| |
| |
| |
Miriam Van hee
de bramenpluk
voor bregje
kies een warme dag begin september
met zinderende populieren, met licht
dat door een gaas van stof valt,
's middags, als de buurman rust houdt
in de schaduw van de notelaar
en zijn blik over het dal laat dwalen
als keek hij naar een film: daar vliegen
vogels, verder dan wij kunnen zien
ga dan en pluk de rijpste bessen,
die glanzend zwart zijn, zwaar
en lobbig, die zich gewillig geven
laat de tegendraadse hangen,
en laat, wat onbereikbaar lijkt
zo blijven, want alles heeft een prijs:
je kunt je huid verwonden
aan de doornen, je kunt een adder
wekken uit de slaap, je kunt
neem dus je tijd, kom op je stappen
vaak terug, zing voor de wespen
liederen, stel hen gerust
en als je denkt dat je kunt blijven,
keer terug naar waar de tijd
voorbijgaat en het licht van kleur
verandert, waar de koelkast aanslaat
waar iemand gaten in de muren boort
waar nog vannacht de wind opsteekt,
de herfst begint, waar iemand
Uit: De bramenpluk, De Bezige Bij, Amsterdam, 2002, pp. 35-36.
| |
| |
| |
op de snelweg
wij zagen een hond op een terras
het was ochtend en koud, toch
half geopend, naast het huis
aan de sneeuw op hun takken
het was zondag, een ochtend
toen nam ik papier en ik schreef
er stond een hond op een terras
Uit: De bramenpluk, De Bezige Bij, Amsterdam, 2002, p.7.
| |
| |
| |
Miriam Van hee
ochtend aan de gariepdam
er is niets, tenzij een begin,
een kleine boot in de ochtend
en er, dat is de plek niet alleen
een haperend, hunkerend woord
dat rimpels maakt in de taal
komt het van hier, op de oever
waar eucalyptusbomen ruisen
of van daar, waar we ooit,
na de regen, heen wilden gaan
maar we zijn er nu, daar is
het uitzicht: water en land
liggen roerloos te wachten
er is de plek die we fotograferen
er is de plek waar we zijn, even,
Uit: De bramenpluk, De Bezige Bij, Amsterdam, 2002, p. 21.
| |
| |
| |
pasen
je gaat vaak naar het raam:
of alles nog hetzelfde is, de oude
grafsteen in de tuin, de twee cipressen,
de daken in het dorp beneden en het komt
je voor dat je de kleine zwarte kater hoort
maar dat is vast omdat je op hem wacht
het heeft geregend en de weg ligt als
een glinsterende slang tussen kastanjebomen
je ademt mist, je gaat terug de kamer in,
je kunt nergens blijven, daarom
schrijf je wat je ziet en iemand zal het lezen
Uit: De bramenpluk, De Bezige Bij, Amsterdam, 2002, p. 32.
|
|