| |
| |
| |
Nerveus en besmuikt lachen
Het vervreemdende realisme van Thomas Rosenboom
G.F.H. Raat
werd geboren in 1946 te Amsterdam. Studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam en is als universitair hoofddocent moderne Nederlandse letterkunde verbonden aan die universiteit. Publiceerde o.a. ‘Over “De hondsdagen” van Hugo Claus’ (1980); ‘De vervalste wereld van Willem Frederik Hermans’ (1985) en ‘Veertig jaar “De avonden” van Gerard Reve’ (1988).
Adres: Mariënstein 113, NL-1852 SJ Heiloo
Op de omslagfoto van De nieuwe man, de jongste roman van Thomas Rosenboom (geboren op 8 januari 1956 in Doetinchem), hangt een leren jas aan een staande kapstok. Een haak hoger hangt een legergroene vechtpet. Het is de kleding van Niesten, het personage dat zowel voor de hoofdpersoon Berend Bepol als voor de lezer ondoorgrondelijk blijft. Jammer genoeg stemt de foto niet overeen met de beschrijving in de roman: ‘Aan de kapstok naast de buitendeur hing de leren motorjas en daarboven de pet met de glimmende klep en het metalen insigne; (...)’. (p. 296)
Afgezien van deze afwijkende pet drukt de voorstelling op het omslag treffend uit dat de jonge meesterknecht Niesten voor zijn werkgever Bepol, de ouder wordende eigenaar van een scheepswerf in Wirdum (Oost-Groningen), een leeg omhulsel is. Hij leert slechts de buitenkant kennen van Niesten, hoezeer hij het ook anders wil. Niesten boezemt hem ontzag in, maar trekt hem ook aan, bijvoorbeeld als hij aan het klinken is: ‘het was altijd zijn jonge meesterknecht Niesten die harder sloeg dan de anderen, daarom leek hij ook altijd dichterbij...’ (p. 13)
Na jaren van voorspoed raakt de scheepsbouw rond 1920 in een recessie. Bepol tracht de stagnatie (‘ineens hing er een verstikkende wolk van onveranderlijkheid boven de werf’ - p. 38) te doorbreken door zijn nog steeds ongetrouwde dochter Ilse uit te huwelijken aan Niesten. Op termijn zal hij tevens eigenaar worden van de scheepswerf.
Bepol laat zich niet primair leiden door bedrijfseconomische overwegingen. Het is zijn met angst vermengde fascinatie door de toekomst die hem tot handelen brengt. In de ogen van Bepol belichaamt Niesten deze toekomst, onder meer door zijn periodieke tochten op de motorfiets naar Duitsland, het land waar volgens de oude scheepsbouwer de nieuwe ontwikkelingen
| |
| |
vandaan zullen komen. (Wrang genoeg zal Hitler daar tien jaar later de macht grijpen.) Door Niesten tot schoonzoon en opvolger te bombarderen, hoopt Bepol hem nader te komen. Niet alleen Niesten is de nieuwe man, ook Bepol haakt naar vernieuwing.
| |
Eenzame mannen, slecht toegerust
Berend Bepol - die zijn naam kreeg toen Rosenboom bij de documentatie voor zijn roman op de naam Arend Apol stuitte - is een personage dat vaak voorkomt in het werk van Rosenboom. Dit personage is eenzaam, wil aanzien genieten, zelfs imponeren, en doet zich daartoe groter voor dan het is. Het jongetje Timon uit De mensen thuis (1983), de verhalenbundel waarmee Rosenboom debuteerde, beraamt in het verhaal ‘De jongen met de viool’ het plan een tuintje aan te leggen op een beschutte plek in het park. Een oude dame speldt hij op de mouw dat het een ‘botanische tuin’ moet worden: ‘“betere heb je gewoon niet”’. (p. 29) Later neemt hij op zich de ongehoorzame hond van de vrouw te dresseren en bekwaamt hij zich in het vioolspel om voor de oude dame en haar vriendinnen te kunnen optreden. Onnodig te zeggen dat een en ander uitloopt op een jammerlijk, maar ook hilarisch, fiasco. De puber Theo overspeelt in Vriend van verdienste (1985), de eerste roman van Rosenboom, eveneens zijn hand. Vergeefs dingt hij naar de vriendschap van de oudere en rijke Otto. Ook in het gedrag van Willem Augustijn van Donck uit Gewassen vlees (1994), die zich in een onzeker project stort om met het verhoopte maatschappelijke succes de liefde van zijn vader te winnen, en in dat van de neven Anijs en Vedder uit Publieke werken (1999) tekent dit patroon zich af. Het zijn eenzame mannen, slecht toegerust voor de omgang met andere mensen; ‘eigenlijk had hij nooit vrienden gehad, hij kende de vriendschap niet’, bedenkt Bepol. (p. 112) Om de kloof te overbruggen die hen scheidt van de anderen, proberen zij hen te overdonderen. Door veel te praten creëren zij een schijnwereld waarin zij zelf gaan geloven. In hun verbale geweld doen zij denken aan de mateloos vertellende personages van Willen Brakman.
Zij boeken hetzelfde averechtse resultaat: de kloof die zij willen dichten, wordt slechts wijder.
Illustratief is in dit verband de scène waarin Bepol op de avond na de voltrekkingvan het huwelijk tussen zijn dochter en Niesten het jonge echtpaar eindeloos ophoudt met even breedvoerige als genante monologen, waarin hij onder meer een vergelijking trekt tussen het huwelijk en het klinken op de werf. De seksuele sfeer die daardoor ontstaat, wordt nog versterkt doordat Bepol rusteloos de kachelpook hanteert. De spanning wordt ten slotte ondraaglijk: ‘De pook in het rakelgat verspreidde de geur van heet ijzer in smeevuur, de geur van klinken’. (p. 93) Een scène als deze roept bij de lezer een reactie op waarin plaatsvervangende schaamte en leedvermaak om de voorrang strijden.
| |
| |
Vooral in de eerste drie boeken van Rosenboom wensen de hoofdfiguren zich in moreel opzicht te verbeteren door zich te zuiveren van de smetten die hen aankleven. Theo wil in Vriend van verdienste ‘een betere jongen’ worden, zoals hij zijn overleden moeder in een brief belooft. (p. 50) De ontwikkeling die hij, opgesloten in de torenkamer van een villa, doormaakt, wordt gespiegeld in het chemische proces dat zich naar zijn verwachting zal voltrekken in zijn ‘broeiberg’: een met plastic afgedekte kuil waarin hij afval en dierenlijkjes verzamelt. ‘Het ging hem erom de verrotting zo ver te voeren dat ze zou omslaan in haar tegendeel, een tendens naar zuiverheid en de vorming van een nieuwe, ongemengde stof.’ (p. 60) Op dezelfde manier wil Theo, in een louteringsproces dat religieuze trekken vertoont, ‘een nieuwe jongen’ worden. (p. 234) Een soortgelijke purificatie streeft Willem Augustijn na in Gewassen vlees, zoals de titel al suggereert, reden waarom hij voortdurend rondloopt met een klisteerspuit.
Zoals Theo een nieuwe jongen wil worden, wil Bepol een nieuwe man worden. Hij zegt dit niet met zoveel woorden, maar dit speelt zeker een rol in zijn toenaderingspogingen tot Niesten. Deze gaat daar niet op in. Hij laat Bepol praten, antwoordt met een enkel woord of loopt gewoon weg.
Daardoor blijft Niesten niet meer dan een contour, die door Bepol naar hartelust wordt ingekleurd, want met het vermogen paranoïde fantasieën te ontwikkelen zijn alle hoofdpersonen van Rosenboom royaal begiftigd. Zo gist Bepol naar de motieven van Niesten om een uitnodiging af te slaan. Hij stelt een verklaring samen uit de spaarzame gegevens die hem ter ore komen over diens jeugd. Waarschijnlijker is echter dat Niesten zich slecht op zijn gemak voelt onder het opdringerige gedrag van zijn schoonvader. Dit wordt bevestigd door het ook door Bepol geconstateerde feit dat hij tegenover anderen mededeelzamer is dan tegenover hem. (p. 79)
Bij dit soort kleine aanwijzingen blijft het. De auctoriale verteller van de roman verschaft geen inlichtingen over Niesten buiten Bepol om. Het is vooral het gezichtspunt van de laatste dat in de De nieuwe man wordt aangehouden. Een uitzondering vormt het slothoofdstuk, dat het karakter heeft van een epiloog in negentiende-eeuwse trant, waarin de kapper van Bepol na tien) aar terugblikt op de gebeurtenissen die in de voorgaande hoofdstukken zijn verteld. Niet alles in zijn relaas strookt met de feiten. Zo denkt hij dat Bepol en Niesten samen hebben gegeten op de avond na de mislukte tewaterlating van de zeesleepboot die op de werf van Bepol is gebouwd. De zwaar overspannen Bepol heeft zich echter slechts ingebeeld dat Niesten bij hem zou komen dineren en daarom een maaltijd bereid. Deze komt niet opdagen en slaat op de vlucht, naar Duitsland, als zijn schoonvader zijn woning binnendringt.
Het waarheidsgehalte van een andere uitspraak die de kapper doet over Bepol, is hoger: ‘Soms denk ik wel eens, hij hield te veel van die jongen, zoals
| |
| |
Thomas Rosenboom (o1956) - Foto Klaas Koppe.
hij voortdurend om hem heen zwierf... voor zijn vrouw moet dat ook moeilijk zijn geweest...’ (p. 309) Dit lijkt juist, al verkeert Bepol zelf in het ongewisse over zijn innerlijke roerselen en geeft de verteller daarover geen uitsluitsel. In een interview met Onno Blom heeft Rosenboom over zijn held verklaard: ‘Hij streeft eigenlijk naar eenwording met die jongen. Versmelting’. ( De Standaard, 6 maart 2003) Het begrip ‘fuseren’ waarmee Bepol een aantal keren schermt (zie bijvoorbeeld p. 176), krijgt in dit licht een dubbelzinnig aanzien. Bepol wil samenvallen met de nieuwe man, een streven dat een erotische dimensie heeft. Als Bepol op de avond van de mislukte hellingloop het huis van Niesten binnengaat, heeft hij dezelfde gloeiende pook bij zich die hiervoor ter sprake kwam. Eerder op de dag heeft hij in de geest een moment van eenwording beleefd met Niesten, toen hij zijn wang tegen het ijzer van de zeesleper drukte, ‘vloeibaar wordend van overgave, als een jonge vrouw die een aanzoek niet beantwoordt met een woord maar met een omhelzing (...)’. (p. 277) En als Bepol later oversteekt naar het huis van Niesten, doet hij dit ‘beschroomd als een bruid’. (p. 293)
De impulsieve beslissing waardoor Bepol het onheil afroept over zijn werf en zichzelf, lijkt dan ook de reactie van een afgewezen minnaar. In Duitsland zoekend naar werk voor de werf heeft Niesten het door Bepol vervaardigde reclamemateriaal niet gebruikt. Deze is daarover gepikeerd. Niesten keert
| |
| |
terug met een grote order voor de bouw van een zeesleepboot op zak. Met zwakke argumenten weigert Bepol hem daarvoor de hellingen van de werf af te staan. Daarop besluit zijn schoonzoon te gaan bouwen op de slappe bodem van het weiland. Vervolgens verergert Bepol de situatie door Niesten aan te moedigen zelf de motoren in het schip te bouwen, iets wat in de oorspronkelijke overeenkomst niet was voorzien. De sleepboot wordt daardoor nog zwaarder en ligt ten slotte muurvast weggezakt in het weiland. Dat deze ondergrond niet geschikt is voor grote gewichten was al eerder aan het licht gekomen, toen het pas gebouwde huis van Ilse en Niesten begon te verzakken. (p.229)
| |
Vervreemdend realisme
In het najaar van 2001 gaf Thomas Rosenboom als gastschrijver aan de Universiteit van Groningen vier lezingen over het schrijven die werden gebundeld in Aanvallend spel (2002). Veel recensenten van De nieuwe man hebben gesignaleerd dat Berend Bepol volkomen beantwoordt aan het portret dat Rosenboom schildert van de ideale romanfiguur. Dit personage streeft één ding na en schiet na een aanvankelijk succes zijn doel voorbij. Hij maakt een ernstige beoordelingsfout en gaat ten onder. Rosenboom zegt het zelf aldus: ‘Onderscheidend voor het literaire verhaal is dat de held, na alle strijd met zijn tegenstrever, uiteindelijk zichzelf tegenkomt.’ (p. 45) Het laatste gebeurt letterlijk in De nieuwe man. In overspannen toestand ronddolend in het huis van Niesten, voelt Bepol een stevige greep om zijn arm. Hij probeert te achterhalen wie hem beet heeft gepakt en ziet dan: ‘een heel vriendelijk gezicht, de oogopslag dromerig en verzaligd, de volle wangen met de bakkebaarden als zijen spek afhangend over zijn boord - hij was het zelf...’ (p. 299) Zo wordt beklemtoond hoezeer Bepol het slachtoffer is geworden van zijn eigen hersenspinsels.
In Aanvallend spel legt Rosenboom grote nadruk op het belang van de intrige. Uit interviews is bekend dat hij daar via uitgewerkte schema's zeer veel aandacht aan besteedt, alvorens met de eigenlijke schrijfarbeid te beginnen. Naar hiervoor al is gebleken, zijn zijn romans dan ook uiterst zorgvuldig geconstrueerd. Ook ogenschijnlijk futiele details vervullen een functie.
Het type roman dat Rosenboom schrijft en waarover hij theoretiseert in Aanvallend spel, vertoont frappante gelijkenis met de ‘klassieke roman’ die Willem Frederik Hermans introduceerde in het essay ‘Experimentele romans’ (Het sadistische universum 1). In de klassieke roman gebeurt niets zo maar; alles is gericht op de uitbeelding van het centrale thema. Het is daarom niet verbazingwekkend dat Rosenboom in Aanvallend spel Hermans noemt als een door hem bewonderd auteur, naast Flaubert, in het bijzonder de auteur van Madame Bovary, Kafka en Dostojevski.
| |
| |
De overeenkomsten tussen Hermans en Rosenboom zijn onmiskenbaar. Zij hechten beiden grote waarde aan een sterke intrige, zijn zich zeer bewust van de wijze waarop de lezer gemanipuleerd kan worden, hebben een afkeer van autobiografische literatuur en huldigen de opvatting dat literatuur de werkelijkheid niet weergeeft.
Dit laatste standpunt wordt door Hermans kennistheoretisch gemotiveerd: het is onmogelijk de realiteit te kennen en dus kan zij ook niet worden beschreven. Rosenboom accentueert het onderscheid tussen literatuur en werkelijkheid in de volgende paradoxale formulering: ‘literatuur is niet realistisch, ook realistische literatuur niet (...)’. (p. 32) Ter onderbouwing van deze stelling wijst hij erop dat het literaire verhaal een afgeronde vorm heeft en over een navenante eenheid beschikt. Van de werkelijkheid kan dit niet worden gezegd. Wat Rosenboom nastreeft, duidt hij aan als ‘vervreemdend realisme’, dat wordt bereikt door de personages te reduceren tot een enkele karaktertrek. (p. 72) Maar ook de keuze voor een gesloten locatie, zoals de scheepswerf in het gehucht Wirdum, en de stijl van Rosenboom, gekenmerkt door het gebruik van archaïsche woorden, dragen daartoe bij.
Er zijn meer verschillen tussen Hermans en Rosenboom. De laatste schrijft historische romans, een genre waarvan Hermans zich in 1948 krachtig distantieerde in het artikel ‘Tegen de historische roman’, gepubliceerd in het tijdschrift Criterium. Ook nu spelen epistemologische argumenten een hoofdrol, als hij over de historische romanciers zegt: ‘Het anachronisme staat als een niet gedemonteerde granaat op de schrijftafel van deze auteurs. Zij moeten zich documenteren.’ Echter, de gedetailleerde historische informatie die zij nodig hebben, kunnen zij naar de mening van Hermans nergens vinden.
Rosenboom tilt minder zwaar aan dit punt, hoewel hij zich grondig pleegt te documenteren, voor Gewassen vlees zelfs twee jaar lang. Hij ziet een bijkomend voordeel: door de integratie van het historische materiaal in de roman wint deze aan overtuigingskracht, met als gevolg dat de lezer zich makkelijker gewonnen geeft. Niettemin is de scherpe granaat op zijn schrijftafel wel eens ontploft: in Publieke werken, dat zich afspeelt aan het einde van de negentiende eeuw, liet hij zijn personages bridgen, maar dit kaartspel bestond toen nog niet. In een latere druk is bridge vervangen door whist.
Zowel Hermans als Rosenboom heeft een voorkeur voor dramatische ironie, die zich voordoet als de lezer meer weet dan het personage. Als dit personage in een penibele situatie belandt, zonder de ernst ervan voldoende te beseffen, wordt de lezer heen en weer geslingerd tussen deernis en leedvermaak, hetgeen tot uiting kan komen in een nerveus en besmuikt lachen. Zo laat Hermans Arthur Muttah aan het einde van De tranen der acacia's (1949) doodbloeden in het bed van een hoer. Arthur denkt dat hij huilt: ‘Eindelijk
| |
| |
komt alles eruit’. Maar het zijn niet alleen zijn opgekropte emoties die vrijkomen. Het toppunt van ironie is dat Arthur gelijk heeft, maar op een manier die hij niet bevroedt: alle bloed stroomt uit zijn lichaam.
Rosenboom gaat minder ver, maar ook hij brengt zijn personages in situaties waarin zij meelijwekkend zijn en tegelijkertijd op de lachspieren werken. Ik denk aan de climax van De nieuwe man, als Bepol de nachtelijke achtervolging op Niesten wil inzetten door de motoren te starten van de onwrikbaar in de grond verzonken zeesleepboot, dusdoende de ganse machinerie ruïnerend. Hij slaat het figuur van een bespottelijke gek, die evenwel ook deernis opwekt. Bovendien oordeelt de kapper in de epiloog mild over hem. Hermans en Flaubert zijn op dit punt meedogenlozer.
Een laatste verschil tussen Hermans en Rosenboom is te vinden in de stijl van de twee schrijvers. Rosenboom doet daar meer mee dan Hermans. Hij is een virtuoos stilist, die graag in onbruik geraakte woorden in zijn proza verwerkt. Daartoe verzamelt hij deze woorden doelbewust. Enkele voorbeelden uit De nieuwe man, waarin Rosenboom overigens stilistisch minder uitbundig is dan in Gewassen vlees, zijn: ‘de receptie vond plaats in het hotel naastaan’ (p. 86); ‘zonder op of om te kijken schreed Bepol borstig voort (...).’ (p. 199) Dit woordgebruik zal men in het werk van Hermans vergeefs zoeken.
Veel critici stonden aanvankelijk sceptisch tegenover de stijl van Rosenboom. Zo meende jaap Goedegebuure bij zijn debuut dat de ‘overmatige voorliefde voor archaïsmen’ uitsluitend voortkwam uit een ‘idolate houding ten opzichte van versleten literaire conventies’. (Haagse Post, 29 oktober 1983) Er is echter veel te zeggen voor het standpunt dat de archaïsche woorden en de op Van Schendel geïnspireerde zinsbouw in De mensen thuis niet alleen het door Rosenboom nagestreefde vervreemdingseffect sorteren, maar ook aansluiten bij de wereld van de wat ouwelijke twaalfjarige in deze verhalenbundel. Deze deinst er niet voor terug het door de meester vertelde verhaal De reis van Sinte-Brandaan te bestempelen als ‘een katholieke Odyssee’, waaraan hij toevoegt: ‘en daarvoor biedt, nogmaals, de engelverschijning wel het belangrijkste argument (...)’. (p. 97) Op een vergelijkbare manier draagt de gemaniëreerde stijl van Gewassen vlees bij aan de evocatie van de belevingswereld van de zich forcerende achttiende-eeuwse hoofdfiguur in deze roman. Meer dan voorheen maakt Rosenboom in De nieuwe man gebruik van korte, eenvoudig geconstrueerde zinnen. Ook hiermee heeft Rosenboom naar eigen zeggen een bepaald doel nagestreefd: ‘Wat mij voor ogen stond, was een hamerende cadans in de zinnen. Ik wilde voelbaar maken wat er gebeurt op zo'n werf(...)’. (Vrij Nederland, 8 maart 2003)
Willem Frederik Hermans en Thomas Rosenboom vertonen stellig een bepaalde verwantschap. Maar de verschillen tussen beiden mogen niet wor- | |
| |
den verwaarloosd. Zij stempelen de jongere schrijver tot meer dan een nieuwe Hermans. Hij is een authentiek auteur, één van de interessantste die de hedendaagse Nederlandstalige literatuur rijk is.
thomas rosenboom, De nieuwe man, Querido, Amsterdam, 2003, 316 p. |
thomas rosenboom, Aanvallend spel, Querido, Amsterdam, 2002, 81 p. |
thomas rosenboom, Publieke werken, Querido, Amsterdam, 1999, 488 p. |
thomas rosenboom, Gewassen vlees, Querido, Amsterdam, 1994, 732 p. |
thomas rosenboom, Vriend van verdienste, Querido, Amsterdam, 1985, 263 p. |
thomas rosenboom, De mensen thuis, Querido, Amsterdam, 1983, 183 p. |
|
|