudeerden. Die individuen moeten wij maximaal koesteren, want zij bevruchten het hele universitaire klimaat en verheffen de ‘academie’ boven de hogere beroepsopleidingen. Het gros van de academici zal zijn wetenschap evenwel niet vooruithelpen, maar in het beste geval gelijke tred houden met de ontwikkeling ervan; het gros van de academici munt niet uit door overdreven maatschappelijk engagement, maar tracht in het beste geval zijn beroep zo goed mogelijk uit te oefenen; het gros van de Vlaamse academici excelleert niet aan buitenlandse topinstellingen van onderwijs of onderzoek of beleid of wat dan ook, maar blijft de rest van zijn leven dicht bij huis. Met al deze factoren zal rekening moeten worden gehouden bij het uitstippelen van een beleid voor het taalgebruik in een Vlaamse universitaire context. | |
Het Nederlands als taal van wetenschap en cultuurElke vorm van onderwijs, ook het hoger onderwijs, is ingebed in een maatschappelijk weefsel dat het bestaan ervan mogelijk maakt en er de vruchten van wenst te plukken. In Vlaanderen is de situatie in zoverre bijzonder ten opzichte van de ons omringende landen, dat de totstandkoming van universitair onderwijs in de moedertaal van de bevolking een recent gegeven is. Na het ontstaan van België heeft het, een enkele accidentele uitzondering niet te na gesproken, een eeuw geduurd - en een halve eeuw strijd gevergd - eer de universiteiten in Vlaanderen, en vervolgens die in de hoofdstad, ertoe overgingen cursussen in het Nederlands te organiseren, hetzij naast het Frans, zoals in Leuven en Brussel, hetzij ter vervanging ervan, zoals in Gent. Deze bijzondere situatie, gekoppeld aan de langzame politieke en socioculturele emancipatie van de bevolking in haar geheel, heeft met zich meegebracht dat het Nederlands als voertaal van universitair onderwijs door vrijwel alle maatschappelijke geledingen in Vlaanderen werd en wordt beschouwd als een bij uitstek te koesteren verworvenheid. Dit gegeven staat in schril contrast met de opinie van velen in Nederland, zowel in politieke als in academische kringen, volgens welke de voertaal van het hoger onderwijs primair wordt beschouwd als een eerder willekeurig vehikel van kennisoverdracht naar de eigen bevolking en, in zo ruim mogelijke mate, naar anderstalige buitenlandse gegadigden; deze laatsten worden immers geacht voor universitair onderwijs in het Nederlands weinig belangstelling aan de dag te leggen en aldus als potentiële ‘klanten’ verloren te zullen gaan. | |
[pagina 534]
| |
Weinigen in Vlaanderen zullen, zeker in de mate waarin dit in Nederland geschiedt, een lans willen breken voor het verruilen van het Nederlands aan de universiteit voor het Engels; slechts enkele generaties geleden mocht het Nederlands er immers eindelijk de plaats innemen van een andere internationale taal, het Frans. De heilzame gevolgen van die historische ontwikkeling zijn in de voorbije decennia volop voelbaar geweest en liggen ook vandaag de dag nog vers in het geheugen: de openstelling van de universiteit voor brede lagen van de bevolking; de intellectuele stimulansen die daarvan uitgingen voor de groeiende emancipatie van een gehele maatschappij; de toegang tot wetenschapsbeoefening in de eigen moedertaal, die ook de taal bleek te zijn van een hoogontwikkeld wetenschappelijk bestel in Nederland. In Vlaanderen, waar het Nederlands kort na 1900 door de Belgische kerkelijke overheden nog als ondeugdelijk voor academisch gebruik werd bestempeld, maakte het grote indruk dat Nederland in de periode tussen 1901 en 1936 niet minder dan zeven wetenschappelijke Nobelprijzen in de wacht sleepte, terwijl het hoger onderwijs er uitsluitend in het Nederlands verliep. De noodzakelijke en door iedereen gewenste interactie tussen de universiteit en de maatschappij die haar draagt, hoeft hier niet verder te worden beargumenteerd. Een universiteit die niet dialogeert met de eigen gemeenschap, snijdt zichzelf af van haar eigen wortels en schiet fundamenteel tekort in haar taak van maatschappelijke dienstverlening. De universiteit wordt niet alleen gevoed door de eigen gemeenschap, zij zorgt ook voor de nodige return doordat zij hoogopgeleide afgestudeerden oplevert die in die gemeenschap zullen functioneren als arts, ingenieur, leraar, advocaat enzovoort. In de allermeeste van die functies zullen zij zich in overwegende mate van het Nederlands bedienen, zeker in de omgang met patiënten, arbeiders, leerlingen, cliënten... Van hen mag zelfs worden verwacht dat zij in het nog steeds taalarme Vlaanderen op het gebied van het taalgebruik een voorbeeldfunctie vervullen. Taalbeheersing, in de zin van het keurig en creatief hanteren van de moedertaal, zou dan ook aan de universiteit, net zoals in het middelbaar onderwijs, een onuitgesproken maar permanent aanwezige bekommernis van de docenten dienen te zijn. Ook op dat vlak is er in Vlaanderen, anders dan in andere landen, nog enig werk aan de winkel. Buiten de letterenfaculteiten geeft het ‘Nederlandstalig’ universitair onderwijs in Vlaanderen vaak een staalkaart van ongeveer alle Vlaamse dialecten te horen. De primaire zorg van de Vlaamse universiteiten op het gebied van de taal zou dan ook dienen uit te gaan naar de bevordering van het algemeen Nederlands, in de eerste plaats bij de professoren. Natuurlijk willen we met onze talenkennis alle grenzen over (daarover straks); laat ons er dan allereerst voor zorgen dat we alvast in Nederland niet als provincialen overkomen. | |
[pagina 535]
| |
De Europese en mondiale contextEen universiteit die zich door het systematische gebruik van een vreemde taal zou afsnijden van haar maatschappelijke omgeving, vervalt in de splendid isolation die in eerdere periodes van de geschiedenis het beeld van de universiteit als ivoren toren heeft gecreëerd. Een universiteit die zich door het krampachtig vasthouden aan de landstaal op alle vlakken van onderwijs en onderzoek zou opsluiten binnen de eigen gemeenschap, snijdt zichzelf af van de levensnoodzakelijke contacten met anderstalige centra van wetenschapsbeoefening en van de internationale competitie, die de motor is van de vooruitgang in het domein van onderzoek en ontwikkeling. Het is een misverstand te denken dat dit alleen voor kleine taalgebieden geldt. Er zijn meer Chinees- en Spaanssprekenden in de wereld dan Engelstaligen, maar wie alleen in het Chinees of het Spaans zou publiceren (en niet vertaald worden), zal in de eenentwintigste eeuw geen gehoor vinden buiten de eigen taalgemeenschap. In de westerse wereld golden tot aan de Tweede Wereldoorlog het Frans, het Duits en het Engels als internationale wetenschapstalen; in de tweede helft van de twintigste eeuw is daarvan gaandeweg alleen het Engels overgebleven. Men kan het cultureel verlies dat daarmee gepaard ging betreuren, maar men kan er niet onderuit te constateren dat het bestaan van één gemeenschappelijke koinè voor de mondiale wetenschappelijke dialoog een hoog te waarderen goed is. Deze situatie bedreigt in geen enkel opzicht de positie van de moedertaal in de onderscheiden landen. Voor het voortbestaan van een taal is het niet van belang welke taal een geleerde spreekt op internationale congressen, of in welke taal hij de uitkomsten van zijn wetenschappelijk onderzoek publiceert; voor het voortbestaan van een taal is het veel belangrijker welke taal de slager en de bakkerspreken, in welke taalde kranten van het land verschijnen, wetten tinverordeningen worden afgekondigd en recht wordt gesproken, en van welke taal dichters en romanschrijvers zich bedienen om verder te spinnen aan een literatuur die, zoals in het geval van de Nederlandse, vaak tien of meer eeuwen oud is. Wel is het van groot belang dat op alle terreinen van de menselijke kennis de bevindingen van het wetenschappelijk onderzoek in hun praktische toepassingen ook in de moedertaal van de bevolking kenbaar worden gemaakt, zodat ook niet-specialisten en niet-meertaligen er hun voordeel mee kunnen doen. Dit veronderstelt dat diezelfde specialisten, die zich in vaktijdschriften of op congressen als vanzelfsprekend van het Engels bedienen, evengoed in staat zijn hun onderzoeksresultaten in publicaties of voordrachten te ‘vulgariseren’ in de taal van de gemeenschap. Dat veronderstelt op zijn beurt niet alleen een uitstekende beheersing van de moedertaal, maar ook van de bij de discipline behorende vakterminologie, waarvoor gestandaardiseerde lijsten beschikbaar gesteld moeten worden. | |
[pagina 536]
| |
Overigens mag van hoogopgeleide academici verwacht worden dat zij, behalve hun moedertaal en de internationale lingua franca, ten minste nog één of meer talen met internationale uitstraling beheersen; op die manier wordt niet alleen het culturele verlies waarvan hierboven sprake is geheel of gedeeltelijk goedgemaakt, maar worden ook bijkomende troeven verworven om optimaal te kunnen functioneren in een professionele omgeving waar bijvoorbeeld Duits of Frans of Spaans de courante omgangstaal is. In een zich steeds verder ‘ontgrenzende’ economie zijn dit voor de hand liggende ontwikkelingen; dit geldt des te meer voor een klein taalgebied als het onze, waar buitenlandse investeerders vaak ook hun eigen taal meebrengen. Dat het Frans in een tweetalig land als België daarbij een heel bijzondere plaats blijft bekleden, hoeft hier niet te worden onderstreept. Het belang van het vreemdetalenonderwijs op de middelbare school kan derhalve niet genoeg worden beklemtoond. Het dient, naast het onderwijs van de moedertaal, op alle mogelijke manieren te worden bevorderd, ook door internationale uitwisselingen, buitenlandse ‘taalkampen’ en dies meer. Deze zorg voor de moedertaal én voor de vreemde talen verdient ook aan de universiteit verder de grootste aandacht. De manier waarop en de mate waarin dit dient te geschieden, zal van studierichting tot studierichting verschillen. De talenopleidingen aan de Letterenfaculteiten (Germaanse, Romaanse...) bekleden uiteraard een uitzonderingspositie. Het is bovendien denkbaar dat bijvoorbeeld in een faculteit Rechten vanwege de twee-, soms drietaligheid van onze wetgeving ten minste evenveel aandacht zal uitgaan naar het Frans of zelfs het Duits als naar het Engels. In de regel, en zeker in de faculteiten Geneeskunde, Wetenschappen en Toegepaste Wetenschappen, zal de kennis van het Engels de eerste zorg dienen te zijn, naast de eigenlijke vakkennis en de beheersing van de moedertaal. Ook hier dient de creativiteit in het bijbrengen van het Engels (en subsidiair het Frans, Duits en/of Spaans), net zoals in het middelbaar onderwijs, volop te kunnen spelen. De academische overheid, de faculteit, de vakgroep of het departement dienen de vrijheid te hebben om in de bacheloropleiding, die in principe vanzelfsprekend in de moedertaal verloopt, de vreemdetalenkennis te stimuleren door het opleggen van persoonlijke lectuur in een (of de) vreemde taal, het organiseren van occasionele gastcolleges of lezingen in een vreemde taal (met eventueel nazorg door een docent of een assistent, zeker in het eerste jaar of de eerste jaren), het opzetten van ontmoetingen met vreemde studenten (waarbij die buitenlandse student een uiteenzetting houdt in zijn eigen taal en met de studenten in zijn eigen taal dialogeert) enzovoort. Het decreet gaat hier een stapje verder en laat in de bacheloropleiding ook tien procent reguliere colleges in het Engels toe. Het zou wijs geweest zijn hierbij te stipuleren dat deze vreemdtalige colleges dan wel bij voorkeur in het | |
[pagina 537]
| |
derde baccalaureaatsjaar gegeven worden, door native speakers, die zorgvuldig op hun didactische kwaliteiten zijn getest, of door non-native speakers, wier beheersing van de vreemde taal en wier didactische kwaliteiten daarmee gelijkgesteld kunnen worden. Voor de taalverwerving spelen uiteraard de Europese uitwisselingsprogramma's voor als na een kapitale rol, maar ook alle andere vormen van verblijf in het buitenland binnen of buiten een geïnstitutionaliseerd raamwerk dienen zoveel mogelijk te worden aangemoedigd.Ga naar eind(2) In de op een bacheloropleiding aansluitende masteropleidingen kunnen deze initiatieven worden geïntensiveerd, omdat de student geacht mag worden na drie jaar universitair onderwijs voldoende kennis van de vreemde taal te hebben verworven om op eigen kracht anderstalige vakliteratuur te assimileren, een reeks colleges in de vreemde taal te kunnen volgen en die taal ook tot op zekere hoogte actief te beheersen, zowel voor een alledaags gesprek als voor discussies over het eigen vakgebied. Het spreekt vanzelf dat studenten die buiten hun schuld problemen zouden (blijven) hebben met hun kennis van vreemde talen, hierbij moeten kunnen worden opgevangen en geholpen; het spreekt evenzeer vanzelf dat aan de docenten van de anderstalige cursussen dezelfde eisen worden gesteld als hierboven beschreven. In gespecialiseerde masteropleidingen die volgen op een andere masteropleiding en in alles wat postgraduaatsopleidingen betreft, kan het aangewezen zijn een ruim deel of het geheel van de cursussen aan te bieden in een vreemde taal, in de praktijk dus het Engels, al dan niet naast een Nederlandstalig equivalent, indien beide aan een behoefte zouden beantwoorden.Ga naar eind(3) Wat de masteropleidingen betreft, legt het decreet geen bovengrens op, maar volstaat het met de richtlijn dat er ‘in beperkte mate’ gebruik kan worden gemaakt van een vreemde taal, en dan nog alleen wanneer dit aanwijsbaar een duidelijke meerwaarde voor de studenten en voor het curriculum oplevert. Een integraal vreemdtalig curriculum kan alleen als het bestemd is voor buitenlandse studenten én als er daarnaast een Nederlandstalig curriculum bestaat. Het is zeer de vraag of dit laatste dan niet zal leeglopen ten voordele van het Engelstalige programma - of wil men de eigen studenten verbieden dit te volgen samen met de buitenlanders? Het lijkt meer voor de hand te liggen de Engelstalige curricula te reserveren voor gespecialiseerde masteropleidingen, na de initiële, tenzij déze al een dergelijke graad van specificiteit zouden bezitten dat ze met een post-initiële master gelijkgesteld kunnen worden en de initiatiefnemende universiteit daarin uitzonderlijke en internationaal erkende expertise bezit. Het verdient sterke aanbeveling dat een universiteit die dit van plan zou zijn, hierover overleg pleegt met de andere Vlaamse universiteiten, ten einde doublures en/of concurrentie te vermijden. Het kan niet de bedoeling zijn dat deze anderstalige opleidingen om mercantiele redenen een zo talrijk mogelijke schare van al dan niet gekwalificeerde buitenlanders aantrek- | |
[pagina 538]
| |
ken; het moet de bedoeling zijn de internationale uitstraling en werfkracht van onze universiteiten te bevorderen op terreinen waarin zij uitmunten. | |
‘Ni cet excès d'honneur, ni cette indignité’De Bologna-verklaring wijst er met nadruk op dat de mobiliteit van studenten en docenten unieke kansen biedt voor contacten met andere talen en culturen, die precies de rijkdom van het Europese erfgoed uitmaken. Wanneer buitenlanders zich aangetrokken voelen tot het volgen van een gespecialiseerd Engelstalig programma aan een Vlaamse universiteit, mag ervan uitgegaan worden dat zij dit doen in de geest van Bologna, te weten bij internationaal erkende geleerden gespecialiseerde kennis te verwerven in een voor hen makkelijk toegankelijke taal én dit te realiseren in een welbepaalde culturele omgeving, waarin het Nederlands de omgangstaal is. De ontvangende universiteit heeft dus de dwingende plicht om voor hen, zoals trouwens voor alle buitenlandse studenten, de nodige voorzieningen te treffen om ook dit facet van de gewenste mobiliteit te behartigen door het organiseren van taallessen en van initiatiecursussen over alle facetten van de Vlaamse samenleving en de Nederlandstalige cultuur. Alleen op die manier wordt aan de geest en zelfs de letter van de Bologna-verklaring volop recht gedaan. Nederlandse universiteiten doen aan ernstige zelfoverschatting door te menen dat zij door het kruim van buitenlandse studenten overspoeld zullen worden zodra zij het Nederlands op alle niveaus als onderwijstaal inruilen voor het Engels. Die begaafde buitenlanders komen ook in eigen land of in een ander buitenland wel aan hun trekken, en als zij per se op hun academische peregrinatie Nederland (of Vlaanderen) willen aandoen, zullen zij daar een reden voor hebben die verband houdt met de cultuur of de maatschappij waarin zij terechtkomen: zij zullen dus Nederlands leren, zoals er duizenden Amerikanen, Scandinaviërs, Oost-Europeanen en zelfs Fransen al Nederlands hebben geleerd om zich te verdiepen in de geschiedenis, de kunst, het maatschappelijk bestel, de rechtspraak... van ons taalgebied. Het lokken van buitenlandse studenten met het vooruitzicht dat zij geen Nederlands hoeven te leren omdat die taal (en dus die cultuur, en dus die maatschappij) toch niet de moeite waard is om er zich in in te leven, is zowel een volkomen misplaatste vorm van zelfonderschatting als een bijna immoreel staaltje van consumentenbedrog. Het Nederlands is namelijk geen taal om beschaamd over te zijn, en het Engels dat wij in de plaats daarvan aanbieden, is meestal ook niet veel meer dan een afkooksel van de taal van Shakespeare of van Inspector Morse, als u wilt.
De te creëren Europese ruimte van hoger onderwijs biedt unieke kansen om een dubbele doelstelling te realiseren: studenten en docenten in veel ruimere mate dan vroeger deelachtig te maken aan de rijkdom van de Europese talen | |
[pagina 539]
| |
en culturen, en tegelijk de academische ‘excellentie’ volop te laten spelen in het aantrekken van studenten en docenten uit andere landen en taalgebieden. Deze dubbele doelstelling veronderstelt een taalbeleid dat de eigen landstaal aan de universiteit onverminderd de plaats verzekert die haar toekomt, en dat in specifieke gevallen ruimte laat voor partiële dan wel integrale curricula in een vreemde taal, met name het Engels, al dan niet naast een Nederlandstalig equivalent. Er is in Vlaanderen, allereerst, nog héél veel werk aan de winkel om in het universitaire bestel een gepolijst Nederlands ingang te doen vinden bij het gros van het docentencorps. Daarnaast moet de passieve, maar evenzeer de actieve kennis van vreemde talen (Engels voor iedereen, in de geesteswetenschappen bovendien ook andere talen) op alle mogelijke manieren worden ontwikkeld. De mobiliteit van begaafde ouderejaarsstudenten en jonge onderzoekers moet maximaal worden bevorderd; een jaar in Engeland of Amerika zal duizendmaal meer bijdragen tot de taalkennis dan het onbeperkt volgen van colleges in het flut-Engels van de meeste Vlaamse professoren. (Ik heb nog nooit een Vlaamse hoogleraar, behalve de anglisten dan, het woord ‘eventually’ in zijn correcte betekenis horen gebruiken...). Wij overschatten onszelf mateloos als we denken dat we dusdoende de fine fleur van de Europese universiteitsstudenten zullen aantrekken; tegelijk onderschatten we onze eigen taal en cultuur op een manier die geen enkel beschaafd land zich zou mogen permitteren. Het gaat toch niet om een relicttaal van hele of halve ongeletterden, het gaat om een tien eeuwen oude cultuurtaal met 21 miljoen sprekers in Europa. Het zou van weinig zelfrespect getuigen, die taal aan de universiteit tot een tweederangsstatus terug te brengen, en het is zéér de vraag of een dergelijke operatie ons het respect van de rest van de (academische) wereld zou opleveren.Ga naar eind(4) |
|