Ons Erfdeel. Jaargang 46
(2003)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| |
Waar zijn de Nederlandse communisten heen?Gijs Schreuders ‘Mais où sont les neiges d'antan?’ vroeg de middeleeuwse Franse troubadour François Villon. ‘Wo sind die Tränen von gestern Abend? Wo ist der Schnee vom vergangenen Jahr?’ herhaalde Bertolt Brecht. Welhaast van zo'n transcendente orde leek de mij voorgelegde vraag: ‘Waar zijn de Nederlandse communisten heen?’ Als men die vraag uitstrekt tot allen die een rol hebben gespeeld in de Communistische Partij van Nederland, of die hebben bijgedragen tot het communistische gedachtegoed en activisme, terugblikkend op een geschiedenis die een aanvang neemt met de oprichting van de links-revolutionaire Sociaal Democratische Partij in 1909, dan luidt voor de overgrote meerderheid het voor de hand liggende antwoord: zij zijn naar gene zijde. Voorzover leden van één of twee generaties voormalige communisten nog actief zijn in politiek, bestuur, wetenschap, media, kunst, vakbeweging, profileren zij zich, enkele uitzonderingen daargelaten, beslist niet als erfgenamen van de CPN. Zoals ik bij mijn eigen afscheid van deze partij in 1983 in haar dagblad De Waarheid schreef, in de hoogdravende bewoordingen waartoe iemand zich op een als beslissend ervaren moment soms laat verleiden: ‘De CPN is ingetreden in de historie’. Dit was toen al een vanzelfsprekendheid, die zeker sinds de val van de Berlijnse Muur en de ineenstorting van de Sovjet-Unie geen toelichting nodig heeft. Veel moeilijker te beantwoorden zijn de vragen of het communisme in Nederland een erfenis van enige betekenis heeft nagelaten en of de communisten van vroeger de pensée unique van vandaag nog iets te bieden hebben. In de geschiedschrijving ontbreekt het de CPN niet aan belangstelling. Ger Verrips, Ger Harmsen, Jolande Withuis en Gerrit Voerman hebben zich uitvoerig met de partijgeschiedenis beziggehouden. Bekende communisten | |
[pagina 164]
| |
Borstbeeld van Fré Meis in Oude Pekela.
vormen een geliefd onderwerp voor biografen: David Wijnkoop, een van de stichters van de partij, de dichters Herman Gorter en Henriette Roland Holst, de historici Jan en Annie Romein, de marxistische jurist A.S. de Leeuw, de verzetsman Daan Gouloze, de filmkunstenaar Joris Ivens, de actievoerder Fré Meis en niet te vergeten Paul de Groot, die de partij decennia lang als een dictator leidde: allemaal hebben ze hun biografie. Nauwelijks meer te tellen zijn daarnaast de egodocumenten, autobiografieën en memoires waarmee communistische politici zich hebben willen verantwoorden, verdedigen, of wreken. Ik heb er een kast vol van. De overweldigende hoeveelheid literatuur staat niet in verhouding tot de getalsmatige invloed van de CPN.Ga naar eind(1) Deze oogst vormt op zichzelf al een aanwijzing (geen bewijs) dat de communisten, in ieder geval gedurende sommige episoden, een betekenisvolle rol hebben gespeeld in de Nederlandse politiek. Zij maakten immers deel uit van een wereldwijde beweging, namen afwijkende standpunten in, bijvoorbeeld tegen het Nederlandse kolonialisme in Indonesië, wekten felle afkeuring op als ‘staatsgevaarlijke elementen’ en oogstten bewondering als verzetsmensen of als toegewijde belangenbehartigers; zij waren, kortom, interessant. | |
[pagina 165]
| |
Daarbij komt dat communisten of fellow travellers talrijke sporen hebben nagelaten in literatuur en beeldende kunst, al was de communistische invloed in het culturele leven kleiner dan in andere West-Europese landen. Romanschrijvers (Theun de Vries, Jef Last, Nico Rost), schilders en beeldhouwers (Ger Lataster, Peter Alma, Hildo Krop), de al genoemde filmer Joris Ivens: allemaal waren ze, langere of kortere tijd, communist; maar ook het werk van Gerard en Karel van het Reve reflecteert een deel van de communistische geschiedenis, zoals de gedichten van de Vijftigers Kouwenaar, Lucebert en Elburg er de sporen van dragen. | |
ImplosieDe neergang van de CPN van 1945 tot 1990 is niet in een rechte lijn verlopen. Bij de eerste landelijke verkiezingen na de Tweede Wereldoorlog behaalde de partij in 1946 meer dan tien procent van de stemmen. Vooral onder invloed van de Koude Oorlog daalde dit percentage naar ongeveer vijf procent in 1956, het jaar van de Russische inval in Hongarije en van de ontmaskering van Stalin door Chroestsjow op het twintigste congres van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie. Na een scherpe interne strijd over destalinisatie en vakbondspolitiek, die uitliep op een scheuring, bereikte de CPN in 1959 een voorlopig dieptepunt met nog slechts 2,4 procent. Daarna volgde een periode van herstel. De Nederlandse communisten wendden zich af van Moskou, namen afstand van enkele stalinistische dogma's en wonnen aanhang onder de studenten van de ‘protestgeneratie’. In 1972 scoorde de partij 4,5 procent en behaalde zij zeven zetels in de Tweede Kamer. Vijf jaar later leed zij echter, evenals de andere twee kleine linkse partijen, de Politieke Partij Radikalen (PPR) en de Pacifistisch-Socialistische Partij (PSP), een dramatische nederlaag. Daarop brak een conflict uit tussen ‘orthodoxe’ communisten die hun partij te slap vonden en ‘eurocommunisten’ of vernieuwers die vooral steunden op de in de jaren zeventig toegestroomde studenten, welzijnswerkers, feministes en kaderleden van de vakbeweging. De ‘vernieuwers’, gegroepeerd rond de redactie van het dagblad De Waarheid en het wetenschappelijk bureau van de CPN, het Instituut voor politiek en sociaal onderzoek, boekten een Pyrrusoverwinning. ‘Op het moment dat de partij democratiseerde, verloren de leden die altijd voor zo'n liberalisering hadden gepleit hun belangstelling ervoor’, schrijft Meindert Fennema in een studie uit 1988 over communistische partijen in West-Europa. De CPN was geen marxistisch-leninistische partij meer. ‘Men zou kunnen zeggen dat een nietbolsjevistische communistische partij een contradictio in terminis is. (...) Als sociaal-democratische partij kon de CPN niet concurreren met de PvdA. In de praktijk betekende de-stalinisering niet alleen feminisering, maar ook de sociaal-democratisering van de CPN.’Ga naar eind(2) | |
[pagina 166]
| |
‘Het meisje met het rode haar’, een film van Ben Verbong over het communistische verzetsmeisje Hannie Schaft.
De partij had haar bestaansreden verloren. Toen talrijke ‘vernieuwers’ en een orthodoxe stroming haar de rug al hadden toegekeerd, verdween de CPN in 1986 uit de Tweede Kamer en ging zij in 1990 op in GroenLinks. In deze partij, een fusie tussen vier kleine linkse partijen, zijn de oorspronkelijke ‘bloedgroepen’ niet of nauwelijks meer herkenbaar. Cijfermatig is er geen onderbouwing voor veronderstellingen over de manier waarop de voormalige of de potentiële aanhang van de CPN is uitgewaaierd. Vast staat dat het restant van de ‘orthodoxe’ stroming, Nieuwe Communistische Partij van Nederland of NCPN genaamd, verwaarloosbaar is (enkele duizenden stemmen). Alleen bij lokale verkiezingen in Oost-Groningen en het Friese Lemmer doet het persoonlijke aanzien van vroegere CPN-gemeenteraadsleden zich nog gelden. In de voormalige bolwerken van de CPN is de PvdA veruit de grootste partij: de ‘sociaaldemocratisering’ is duidelijk voltooid. Overigens doet ook de SP het naar verhouding goed in buurten waar voorheen de CPN-aanhang was geconcentreerd. De SP oefent meer aantrekkingskracht uit op de lage inkomensgroepen dan GroenLinks. Herkennen voormalige communisten in GroenLinks de bereidheid tot samenwerking, het sluiten van compromissen en het dragen van bestuurlijke verantwoordelijkheid, in de SP is meer terug te vinden van het radicalisme, de participatie van handarbeiders en een zekere neiging tot populisme. De totalitaire ideologie van het marxisme-leninisme speelt ook in West-Europese communistische partijen die, zij het gemarginaliseerd, de ondergang van het sovjetsysteem overleefden (de Franse PCF of de Italiaanse Rifondazione Comunista bijvoorbeeld) geen rol van enige betekenis meer en al helemaal niet in communistische partijen die zich tijdig tot het democratisch socialisme bekeerden (Italië, Zweden). Hetzelfde kan gezegd worden van het gedachte- | |
[pagina 167]
| |
goed van Marx voorzover het door zijn volgelingen was omgetoverd in een aardse religie, die met pseudo-wetenschappelijke zekerheid de overwinning van ‘de’ arbeidersklasse voorzegde. Dit neemt niet weg dat talloze ‘verworpenen der aarde’ dankzij hun communistische geloof historische betekenis hebben kunnen verlenen aan persoonlijke en collectieve wederwaardigheden: een staking, een arbeidersrevolte, een opstand van hongerende koelies, een demonstratie tegen de apartheid, een bedrijfsbezetting, een hongertocht, een dodenherdenking. ‘Offers voor de toekomst’ kregen een eschatologische ladingdankzij het geloof in de overwinning van hen die de hemel wilden bestormen. De kritiek van Marx op het kapitalisme behoudt daarentegen een morele kracht. Deze kritiek, die aan de basis ligt van de communistische geschiedenis, was uiteindelijk gebaseerd op een ethisch ideaal, een idee van gerechtigheid. De morele kritiek van de communisten op het teugelloze kapitalisme is bestendiger dan hun strategie, tactiek of partij. In de zogeheten antiglobaliseringsbeweging vindt men dan ook sommige erfstukken van Marx en van het communisme terug in geactualiseerde vorm. | |
Klassenverraad?Hiermee heb ik nog geen begin van een antwoord gegeven op de vraag waar de voormalige communisten, voorzover nog actief, zijn gebleven. Van de vernieuwers die sinds het midden van de jaren zeventig in de CPN een proces van (sociaal)democratisering teweegbrachten, zijn de meeste mij bekende figuren werkzaam bij de media en aan de universiteiten. Redacteuren van De Waarheid zijn naar vrijwel alle dag- en weekbladen uitgezwermd, met inbegrip van De Telegraaf. Over hun politieke voorkeur zegt dit minder dan over hun journalistieke bekwaamheden, al valt wel op dat zij, als columnist of commentator geroepen tot het innemen van standpunten, doorgaans de vrijheid van meningsuiting, verdraagzaamheid en grondrechten tot kernthema hebben gemaakt. Nogal wat theoretici die als medewerkers van het wetenschappelijk bureau van de CPN in het tijdschrift Komma het marxisme-leninisme ten grave droegen en de anti-intellectualistische, sektarische en hiërarchische partijtraditie aanvielen, hebben het als politicologen, sociologen, economen (en een enkele jurist) tot hoogleraar of publicist gebracht. Mensen als Paul Scheffer, Gabriël van den Brink, Meindert Fennema, Duco Hellema en Theo de Roos zijn volop betrokken in het publieke debat. Overigens staat hun bijdrage, afgezien van een bewust sociaal engagement en verantwoordelijkheidsgevoel, volledig los van hun communistische verleden. De grootste bekendheid van de intellectuelen in en om de CPN heeft, in een totaal andere rol, de door moordenaarshand gevallen Pim Fortuyn gekregen. Hij pleitte in 1981 als PvdA-lid in Komma voor nauwe samenwerking tussen zijn toenmalige partij en de CPN, met als doel de spanning tussen | |
[pagina 168]
| |
gouvernementalisme en radicale hervormingsdrang op te heffen: ‘Nieuwe wegen zullen moeten worden ontdekt en gegaan, naar die nieuwe, socialistische, democratische, vredelievende en milieubewuste samenleving. Een samenleving die in staat is samen te delen, ook met de volkeren van de zogenaamde Derde Wereld.’Ga naar eind(3) Op de dag dat ik dit schrijf, 29 januari 2003, komt het toeval me te hulp. De Volkskrant publiceert vanochtend een vraaggesprek met Ella Vogelaar, voormalig lid van de CPN, in de jaren tachtig voorzitter van de grootste onderwijsvakbond (toen nog ABOP geheten) en onlangs benoemd tot president-commissaris van Unilever Nederland, de eerste vrouwelijke president-commissaris bij een beursgenoteerd bedrijf in de Nederlandse geschiedenis. Ella Vogelaar ziet geen tegenspraak tussen haar bestuursfunctie in het bedrijfsleven en haar communistische ervaring. ‘De maakbare samenleving die de CPN voor ogen had, bestaat niet langer,’ zegt zij in het interview, maar dit betekent allerminst dat ze met tegenzin terugkijkt op haar communistentijd: ‘Het heeft haar veel opgeleverd, vertelt ze. Het bracht haar in contact met “mensen die hun brood verdienden door met hun handen te werken” en met “veel CPN-ers die zonder dat ze hadden gestudeerd toch heel erg ontwikkeld waren”’.Ga naar eind(4) Ik weet vrijwel zeker dat zij hierbij ook even heeft gedacht aan mijn vader, die verwarmingsmonteur was en met wie zij in Utrecht in het CPN-bestuur zat, waar ze over buurthuizen en kinderopvang, maar ook over de wereldpolitiek en over de gedichten van Herman Gorter spraken. Wat ik niet zeker kan weten, maar wel aannemelijk vind, is dat mijn twee jaar geleden overleden vader van zijn kant de benoeming van Ella Vogelaar tot president-commissaris van een kapitalistische gigant als Unilever niet zou hebben beschouwd als ‘klassen verraad’, maar als een terechte erkenning van maatschappelijke betrokkenheid, realiteitszin en bestuurlijk talent: kwaliteiten die in de CPN om de voorrang streden met dogmatische geloofsijver en intellectuele benepenheid. | |
Communisten met een standbeeldMet Ella Vogelaar als illustratief voorbeeld is een van de bestemmingen aangegeven van voormalige communisten: de vakbeweging, waar zij veelal als communist al actief waren. In 1997 was Vogelaar kandidaat voor het voorzitterschap van de vakcentrale FNV ‘Dat niet zij, maar Lodewijk de Waal voorzitter werd, vindt Vogelaar nog altijd tekenend voor de vrouwonvriendelijke cultuur in sommige organisaties,’ lees ik in de Volkskrant, waarbij in dit bestek een aardige bijkomstigheid is dat ook De Waal in de jaren zeventig CPN-lid was. Ik vermeld dit niet om redenen van anekdotiek. De verhouding communisme-vakbeweging is in de geschiedenis van de Nederlandse arbeidersbeweging een omineus hoofdstuk. Anders dan in de communisti- | |
[pagina 169]
| |
sche massapartijen in bijvoorbeeld Frankrijk en Italië, had de CPN gedurig last van een sektarische en radicale traditie die is terug te voeren tot de agitatie van Ferdinand Domela Nieuwenhuis, de naar het anarchisme afgezwenkte godfather van het socialisme in Nederland. Dit ‘arbeideristische’ sektarisme speelde de CPN vanouds parten. Haar traditionele wanverhouding tot de vakbeweging is er mede de oorzaak van dat de CPN zich in het zicht van de ondergang van het communisme als ideologie niet heeft kunnen ontwikkelen tot een linkse sociaal-democratische, gouvernementele partij, ook al nam zij in enkele grote steden, met name Amsterdam, en in de provincies Noord-Holland en Groningen, na het wegebben van de Koude Oorlog wel bestuursverantwoordelijkheid. Op 16 november 2002 werd in Oude Pekela een borstbeeld onthuld van de in 1992 op 71-jarige leeftijd overleden Groningse stakingsleider Fré Meis, een voormalige bestuurder van de door communisten gerunde Eenheids Vakcentrale die als Tweede-Kamerlid maar vooral als woordvoerder van actiecomités in de Rotterdamse haven en de Groningse kartonindustrie, grote populariteit verwierf. Het Algemeen Dagblad noemde hem in een verslag van deze plechtigheid ‘bijna een halfgod voor de arbeiders in Oost-Groningen’ met zijn ‘gespierde taal, zware stem en rijzige gestalte’. ‘Zelfs de werkgevers uit de streek, die destijds Meis' bloed wel konden drinken, vinden het standbeeld een goed idee. Ze waren zelfs verontwaardigd dat ze niet voor de onthulling waren uitgenodigd. ‘Als Meis hier op tafel sloeg, dan sidderde Den Haag van angst’, zegt een oud-kartonarbeider.Ga naar eind(5) Het voorval lijkt een opeenstapeling van paradoxen. In de voormalige Sovjet-Unie, door Meis als vaderland van alle arbeiders beschouwd, werd het ene na het andere standbeeld van communistische leiders omver getrokken, in Nederland, waar het anticommunisme tijdens de Koude Oorlog ongekend heftig woedde, werd meer dan tien jaar na de ondergang van het communisme een monument onthuld voor één van zijn felste, maar ook meest dogmatische vertegenwoordigers. Toch was Meis meer dan een sektariër. Naar aanleiding van Meis' in december 2002 verschenen biografie door Lejo Siepe en Gerrit Voerman, gaf schrijver Herman Franke in de Volkskrant uiting aan een gevoel van ontroering: ‘Hij hield bijna zijn hele politieke leven lang een spreekuur bij hem thuis voor mensen met sociale problemen. Hij had in zijn communistische eentje meer rechtstreeks contact met de kiezers dan alle leefbaren, Fortuynisten en Bossen van nu bij elkaar. Hij gaf zijn leven 24 uur per dag voor het socialistische ideaal. Daarom kreeg ik bijna tranen in mijn ogen toen ik in 1990 een krantenfoto zag van een zaal vol mensen die bij handopsteken voor het opgaan van de CPN in GroenLinks stemden. Achterin, oud en bleek, zag ik het eens zo trotse, hoekige hoofd van Fré Meis (...) Daar ging zijn partij, zijn leven.’Ga naar eind(6) | |
[pagina 170]
| |
1-Meiviering annex verkiezingsbijeenkomst van de CPN in de Apollohal (1963). V.l.n.r.: Jaap Wolff, lijsttrekker Marcus Bakker, Paul de Groot en Rinus Haks. Helemaal rechts Esther Theeboom met naast haar Friedel Baruch en Arie Korlaar - Foto Kors van Bennekom.
Het is niet waar, wat enkele kranten schreven, dat Meis de enige communist in Nederland met een standbeeld is. De andere is Hannie Schaft, ‘het meisje met het rode haar’, gefusilleerd in april 1945. Naar haar zijn talrijke straten vernoemd, er is een roman van Theun de Vries over haar en een speelfilm: de jong gevallen communistische studente geldt als een symbool van het verzet tijdens de Duitse bezetting. Wie zoekt naar tastbare sporen van de voormalige CPN, komt onvermijdelijk terecht in de sfeer van herinneringen en herdenkingen. Elk jaar nog verzamelen zich op 25 februari talrijke mensen bij het standbeeld van de Dokwerker in Amsterdam om de Februaristaking van 1941, door de communisten georganiseerd als protest tegen de jodenvervolging, te herdenken. Dagelijks passeer ik op de Noordermarkt een aan de kerk bevestigde plaquette die herinnert aan de bijeenkomst op het plein van enkele honderden CPN-leden ter voorbereiding van die staking. Her en der zijn straten genoemd naar omgekomen verzetsmensen. Zo heb je de Fred Sauerstraat in Hilversum en de Sneevlietstraat in Amsterdam (Henk Sneevliet was aanvankelijk een CPN- en vakbondsleider die na de opkomst van Stalin een met de CPN concurrerende revolutionair-socialistische partij oprichtte). Naar de legendarische Amsterdamse huisarts Ben Polak, die de oorlog overleefde en in 1948 na de communistische staatsgreep in TsjechoSlowakije werd afgezet als wethouder in Amsterdam, is een brug genoemd. Ook wegens parlementaire en bestuurlijke verdiensten heeft de Nederlandse overheid enkele communisten blijvend willen eren - iets wat de be- | |
[pagina 171]
| |
trokkenen in de jaren vijftig, toen zij van landverraad werden beschuldigd, voor ondenkbaar gehouden moeten hebben. De centrale hal in het Amsterdams Medisch Centrum is vernoemd naar de inmiddels bejaarde Harry Verheij, oud-wethouder in Amsterdam. In het gebouw van de Tweede Kamer bevindt zich een Marcus Bakkerzaal, een eerbetoon waarover voormalige politieke tegenstanders van het gezaghebbende oud-Kamerlid wel eens hun ongenoegen uiten. Zij kunnen echter bedenken dat de tekst van artikel 1 van de Nederlandse grondwet, dat het gelijkheidsbeginsel en het verbod van discriminatie vastlegt, is vastgesteld bij een amendement-Bakker. Het is niet alleen maar ironie van de geschiedenis dat de formulering van het eerste van de in Nederland geldende grondrechten uit de pen van de communistische fractievoorzitter Marcus Bakker is gevloeid. Het is voor sommige anticommunisten moeilijk te begrijpen dat juist (oud-)communisten zich, generaliserend uitgedrukt, intensief bezighouden met de verdediging van de mensenrechten. Ten dele kan het schuldgevoel over het goedpraten, bedekken of verdringen van de stalinistische praktijken dit verklaren, maar ook grijpt het thema mensenrechten terug op de oorspronkelijke communistische idealen van gelijkheid en solidariteit. Voor de meeste Nederlandse communisten, daarvan ben ik overtuigd, was hun politieke activiteit primair een kwestie van beschaving en moraal, van solidariteit en plichtsbetrachting. Voor hen was de politiek niet een streven naar persoonlijke carrière, macht of glorie. Maar ook hebben velen van hen slechts een gevoel van huiver overgehouden toen tot hen doordrong welke misdaden in naam van datzelfde communisme zijn bedreven. De Duitse liedschrijver en zanger Wolf Biermann, zelf oud-communist, zag toen hij enkele concerten in Moskou gaf, voor zijn geestesoog voortdurend de doden uit de Goelag. Zij spraken hem aan, bedelend om een nap soep of een lepeltje hoop. ‘Ich habe keine. Der Mensch lernt nix aus seiner Geschichte. Ihr seid alle umsonst gestorben.’Ga naar eind(7) |
|