de denkwijzen waarin zij zijn opgegroeid. Er stralen een rust en een wijsheid van uit, ook als het over onrust en verdriet gaat, die wij verloren waanden.
Deze gedichten zijn geschreven tegen een achtergrond van geloof. Dat hoeft geen religieus geloof te zijn, zelfs niet een geloof in enige specifieke zingeving, maar in iets, waarmee alles samenhangt. In het gedicht ‘Rebus in de bus’ zegt de ik dat zij ‘tegen beter weten in’ verwacht dat eindelijk ‘“De Zin” / zichzelf in deze bus zou openbaren’. Dat gebeurt natuurlijk niet. Maar daar staat tegenover dat ‘al die raadselachtige aanwezigheden’, de mensen, het gras en de lucht, voldoende zijn om het leven de moeite waard te maken, ook als ze raadselachtig en onbegrepen blijven.
Bij Vasalis geen gepieker over de onkenbaarheid van de werkelijkheid, over de moeizame omgang van de taal met de dingen. Het gaat in haar gedichten over relaties tussen mensen, over een geliefde, moeder, kinderen, en naarmate we in de bundel dichter bij het heden komen, steeds meer over herinneringen, over wat voorbijgaat en wat ten slotte blijft en wezenlijk is: liefde, aandacht voor het geringste wat het leven te bieden heeft, en de dood.
Vooral die latere gedichten zijn de sterkste van de bundel. Ze zijn uitgepuurd, beknopt, rustig, ook wanneer ze over de onrust gaan die de mens overvalt in het zicht van de aftakeling en de dood. Ze zijn kort, sereen, ontdaan van alle opsmuk waarmee we ons tooien en waarin we verstrooiing zoeken:
Vroeger vogels bij het raam,
zonder gerucht en van materie haast ontdaan.
Het is wel tijd wel tijd om weg te gaan.
m. vasalis, De oude kustlijn. Nagelaten gedichten, Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam, 2002, 68 p.