| |
| |
| |
De Dappermarkt in februari 1952 - Foto Gemeente Archief Amsterdam. Van 10 oktober 2003 tot 29 februari 2004 loopt in het Amsterdams Historisch Museum de tentoonstelling ‘Oost, Amsterdamse Buurt’, waar ook deze foto deel van uitmaakt.
| |
| |
| |
Nederlandse identiteit in Europa
Frits Bolkestein
werd geboren in 1933. Studeerde wiskunde, economie en rechten in Amsterdam, Leiden, Londen en de VS. Werkte in diverse functiesbij de Shell-groep en werd in 1978 Nederlands parlementslid voor de VVD. Van 1982 tot 1986 was hij ministervan Buitenlandse Handel, en in 1988-'89 minister van Defensie. Daarna werd hij fractievoorzitter van de VVD en voorzitter van Liberale Internationale. Sinds 1999 is hij eurocommissaris voor Interne Markt, Belastingen en Douane-Unie.
Adres: Europese Commissie, B-1049 Brussel
Het begrip ‘eigen identiteit’ brengt veel Nederlanders in een staat van zelfontkenning. Ze beperken hun ‘identiteit’ het liefst tot folkloristische begrippen zoals polders, molens en klompen of tot zinnen als ‘gewoon voor de eigen mening uitkomen’. Maar zodra het woord natie of natiestaat valt, schrikt de Nederlander terug. Hij zegt geen natiegevoelens te koesteren omdat deze behoren tot het monopolie van grote landen zoals Frankrijk, de VS, Groot-Brittannië en Duitsland. Natie leidt tot nationalisme en daar doen Nederlanders niet aan. Althans dat zeggen ze zelf.
Toch zijn er maar weinig volkeren in Europa die zo'n uitgesproken ‘eigen identiteit’ hebben als de Nederlanders. Het was opvallend hoe kregelig men reageerde toen Thijs Wöltgens, de voormalige fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid (PvdA), de idee opperde dat Nederland zich beter bij Duitsland zou kunnen aansluiten om effectief invloed uit te oefenen in Europa. Nederland als Duitse deelstaat zou meer inwoners dan Beieren hebben en iets minder dan Noordrijn-Westfalen. Daarmee zou het ‘Bundesland Niederlande’ grote invloed op de regering van de grootste Europese lidstaat hebben. Viade regeringin Berlijn zou men dan Brusselweer kunnen beïnvloeden. Berlijn heeftinBrusselnu eenmaal meerindepapte brokkelen dan Den Haag. De opmerkingen werden afgedaan als ‘niet serieus’ en als een persoonlijke oprisping van de burgemeester van Kerkrade, wellicht na het nuttigen van een koel glas bier. Het feit dat Thijs Wöltgens Limburger is, was voor opiniemakers voldoende reden om zijn stelling als carnavalesk terzijde te schuiven.
| |
Invloed
Maar Wöltgens raakte een belangrijk thema aan. Hoe groot is de Nederlandse invloed in een groter wordend Europa? Duitsland, Frankrijk en Groot-Brit- | |
| |
tannië zullen in een Europa van 25 sterke invloed behouden maar voor kleinere lidstaten als Nederland en België wordt de spoeling dun. Van de 25 lidstaten zijn er 6 groot en 19 klein tot heel klein.
De EU maakt het landbouw- en visserijbeleid. Zij stelt de parameters voor het financieel, economisch en budgettair beleid en grijpt in op tal van andere gebieden zoals milieu- en consumentenbeleid. Ook het sociaal beleid komt steeds meer in het vizier van Brussel. Zelfs terreinen die typerend zijn voor nationale tradities en gewoonten, zoals cultuur en onderwijs, voelen in groeiende mate de aanzuigende werking van Europese besluitvorming.
De Europese integratie dreigt meer onderwerpen te omvatten dan de EU aankan en dan veel burgers lief is. In veel lidstaten duikt de vraag op wat er nog overblijft van de ‘nationale identiteit’ als alle besluitvorming wordt uitbesteed aan Brussel. Het epicentrum van de Europese besluitvorming wordt gezien als een Bermudadriehoek waarin de soevereiniteit verdwijnt.
Ik verdedig de stelling dat er meer behoefte is aan nationale identiteit naarmate de Europese Unie zich uitbreidt. Door de kennismaking met het vreemde ontdekt men het eigene. De identiteit van een bepaalde lidstaat geeft burgers een gevoel van geborgenheid en saamhorigheid. Men behoort tot een groep omdat men een taal en cultuur deelt of is opgegroeid in een gelijksoortige onderwijswereld en bestuurscultuur. Uitbreiding van de EU leidt niet automatisch tot meer saamhorigheidsgevoelens tussen Europeanen.
De invoering van de euro was een historisch moment. Nederlanders gaven hun eeuwenoude gulden op maar de euro leidde niet tot pro-Europese euforie. Integendeel. Prijsverhogingen na de invoering werden aan Europa toegeschreven. De euro moet zich op de langere termijn nog bewijzen. Als de waarde van de munt wordt ondergraven, bijvoorbeeld omdat regeringen van sommige lidstaten het Groei- en Stabiliteitspact aan hun laars lappen, zullen burgers de euro vervloeken. Een zwakke euro ondermijnt immers de waarde van pensioenen, juist op het moment van toenemende vergrijzing. Pas over tien jaar zal blijken wat de euro echt waard is.
| |
Uitbreiding
Uitbreiding leidt niet naar één Europese cultuur. Een Nederlander heeft in cultureel opzicht meer gemeen met een Amerikaan dan met een Griek of een Cyprioot. Een Pool heeft meer vertrouwen in de vriendschapsband met de VS dan in toezeggingen van Duitsland of Frankrijk. Europeanen kijken massaal naar Amerikaanse films, veel minder naar Europese. Angelsaksische popmuziek overheerst, geen Europese. Op het Eurosongfestival zingen de meeste groepen in het Engels. Er bestaat geen Europese cultuur als substituut voor nationale identiteiten.
| |
| |
Nederland zal, net als Britten, Duitsers, Fransen, Denen of Polen, een eigen identiteit in Europa behouden. Een eigen identiteit is geen statisch gegeven maar een open begrip. Sommigen menen dat een nationale cultuur slechts kan gedijen binnen de drie-eenheid van land, taal en volk. Daarmee zou als het ware een homogene, exclusieve groep ontstaan die via een typische volksaard de basis voor de natiestaat legt. Dat is een té romantische visie op de natiestaat, als een gezellige club van gelijkgezinden. Polen vormden jarenlang een natie zonder staat. Duitsers vormden tussen 1945 en 1990 een natie in twee staten. De VS is een smeltkroes van rassen en religies maar niemand zal beweren dat de VS geen natie is. Er zijn maar weinig staten in Europa die religieus, etnisch of cultureel homogeen zijn. Men mag misschien zeggen dat Frankrijk nog het meest een homogeen karakter heeft.
| |
Omgevingsfactoren
De Nederlandse identiteit is een product van zijn omgevingsfactoren. In het essay ‘Nederlands geestesmerk’ stelde de historicus Johan Huizinga dat Nederland een burgerlijke cultuur heeft die de volgende eigenschappen bevat: eenvoud, verdraagzaamheid, maatgevoel, antiheroïsme, netheid en nijverheid. Huizinga zag in gebrek aan verbeeldingskracht, pietluttigheid en zuinigheid enkele minder prettige kenmerken van de Nederlandse identiteit. De historici Jan en Annie Romein legden in hun boek De erflaters ook de nadruk op de burgerlijke cultuur. Zij zagen daarin de verankering van vrijheidszin en democratisch bewustzijn. Huizinga sprak over maatgevoel maar men kan eraan toevoegen dat Nederland met zijn humanistische en calvinistische achtergrond moralisme als nationaal kenmerk absorbeerde. Niet alleen maatgevoel maar ook ‘de maat nemen’ werd een eigenschap die in de Nederlandse geschiedenis in verschillende vormen terugkeerde, tot vandaag toe.
Wat waren de omgevingsfactoren die deze identiteit voortbrachten?
Ten eerste godsdienst. Nederland is een product van de opstand tegen Spanje van en de Reformatie. Het verzette zich tegen het toen machtigste rijk en zou daarna, ten tijde van de Republiek, zelf uitgroeien tot één van de grootste handelsnaties. De Nederlandse identiteit is niet te begrijpen zonder kennis van haar calvinistische wortels.
Ten tweede de geografische ligging. Een opvallende omgevingsfactor voor Holland en Zeeland, het zwaartepunt van de Republiek, was de waterhuishouding. Wie een kaart van toen bekijkt, ziet veel water. Land bestond dikwijls uit eilandjes en schiereilanden van gebieden die later werden ingepolderd. De Hollandse Waterlinie gaf het kernland van de Zeven Provinciën een natuurlijke verdedigingslinie. Voor het Spaanse expeditieleger van graaf Alva waren aanvallen lastiger, maar niet onmogelijk. Anderzijds ontbeerden de
| |
| |
Zuidelijke Nederlanden een verdedigingslinie zodat de Reformatie er gemakkelijker kon worden bedwongen.
Wie in een waterrijk gebied woont, moet een zekere mate van organisatiegraad, netheid, pietluttigheid en nijverheid bezitten om te overleven. Het waren eigenschappen die als het ware uit de geografie voortvloeiden en ze bepaalden de ruimtelijke ordening van Nederland tot nu toe. Elke vierkante meter wordt bemeten en krijgt een bestemming. Zouden Hollanders destijds niet pietluttig zijn geweest, ze zouden zijn verdronken.
De koopmansgeest was ook een gevolg van de geografische ligging en het isolement ten opzichte van continentaal Europa. Holland werd bedreigd door Spanje maar Duitsland was niet meer dan een bonte mozaïek van prinselijke heerlijkheden. Voor Holland was water de redding en handel de bron van inkomsten. In 1602 werd de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) opgericht, de eerste multinationale onderneming tijdens de eerste golf van globalisering. Na de val van Konstantinopel in 1452 liepen de handelsroutes niet meer door het Midden-Oosten maar zochten de zee. Spaanse en Portugese ontdekkingsreizigers vonden nieuwe werelden. Maritieme handelsnaties boorden nieuwe markten aan in Azië nadat ze een veilige weg via Kaap de Goede Hoop hadden gevonden. De VOC haakte in op deze ontwikkeling en stuurde in 1603 twaalf zwaar bewapende schepen naar Azië. De Compagnie keerde in 1610 voor de eerste keer dividend uit.
| |
Immigratie
Een derde omgevingsfactor voor de groei van de Nederlandse natie is lang volstrekt onderbelicht: de immigratie uit de Zuidelijke Nederlanden. In het Bourgondische Rijk waren Zeeland en Holland relatief onbetekenende landengtes in een waterrijk gebied. De kern van het Bourgondische Rijk waren Brabant en Vlaanderen. Gent en Brugge waren voor die tijd de metropolen van handel en nijverheid. Leuven kreeg in 1425 de eerste universiteit van de Lage Landen. De hertog van Brugge riep in 1464 voor het eerst de StatenGeneraal bijeen. Karel V werd in 1500 in Gent geboren. De Beeldenstorm, het begin van de Reformatie, begon in 1566 in het nu in Frans-Vlaanderen gelegen Steenvoorde. De Zuidelijke Nederlanden vormden het politieke en economische centrum van waaruit de Reformatie zich noordwaarts verspreidde. Een groot deel van de Zuid-Nederlandse calvinisten vluchtte naar de Republiek, een veilige haven die ongeveer één miljoen mensen telde. De aard en omvang van deze immigratie was een enorme impuls voor de Republiek. Voor de Zuidelijke Nederlanden die in handen bleven van de Spanjaarden was de emigratie een zware aderlating. Zij luidde eeuwen van armoede en verval in. Vlaanderen is pas in de loop van de vorige eeuw hersteld van de klap die het 400 jaar eerder kreeg.
| |
| |
Het aspect van de immigratie is zowel in Nederland als in België terzijde geschoven. Nederlandse natiebouwers wilden niet weten dat de opkomst van de Republiek ook te danken was aan Zuid-Nederlandse immigranten. En België, dat vanaf 1830 met veel kunstgrepen een natiebeeld probeerde te vormen, kon niet toegeven dat de vlucht van de protestanten zo'n verlies was. Pas in het begin van de vorige eeuw werd de bijdrage van de immigranten bekeken. Zij maakten Holland tot wereldmogendheid.
Het totale aantal immigranten tussen 1572 en 1630 wordt geschat op 150.000, wat ongeveer tien procent was van de toenmalige bevolking inde Republiek. Rond 1580 was dertig procent van de inwoners van Gent overtuigd calvinist. In Antwerpen lag dat percentage op ongeveer 48 procent. In de Noordelijke Nederlanden lagen die percentages veel lager: in 1587 werd het aantal calvinistische lidmaten op minder dan tien procent van de bevolking geschat.
De Zuid-Nederlandse immigranten versterkten de calvinistische kerkgemeenten in het Noorden en zetten hun economische kennis in voor de ontwikkeling van handel en nijverheid. Bij de kapitaalinschrijvingen in de Kamer Amsterdam van de VOC overtroffen Zuid-Nederlandse inschrijvers de intekenaars uit de Republiek met 200.000 gulden. De kapitaalvlucht uit het Zuiden trok naar Amsterdam. De VOC startte dus met veel Gents en Antwerps kapitaal.
Ook in de nijverheid was er een opleving. De textielnijverheid was in Holland vrijwel ingezakt, terwijl zij in de Vlaamse steden een grote bloei kende. De Zuid-Nederlandse immigranten hebben de textielindustrie in Holland weer overeind geholpen. Zo steeg de productie van lichte weefsels in Leiden van 1.086 stuks in 1573 tot 27.000 in 1584.
Door het burgerlijke en culturele klimaat van Holland konden de immigranten profiteren van sociale mobiliteit. Ze werden door verdienste snel opgenomen in de regentenklasse alsook in de middenklasse van ondernemers in de tapijtweverij, diamantbewerking, boekdrukkunst of keramische nijverheid. Ook de Hollandse schilderkunst kreeg impulsen door Zuid-Nederlandse immigranten.
| |
Magneetfunctie
Holland kreeg een magneetfunctie omdat het een vrijhaven was voor religieus en politiek vervolgden. Naast de Zuid-Nederlandse calvinisten kwamen ook hugenoten en joden naar Holland. Een klimaat van tolerantie kon ontstaan omdat er niet één overheersende calvinistische kerk was. Protestanten waren onderling verdeeld in verschillende kerkgenootschappen, en het aantal kerkscheuringen nam snel toe. Er was, om het economisch uit te drukken, geen monopolie zoals het katholicisme: er was vrije concurrentie tussen godsdiensten.
| |
| |
Zuid-Nederlanders legden de basis, zowel economisch als cultureel, voor de Gouden Eeuw en voor de Nederlandse natie. De assimilatie van de immigranten voltrok zich zeer snel, gezien de omvang in verhouding tot de autochtone bevolking. Ze waren immers zelf overtuigde calvinisten, gingen snel op in de Hollandse burgerlijke cultuur en boden een ongekende economische bijdrage. De afsluiting van de Antwerpse haven in 1585, die een grote economische teruggang voor de Scheldestad betekende, genoot sympathie bij de Zuid-Nederlandse immigranten. De Republiek was hun nieuwe vaderland geworden.
Wat was het gevolg van deze derde historische omgevingsfactor? De Nederlandse identiteit is niet vanuit een sluimerend isolement geboren of enkel het product van Hollanders. De Nederlandse identiteit werd gevoed door immigranten die de economische grondslag voor de Nederlandse handelsnatie hielpen te leggen. Zij conformeerden zich aan het burgerlijke Hollandse karakter, temeer omdat er geen alternatief was. Zij kozen niet voor segregatie, maar voor assimilatie.
| |
Cesuren
De Nederlandse natie heeft drie cesuren gekend: de opstand tegen Spanje (1568-1648), de Franse bezetting (1795-1813) en de Duitse bezetting (1940-1945). Nederland was een kleine natie op een groot werelddeel. Men trok drie lessen.
Uit het verzet tegen Spanje groeide een onafhankelijke handelsnatie die bestond uit onafhankelijke gewesten. Die natie moest in staat zijn zichzelf te verdedigen. Maar in de loop van de tijd verzandde de Republiek in gekibbel en zelfgenoegzaamheid.
Na de Franse bezetting schiep Koning Willem I de eenheidsstaat. Er moest een einde komen aan de interne verdeeldheid en de koning wierp zich op als absoluut vorst. Zijn koninkrijk voerde een neutraliteitspolitiek op het Europese continent om vanuit een veilige positie haar koloniale imperium te beheren.
Na de Tweede Wereldoorlog liet Nederland de neutraliteit varen. Het koos voor de Atlantische samenwerking met de VS als beste waarborg voor zijn veiligheid in Europa. Het koos ook voor Europese integratie om als handelsnatie alle kansen te benutten op het eigen continent.
| |
Hereniging?
Nederland heeft gedurende die eeuwen ook kansen laten liggen. Een blijvende hereniging van de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden mislukte hoewel het Congres van Wenen een unieke kans bood. Het Koninkrijk der Ver- | |
| |
enigde Nederlanden omvatte tussen 1815 en 1830 ook de Zuidelijke Nederlanden. Maar het verschil in cultuur en mentaliteit was na 250 jaar moeilijk te overbruggen. Nederland was een zelfbewuste natie geworden en de Zuidelijke Nederlanden bleven een uithoek van een ander rijk, eerst het Spaanse en daarna het Oostenrijkse. Het was economisch en cultureel onthoofd door de massale emigratie tussen 1580 en 1630. Na de hereniging bleef de aversie tegen ‘de Hollanders’ groot. Waalse gewesten moesten niets van het Verenigde Koninkrijk hebben hoewel Willem I de Generale Maatschappij oprichtte om de ontginning van Waalse delfstoffen te financieren. De Vlaamse burgerij sprak intussen Frans en de gewone Vlaming een gewestelijk dialect. De katholieke kerk jutte de Vlamingen tegen de Hollanders op omdat de bisschoppen niets zagen in het bestuur van ‘Hollandse calvinisten’.
De eenheid zou een kans hebben gehad indien koning Willem I vanaf de opstand in 1830 een federaal bestuur had ingesteld dat rekening hield met de verschillen. Maar dat inlevingsvermogen had hij niet. De opstand kreeg zijn eigen dynamiek en de splitsing werd een feit. Hollandse regenten waren er niet rouwig om dat ze van ‘die opstandige Belgen’ af waren. In België zijn altijd nog orangisten die de oprichting van de Belgische staat zien als een ‘historische vergissing’. Louis Tobback, orangist en minister van Staat, meent dat het Belgisch grondgebied tijdens de Eerste Wereldoorlog geen doorgangsgebied voor het Duitse leger zou zijn geweest indien het onderdeel van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden was. Vlaanderen zou dan het IJzerfront bespaard zijn gebleven.
| |
Belgische identiteit
De afscheiding van Nederland betekende niet dat België in 1830 over een pasklare identiteit beschikte. Belgische patriotten vonden eerst een koning van het geslacht Saksen-Coburg en sprokkelden daarna allerlei historische aanleidingen bijeen om een Belgisch natiebesef te creëren. Dat was niet eenvoudig, gezien de interne verschillen. Wat bond de Belgen? Koning Leopold II droeg nog het meest aan het natiebesef bij door imposante bouwwerken in Brussel en een kolonie in het hart van Afrika. Maar de Belgische identiteit bleef een relatief begrip, mede door de Vlaamse ontvoogdingsstrijd en de Waalse Beweging. Het Waalse socialistische kamerlid Jules Destrée schreef aan het begin van de vorige eeuw in een open brief aan koning Albert I: ‘Sire, il n'y a pas de Belges’. En de Vlamingen zochten de wortels van hun identiteit in de Guldensporenslag van 1302. Dat is enige tijd geleden.
Belgen bleken na eeuwen vreemd bestuur (Spanje, Oostenrijk, Frankrijk en Nederland) een gedrag van ontwijking te hebben ontwikkeld, een soort bezettingsmentaliteit. De Nederlander conformeert zich aan zijn staat en
| |
| |
natie. Hij eist publieke moraal van zijn regeerders, overleg en verantwoording. De Belg (de Zuidelijke Nederlander) omzeilt de staat het liefst en is nauwelijks gehecht aan een natiebegrip. Publieke moraal is geen vereiste en hij heeft vooral oog voor particuliere belangen. Hij duldt politici zolang die de burgers niet te veel in de zakken zitten. Belgicisten proberen steeds opnieuw ‘België op de kaart te zetten’. De afgelopen jaren speelde België de rol van het morele wereldgeweten maar stuitte al snel op de grenzen. Bij gebrek aan natiebesef vlucht België in Europa om zichzelf van een identiteit te voorzien, als een ‘Europa in miniatuurvorm’. Juist omdat België geen eenduidig natiebesef heeft, treedt Europa op als bindend surrogaat.
| |
Nederlandse identiteit
De Nederlandse identiteit met eigenschappen als moralisme, handelsgeest, planmatige aanpak en vrijheidsbesef hebben de historische cesuren overleefd maar zijn wel vaak van uiterlijk veranderd. Het moralisme bleef daarin een constante. In de jaren van de neutraliteitspolitiek zag Nederland zich als een ‘belangeloze bemiddelaar’. De volkenrechtgeleerde Van Vollenhoven kenmerkte Nederland als ‘een baken van licht in een duistere wereld’. Nederland zei niet aan machtspolitiek te doen zoals Frankrijk en Duitsland. Neutraliteit werd in morele begrippen en juridische kaders vervat. In Nederlands-Indië deed Nederland wel aan machtspolitiek maar daar had het dan ook belangen.
Na de Tweede Wereldoorlog werd ook in Nederland de strijd tegen het communisme gevoerd met een zekere zendingsdrift. Nederlandse troepen probeerden de Indonesische onafhankelijkheid te voorkomen in wat men eufemistisch ‘politionele acties’ noemde. Direct na de Tweede Wereldoorlog, waarin Nederland zelf zwaar had geleden, mobiliseerde het een troepenmacht om een grote archipel aan de andere kant van de wereld te behouden. Een verloren zaak.
Het moralisme werd ook door de naoorlogse generatie tijdens de jaren zestig en zeventig ontdekt. Nederland moest als gidsland vooroplopen. Ontwikkelingshulp werd een beleidsterrein waar morele bedoelingen belangrijker waren dan resultaten. Demonstraties tegen nucleaire bewapening werden gevoerd met het argument dat Nederland via eenzijdige ontwapening het voorbeeld moest geven. Het moralisme is zo diep in Nederland verankerd dat men ook linkse politici kan omschrijven als calvinisten zonder Calvijn.
| |
Uitdagingen
De Nederlandse identiteit kent nu twee grote uitdagingen: de multiculturele samenleving en de europeanisering.
| |
| |
Tegen het eind van de jaren zestig kwam de grootste immigratiegolf naar Nederland sinds 1580 op gang. De eerste groep bestond uit gastarbeiders uit Marokko en Turkije. De tweede groep bestond uit rijksgenoten die Suriname verlieten voor en na de onafhankelijkheid in 1975. Een derde van de Surinaamse bevolking kwam naar Nederland. De eerste generatie Marokkanen en Turken stichtten gezinnen in Nederland. Er kwam volgmigratie door gezinsherenigingen en huwelijken met partners uit de landen van oorsprong. In de jaren negentig kwamen grote groepen asielzoekers en velen van hen bleven op één of andere manier in Nederland. Het gevolg is dat over tien jaar de meerderheid van de bevolking in grote steden als Rotterdam en Amsterdam van allochtone oorsprong zal zijn. Hoewel de groep allochtonen niet homogeen is, zal de islam door het grote aantal Marokkanen en Turken daar de grootste godsdienst zijn. Wat blijft er over van de Nederlandse identiteit als in de grote steden, de cultuurdragers van een land, autochtone Nederlanders een minderheid vormen?
Sommigen zeggen dat immigratie nuttig is om de gevolgen van vergrijzing op te vangen. Die stelling is ernstig te betwijfelen. Het Centraal Planbureau (CPB) toont in een recent rapport (Immigration and the Dutch economy) aan dat immigratie niet effectief is tegen vergrijzing. Men kan niet tegelijk een aanbod-gestuurd toelatingsbeleid hebben én een verzorgingsstaat. Onder de niet-westerse immigranten is de werkloosheid naar verhouding hoog. De afhankelijkheid van sociale uitkeringen (werkloosheid, bijstand, arbeidsongeschiktheid) is navenant groot. De immigrant levert gemiddeld geen grote bijdrage in werk of kapitaal zoals de Zuidelijke Nederlanders in 1580 maar vormt een last voor de collectieve sector. Het CPB stelt dat een ‘vraag-gestuurd immigratiestelsel’ de voorkeur geniet. Nederland kan dan mensen toelaten op basis van eigen behoefte, zoals de VS, Canada of Australië dat doen.
Het is onduidelijk hoe de immigratie van de afgelopen dertig jaar de Nederlandse identiteit beïnvloedt. Nederlandse politici en bestuurders hebben té lang een romantisch beeld van de immigratie gehad. Ze meenden dat ‘andere culturen’ zonder problemen naast de Nederlandse konden bestaan. Die formule heette ‘integratie met behoud van eigen identiteit’. Dat bleek een illusie omdat sommige waarden haaks staan op universele beginselen zoals scheiding van kerk en staat, gelijkwaardigheid van de vrouw, onderwijsplicht en tolerantie ten opzichte van bepaalde seksuele geaardheden. De islam is niet alleen een godsdienst, hij is een alomvattende leefwijze die het dagelijkse doen, laten en denken bepaalt. De komst van de Zuid-Nederlandse calvinisten was eenvoudig. Zij assimileerden zich. Bij islamieten is dat veel minder het geval. Velen wijzen de Nederlandse identiteit af en wonen toch in Nederland. De eerste generatie houdt vast aan de Marokkaanse of Turkse identiteit en leven apart van de Nederlandse samenleving. De tweede en derde generaties hebben vaak
| |
| |
helemaal geen identiteit. Zij leven tussen twee werelden. Zij vinden Nederland vaak profaan maar genieten wel van de collectieve sector. Zij vinden het land van hun ouders armoedig maar zoeken er wel hun wortels en hun partners.
| |
Euro-islam
Het is de vraag of zich in Nederland een ‘euro-islam’ kan ontwikkelen, een religieuze beleving van de islam die de universele waarden van de democratische rechtsstaat onderschrijft. In dat geval kan de islamitische gemeenschap vernederlandsen. Er bestaat echter het risico dat een radicaal deel van de islamitische gemeenschap elke vorm van vernederlandsing afwijst en heil zoekt in segregatie. Dan is er een groot probleem en een blijvende bron van maatschappelijke spanningen met radicale islamieten. Dergelijke krachten hebben intussen een politieke stem gekregen in de Libanees-Belgische allochtonenleider Dyab Abou Jahjah.
Vernederlandsing is alleen mogelijk als Nederland zijn eigen identiteit met kenmerken als tolerantie, maatgevoel, netheid, geordend samenleven en nijverheid scherper durft te markeren. Er is nu een schroom de ‘eigen identiteit’ te tonen omdat dit andere culturen zou kwetsen. Men schaamt zich als het ware voor zichzelf en de Nederlandse samenleving geeft daarmee de allochtoon een vrijbrief om zelf de grenzen te stellen.
Alleen zelfbewuste culturen kunnen mensen uit niet-westerse culturen integreren. De VS laten zien dat het natiebesef niet is beperkt tot een ras, huidskleur, godsdienst of afkomst. De VS is een smeltkroes en toch een natie, voor mensen met een Europese, Afrikaanse, Aziatische, Mexicaanse, joodse of islamitische achtergrond. In Amerika is identiteit geen probleem omdat men daar durft uit te komen voor de eigen waarden. Nederland kan islamieten vernederlandsen als het zelfbewust is en durft te zeggen voor welke waarden het zelf staat. De Nederlandse overheid moet de grenzen van het aanvaardbare trekken.
| |
Europeanisering
De tweede uitdaging is de europeanisering. Is zij een gevaar voor de Nederlandse identiteit? Ik geloof het niet. Er is immers geen Europese taal of Europees volk ter vervanging van de Nederlandse identiteit. Er is misschien een Europees cultuurbesef maar dat kan niet de basis zijn voor de Europese natiestaat. Natiestaten als Frankrijk, Nederland of Spanje kunnen via Europa verregaand samenwerken maar zodra men van Europa een natiestaat zou willen maken - ook al is het in federale vorm - explodeert het.
De historicus Ernst Kossmann zegt hierover: ‘Degenen die de groeiende macht van Europese instellingen met andere dan zuiver utilistische en juridische argumenten willen legitimeren, moeten niet verwijzen naar de uit de geschiedenis voortgekomen Europese identiteit. Het meest karakteristiek
| |
| |
Het Berlaymontgebouw in Brussel - Foto Peter Van Hoof.
van de Europese cultuur is de neiging naar universalisme en naar nationalisme. Beide vormen per definitie de negatie van dat wat zij karakteriseren: de Europese cultuur zélf.’
Sommige pleitbezorgers van een federaal Europa maken de vergelijking met de soevereine provincies uit de tijd van de Republiek die in 1815 opgingen in het Koninkrijk der Nederlanden. Nu zouden dan de soevereine lidstaten opgaan in de Europese Unie. Die gedachte lijkt me verder weg dan ooit. Grote natiestaten als Frankrijk, Groot-Brittannië en Spanje zullen nooit hun soevereiniteit volledig willen afstaan aan een Europese constructie in Brussel. Integendeel. Zij willen samenwerken in Brussel om via Europese instellingen nationale belangen te behartigen. Frankrijk zal zowat alles doen om het gemeenschappelijke landbouwbeleid in stand te houden. Spanje doet alles om voldoende middelen uit de structuurfondsen te krijgen. Groot-Brittannië bepleit een snelle uitbreiding van de EU omdat die tot verwatering leidt. Het is een naïeve gedachte dat deze landen belangeloos in een Europese constructie zouden opgaan, ter meerdere glorie van een Europese federatie. De kwestie-Irak heeft laten zien hoe sterk nationale identiteiten nog steeds een rol spelen.
Men kan zelfs zeggen dat Europa het station van federale eenwording is gepasseerd. Vanaf 1 mei 2004 komen tien landen bij de EU. Sommige van die landen, zoals Polen, Hongarije en Tsjechië, werden 45 jaar door de Sovjet-Unie overheerst, ook een Unie. De nieuwe lidstaten willen ‘bij Europa horen’ en toch hun culturele eigenheid naar voren brengen. Zij streven er niet naar op te gaan in een Europese Unie. Zij zien Europa als een speelveld om nationale belangen te behartigen. Na de tien nieuwe lidstaten komen Roemenië en Bulgarije. Dan volgen de landen van het voormalige Joegoslavië en vervolgens
| |
| |
staat het lidmaatschap van Turkije op de agenda. Ten slotte kloppen Oekraïne en Wit-Rusland op de deur. Hoe kan men in een EU van 40 lidstaten de ‘Europese identiteit’ omschrijven? Dat wordt ten hoogste een brede definitie met universele waarden, die dus niet exclusief Europees zijn, en een Europees cultuurbesef, met verwijzing naar meesterwerken in muziek, schilderkunst en literatuur. Maar l'Europe culturelle vervangt niet de nationale identiteit van Polen of Nederland. Integendeel, het is complementair. De Nederlander wijst naar Rembrandt en de Pool naar Chopin als typisch Hollands en Pools én als deel van een Europees cultureel patrimonium.
Anderen zien in Europa een bedreiging van de eigen taal, het expressiemiddel van de eigen identiteit. Het Engels zou andere talen, zoals het Nederlands, vervangen. Ook dat is maar zeer gedeeltelijk het geval. Enkele jaren geleden stelde de Nederlandse minister van Onderwijs, Jo Ritzen, voor bij sommige colleges het Engels verplicht te stellen. Het voorstel bezweek onder de kritiek maar de trend gaat gewoon door. In een Europa van 40 lidstaten is er behoefte aan een lingua franca en dat zal het Engels worden, zoals ooit het Latijn in de katholieke kerk en het Frans in de diplomatieke wereld. Dat Engels wordt vervormd tot een Euro-Engels waarin velen zich kunnen uitdrukken maar het is geen vervanging voor het Nederlands, Spaans, Turks of Pools.
Deze constatering neemt niet weg dat het Nederlands zich als taal en cultuur sterker moet manifesteren in Europa. Vlamingen en Nederlanders moeten zelfbewust hun taal en cultuur uitdragen, zonder schroom of complexen. Een voorwaarde daartoe is een goede en intensieve samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen. In het verleden heeft het daar wel eens aan ontbroken. Vlaanderen was dikwijls verstrikt in het wespennest van de Belgische communautaire geschillen terwijl Nederland te weinig belangstelling koesterde voor taal- en cultuurkwesties. Toch is er intussen een cultureel organisme geschapen dat houvast biedt. Zo is er de Nederlandse Taalunie en, sinds enkele jaren, ook de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland. Bovendien is er een gemeenschappelijk Vlaams-Nederlandse satellietzender die programma's van de Nederlandse en Vlaamse televisie uitzendt over de hele wereld. Voor Nederlandssprekenden overzee is die zender van groot belang.
De volgende stap in de Nederlands-Vlaamse samenwerking moet een cultuurcentrum in Brussel worden. In 1981 werd in Amsterdam het Vlaams cultureel centrum de Brakke Grond geopend dat is uitgegroeid tot een belangrijke ontmoetingsplaats. Maar een gezamenlijk Nederlands-Vlaams huis in Brussel, de hoofdstad van Vlaanderen, België en Europa, ontbreekt vooralsnog. Indien wij de Nederlandstaligheid in het hart van Europa willen manifesteren dan is een dergelijk centrum zonder meer noodzakelijk. Het biedt een gezicht, een trefpunt, een ankerplaats. We moeten over bureaucratische kleinigheden stappen en onomwonden cultuurbeleid durven te voeren.
| |
| |
De Duitsers hebben Goethe als uithangbord, de Spanjaarden Cervantes en in Amsterdam is een Maison Descartes. Sommigen stellen voor om een Nederlands-Vlaams centrum in Brussel het ‘Multatulihuis’ te noemen. Ik zie daar wel wat in. Eduard Douwes Dekker, alias Multatuli, schreef Max Havelaar in het Brusselse logementshuis ‘Au Prince Belge’ aan de Bergstraat. Hij week niet voor machthebbers in Den Haag en vond in Brussel een ballingsoord om te schrijven over de misstanden in Nederlands-Indië. Vanuit het ‘Multatulihuis’ kunnen wij het Nederlands in Brussel een Europees gezicht geven, een plaats tussen de cultuurdragers van de Europese hoofdstad.
De uitbreiding van de EU is niet zozeer een bedreiging voor de Nederlandse identiteit maar eerder voor Europa zelf. De EU wil te veel dingen doen en let te weinig op het subsidiariteitsbeginsel op grond waarvan het beslissingen zo dicht mogelijk bij de burger moet laten. De rechtvaardiging om een kwestie Europees aan te pakken is dat het ‘een goed doel’ zou zijn. Als klassieke beginselen van orde en logica worden vervangen door sentimentele motieven, zal de EU te veel hooi op de vork nemen en verzanden in details. Het gevolg zal zijn dat de EU nog bureaucratischer wordt en dat zij haar eigen regelgeving in een Unie van 40 lidstaten niet meer kan handhaven. Lidstaten zullen dan hun eigen gang gaan en in de EU zullen randen ontstaan die steeds meer ontrafelen.
Het is niet ondenkbaar dat het Europa van de vijftien het toppunt van zijn integratievermogen heeft bereikt en dat Brussel nu alle energie moet steken in de consolidatie van het bestaande. Dat is geen gevaar voor de Nederlandse identiteit maar wel voor de Nederlandse belangen. Een stagnerende Europese Unie waarvan de interne markt verbrokkelt en de gemeenschappelijke munt zijn waarde verliest, brengt handelsbelangen en monetaire stabiliteit in gevaar. Voor Hollandse kooplieden die ooit begonnen met handel en guldens is Europa eerder een zaak van welbegrepen eigenbelang dan van ongrijpbare vergezichten.
Deze tekst werd als eerste Ons-Erfdeellezing uitgesproken in het Théâtre de la Place des Martyrs, Martelaarsplein, Brussel, op maandag 29 september 2003.
|
|